ZIEKENTROOST


De dokter op bezoek

door Cornelis de Man uit Delft (1621-1706)



Gert Slings - <B>ZIEKENTROOST</B>




VOORWOORD

DE HERTALING VAN DE ZIEKENTROOST VAN CORNELIS VAN HILLE

WIE IS CORNELIS VAN HILLE?


Als je met een moderne ferry om 10 uur 's avonds uit Hoek van Holland vertrekt, ben je na ruim 10 uur varen in Engeland, in Norwich, vlak bij Harwich. Cornelis van Hille (1540-1600) zal er langer over gedaan hebben, toen hij in 1568 zijn geboortestad Ieper ontvluchtte richting Engeland. In dat jaar werd hij door de Raad van Beroerten oftewel de Bloedraad bij verstek veroordeeld tot verbanning wegens ketterse denkbeelden.

Deze Bloedraad was door Alva ingesteld in 1567, allereerst om hen te vonnissen die hadden deelgenomen aan de Beeldenstorm van 1566. In totaal zijn bijna 1100 mensen door die Bloedraad ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Ook werden er ruim 11.000 mensen verbannen. Hun spulletjes werden ingepikt. Boekverkoper Cornelis van Hille was één van hen.

In Norwich werd Van Hille ouderling. Ondertussen bereidde hij zich voor op het ambt van predikant. In 1575 werd hij bevestigd in de vluchtelingenkerk van Yarmouth. In 1577 keerde hij terug naar Nederland, eerst als predikant te Haamstede en Burgh in Zeeland. Later vertrok hij naar het Vlaamse Oudenaarde. Van 1589-1598 stond hij in Rotterdam, waar hij in 1600 overleed.

In Norwich komt Cornelis in aanraking met een boekje, getiteld 'Der Siekentroost'. Het is in het Nederlands vertaald uit het Engels. De Engelse schrijver had een aantal teksten uit de Bijbel bij elkaar gezocht als troost na het sterven van zijn vrouw.

Cornelis besluit een eigen Ziekentroost samen te stellen naar Engels voorbeeld. En niet zonder succes. En het wonderlijke van dat boekje is, dat het altijd een particuliere uitgave is gebleven. Het is nooit door een kerkelijke vergadering goedgekeurd. Al in de 16de eeuw werd het opgenomen in verschillende uitgaven van het kerkboek. De bijbelteksten in de eerste uitgaven zijn gehaald uit de Deux-Aesbijbel van 1562. Bedenk dat we nog volop in de 16de eeuw zitten. De opvolger van de Deux-Aes is de Statenvertaling. Die verscheen pas in 1637, 75 jaar later. Na dat jaar 1637 werd De Ziekentroost aangepast aan de Statenvertaling. Tot op deze uitgave is er geen andere bijbelvertaling voor De Ziekentroost gebruikt dan die van de Statenvertaling.

De eerste druk rolt in 1571 van de persen in Norwich bij Anthony de Solen of Solemne, een in 1567 uit Brabant gevluchte drukker. Latere drukken zijn uit 1574 en 1576 te Dordt, in 1577 te Kleef en in 1578 te Leiden. Ziekentroost blijkt in een behoefte te voorzien. Wegens het succes schrijft Van Hille in 1579 een grote Ziekentroost. Dat werk verschilt aanmerkelijk van de kleine Ziekentroost, waarover wij het hebben. Cornelis van Hille is dezelfde als Cornelis Hillenius.

Het kan geen kwaad even stil te staan bij de tijd waarin Van Hille zijn Ziekentroost schreef. Het was de zestiende eeuw met oorlogen en geruchten van oorlogen, met pestepidemieën, kraamvrouwensterfte, vervolgingen, met slechte hygiëne, chirurgijnen en kwakzalvers die van weinig wisten, met een gemiddelde leeftijd van onder de dertig jaar. De gouden zeventiende eeuw lag nog in het verschiet. Het was in ieder geval een heel andere tijd dan die waarin wij nu leven. Het is goed dat te beseffen. Daardoor begrijpen we de inhoud van De Ziekentroost van Cornelis van Hille waarschijnlijk beter, zeker waar hij het heeft over verlangen naar de dood.





De dokter op bezoek bij een ziek kind




INHOUD

De Ziekentroost is een samenvatting van wat de Bijbel zegt over onze enige troost in leven en vooral bij het sterven. Hij handelt in 23 hoofdstukjes over de ellende die door Adam over alle mensen kwam, over de tijd dat ieder moet sterven, over verlangen naar de dood, over de noodzakelijkheid van te sterven, over de opstanding en over het eeuwige leven. Je vindt hier de gereformeerde leer in een notedop, waarbij de nadruk ligt op het levenseinde. Het is duidelijk bedoeld voor mensen met een ernstige ziekte en voor zieken met de dood dichtbij. Als er over verlangen naar de dood wordt gesproken, spelen zeker denkbeelden van Calvijn een rol: als christen zijn we pelgrims op weg naar een beter vaderland, we staan op een wachtpost. Als christen moeten we onszelf verloochenen, ons kruis achter Christus aan dragen en het toekomende leven overdenken met verachting van het tegenwoordige leven. Gelukkig is die verachting begrensd. Er is toch veel in dit aardse leven dat we kunnen rekenen tot de zegeningen van God. Als we het gaan vergelijken met het toekomende leven, dan is dit aardse leven slechts een oord van ballingschap. Er is hier op onze pelgrimsreis best veel te genieten in lekker eten en drinken, mooie kleding, in prachtige bloemen en bomen, in gouden en zilveren sieraden, in het liefhebben van elkaar, in het genieten van kinderen en vooral van kleinkinderen! Maar we moeten bezitten alsof we niets hebben, getrouwd zijn alsof we niet getrouwd zijn (1 Kor.7:30vv).

Bijzonder is het kale gebruik van de Schrift. Er wordt weinig uitgelegd. Het zijn voornamelijk Bijbelteksten over een bepaald onderwerp die achter elkaar zijn gezet met een enkele verbindende tekst. Dus Cornelis van Hille ging ervan uit dat het Woord alleen aan het woord moet zijn, als we ernstig zieken en stervenden willen vertroosten. Dat maakt bescheiden. Het Woord is van zichzelf zo krachtig, dat wij met onze uitleg beter op de achtergrond kunnen blijven: mondje dicht. Het is God Zelf die in Christus en door zijn Geest het Woord zijn kracht verleent. Daarom is dagelijkse Schriftlezing ook zo waardevol. Allerlei dagboekjes en commentaren, allemaal prachtig. Maar hebben we daardoor de waarde van het kale gebruik van de Schrift niet uit het oog verloren? Het is God die spreekt. Denken we niet al te klein en te menselijk over zijn majesteit en macht? Laten we dan ons gebabbel staken en eerbiedig luisteren. Laten we Hem aan het Woord laten. Dat besef heeft diepe indruk op mij gemaakt bij het hertalen van De Ziekentroost.

P. Biesterveld schrijft in 1903 over De Ziekentroost: 'Dit geschrift is een duidelijk bewijs van hoeveel gewicht de vertroosting der kranken gerekend werd. De Gereformeerden hebben geen laatste oliesel als Rome, en zijn tegen het bedienen van het Avondmaal aan het krankbed; maar met te groter trouw wensen zij bij de stervenssponde het vermaan en de vertroosting uit 's Heren dierbaar Woord; het heenwijzen naar de stok en staf, die steunen in het betreden van de doodsvallei. (P.Biesterveld, Het Gereformeerde Kerkboek, 1903, p.320).

Ik denk dat velen bij het lezen van De Ziekentroost in een hedendaagse vertaling zich de ogen zullen uitwrijven en zich zullen afvragen: Maar dat is toch niet meer van deze tijd? Ik kan me die vraag goed voorstellen. We zouden het vandaag anders zeggen. Maar wat er staat is toch echt wel Gods Woord. Misschien dat de lezing en overdenking van De Ziekentroost van 1571 ons vandaag de ogen kan openen voor de betrekkelijkheid van ons aardse bestaan en ons jagen naar welvaart. En ons ervan kan doordringen dat we op weg zijn naar iets beters.

Een accent dat wij vandaag meer zouden benadrukken is, dat we hier op aarde een taak hebben als rentmeesters van Christus, waarbij we intens mogen genieten van wat God ons geeft. 'Alles wat God geschapen heeft is goed. Niets hoeft te worden verworpen als het onder dank wordt aangenomen, want het is geheiligd door het woord van God en door het gebed' (1 Tim4:4,5).

Maar bedenk bij het lezen steeds: De Ziekentroost is bedoeld voor ernstig zieken en stervenden. Dan is de dimensie van het genieten van het goede op deze aarde niet meer zo aan de orde, althans steeds minder.


Korte verantwoording van de hertaling

Ik heb de NBV gebruikt zoveel mogelijk. De oorspronkelijke tekst naar de Statenvertaling van 1637 kent geen aanhalingstekens en geen tekstverwijzingen en geen pericopen binnen de hoofdstukjes. Ik heb die wel aangebracht. Daardoor is de bruikbaarheid mijns inziens toegenomen. Dank aan mijn schoondochter Inge Slings-de Vries voor haar correcties en meedenken.

Gert Slings, Lelystad november 2008




Pols opnemen is de eeuwen door gelijk gebleven




DS. CORNELIS VAN HILLE (1540-1600)


ZIEKENTROOST


Dat is onderwijs in het geloof en in de weg tot behoud, om in vrede met God te sterven.

INHOUDSOPGAVE

1. Over de zondeval van de mens
2. Door Adam is de dood in elk mensenleven gekomen
3. God kent de tijd van onze dood
4. Onze ellende
5. Onze verlossing
6. Christus is onze verlossing
7. Wij moeten tot Christus onze toevlucht nemen
8. Christus is de bron van het eeuwige leven
9. Christus is onze bemiddelaar
10. Onze rechtvaardiging
11. Christus bidt voor ons
12. Verlangen naar de hemel
13. Waar gaan we heen als we sterven?
14. Door sterven tot heerlijkheid
15. Onze geestelijke strijd
16. Bid en waak
17. Geloof en goede werken
18. De eis van Gods wet
19. De voorspoed van de goddelozen
20. De opstanding
21. Het laatste oordeel
22. Bijbelse troostwoorden, voor als de dood nadert
23. Nog meer troostwoorden voor zieken bij hun sterven



1. Over de zondeval van de mens


Adam is door God goed geschapen, dat wil zeggen heilig, zonder zonde en onsterfelijk. En hij was aangesteld tot heerser over alle schepselen. Maar hij is niet lang in die positie gebleven, want door de sluwheid van de satan en door zijn eigen ongehoorzaamheid is hij van zijn troon gevallen. Op die manier heeft hij de dood in het leven van ons allemaal gebracht, zowel lichamelijk als geestelijk. Dit is de erfzonde. Daarvan spreekt David: 'Ik was al schuldig toen ik werd geboren, al zondig toen mijn moeder mij ontving' (Ps. 51:7). Op dezelfde manier spreekt ook Paulus: 'Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd' (Rom. 5:12).

2. Door Adam is de dood in elk mensenleven gekomen

Toen Adam in zonde gevallen was, is er op hetzelfde ogenblik een vloek over hem gekomen. Dat lezen we in Genesis, waar God tegen Adam zegt: 'Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug' (Gen. 3:17-19).

Hier lezen we klip en klaar dat alles wat leeft eens zal sterven. Dat zegt David: 'Leeft er iemand die de dood niet zal zien, die ontkomt aan de greep van het dodenrijk?' (Ps. 89:49). En Salomo zegt: 'Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven' (Pred. 9:5). In Hebreeën staat: 'Onze stad is immers niet blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt' (Hebr. 13:14). En in Hebreeën staat ook: 'Eens moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel' (Hebr. 9:27). Zoals de Schrift zegt: 'Sterven zullen we immers allemaal; we zijn als water dat in de aarde wegvloeit wanneer het niet wordt opgevangen' (2 Sam.14:14).

Job schrijft: 'Mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode (Job 9:25). En Mozes zegt: Wij drijven weg als een stroom. Wij zijn als een blad dat valt van de boom en dat wegwaait met de wind. Wij zijn als een droge stoppel en als een kleed dat door de motten gegeten wordt. Want het stof keert terug tot de aarde, zoals het was, en de geest keert terug tot God, die hem gegeven heeft. In dezelfde trant zegt Job: 'Leem zijn wij en tot stof moeten we terugkeren' (Job 10:9). Bij Jakobus komen we hetzelfde tegen: 'U bent immers maar damp, die heel even verschijnt en dan al verdwijnt' (Jak. 4:14). Zo schrijft ook Petrus als hij Jesaja citeert: 'De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af' (1 Petr.1:24). Ons leven verwijnt als een schaduw. En ook Jezus Sirach schrijft: 'Zoals het gaat met het loof van jonge twijgen aan een volle boom - het ene blad valt, het andere groeit - zo gaat het met schepselen van vlees en bloed: de ene generatie sterft, de andere wordt geboren' (Sir. 14:18). En ten slotte zegt Salomo: 'Alles heeft een bestemde tijd: er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven' (Pred. 3:2).


3. God kent de tijd van onze dood

Het moment van ons sterven wordt door God bepaald. Dat lezen we bij Job die spreekt over de dagen van de mens die al vaststaan en dat God bepaalt het aantal maanden dat hij leeft (Job 14:5). Dat komen we ook bij Paulus tegen als hij zegt: 'Voor elk volk heeft Hij een tijdperk vastgesteld en Hij heeft de grenzen van hun woongebied bepaald' (Hand. 17:26). En David zegt: 'U maakte mijn dagen een handbreed lang, mijn levensduur is niets in uw ogen, niet meer dan lucht is het bestaan van een mens' (Ps. 39:6). Ook Job laat zich niet onbetuigd: 'Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel, ze haasten zich naar een einde zonder hoop' (Job 7:6). 'Wij leven hier op aarde als gasten en vreemdelingen voor een korte tijd' (Hebr. 11:13). 'Zeventig jaar duren onze dagen, of tachtig als wij sterk zijn. Het beste daarvan is moeite en leed, het gaat snel voorbij en wij vliegen heen' (Ps. 90:10). Als we lang leven, worden we honderd jaar. Zo weinig een druppel water is vergeleken met het water van de zee, zo kort is ons leven vergeleken met de eeuwigheid. Petrus zegt, dat één dag bij de Heer is als duizend jaren en duizend jaren als één dag (2 Petr. 3:8). Het aantal jaren van ons leven stelt niets voor vergeleken bij de eeuwigheid.


4. Onze ellende

Als wij nu volgens de Heilige Schrift allemaal moeten sterven, wie zou dan niet naar het leven bij God verlangen? Vooral als we erop letten in welke ellende wij door Adam terechtgekomen zijn. U moet dan denken aan alle zonden, tegenspoed en lijden, en ook aan het feit dat we slecht zijn en weten dat we ons van jongsafaan tot alle slechtheid aangetrokken voelen. Paulus zegt: 'Wij stonden van nature bloot aan Gods toorn, net als ieder ander' (Ef. 2:3). Wij zijn onbekwaam tot iets goeds, en van onszelf zijn we zondig tot op het bot. Zoals ook David zegt: 'Er is niemand die goed doet, ook niet één' (Ps. 14:3). 'Allen hebben ze zich afgewend, heel de mensheid is verdorven. Er is geen mens die nog het goede doet, er is er zelfs niet één' (Rom. 3:12). 'Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik' (Rom.7:19). En dit komt allemaal door de zonde die in ons woont. Van die zonde zegt David dat wij al schuldig geboren zijn en in zonde door onze moeder ontvangen (Ps. 51:7). Bovendien gaan we in die zonde verder. 'Want de overleggingen van het mensenhart zijn slecht van kindsbeen af' (Gen. 8:21).


5. Onze verlossing

Omdat God boos is vanwege onze zonden en wij leven in de schaduw van de dood, zouden we door Hem veroordeeld worden tot de hel, en daarom is Christus voor ons gekomen, het Licht van de wereld. En voor ons is in Christus de zon stralend opgegaan, de zon die gerechtigheid brengt en genezing in haar vleugels draagt (Mal. 3:20). 'Hij werd prijsgegeven om onze zonden en werd opgewekt omwille van onze rechtvaardiging' (Rom. 4:25). God heeft ons, die aan de dood waren prijsgegeven door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Hij heeft ons vergeven. 'Hij heeft het document met voorschriften waardoor wij werden aangeklaagd, uitgewist en het vernietigd door het aan het kruis te nagelen' (Kol. 2:14). Door zijn kruisdood heeft Christus al onze vijanden overwonnen: de dood, de duivel, de hel en de veroordeling door de wet. Zoals God door de apostel Paulus gezegd heeft: 'Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel? Maar laten we God danken die ons door Jezus Christus, onze Heer de overwinning geeft' (1 Kor. 15:54,57) en die ook de kop van de duivel die ons in de klem had door onze zonden, verbrijzeld heeft. Daarmee heeft God zijn belofte van vlak na de zondeval ingelost (Gen. 3:15).


6. Christus is onze verlossing

Om ons uit de macht van de duivel te verlossen, heeft God het liefste gegeven wat Hij had, namelijk zijn eigen Zoon, in wie de Vader Zich intens verheugt. Hij heeft zijn Zoon gegeven tot verzoening en als losgeld. 'Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft' (Joh.3:16). Verder ook: 'En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden, opdat we door hem zouden leven' (1 Joh. 4:9). 'Het eeuwige leven, dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus' (Joh. 17:3).

Hij is de echte Messias, die in de wereld gekomen is toen de tijd daarvoor rijp was. Hij is ook echt God om de macht van de satan te breken. Hij is eveneens echt mens, om onze Middelaar bij God te zijn, opdat Hij ons, die aan de wet geketend zijn, kon verlossen. Hij is het volmaakte Lam, dat voor onze onvolmaaktheid geslacht en geofferd is, tot een volkomen verzoening van al onze zonden, zoals Jesaja schrijft. En Hij die rijk was, is vanwege ons arm geworden, opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden. Want al zijn schatten heeft Hij aan ons gegeven, al zijn weldaden, al zijn gerechtigheid, verdiensten en heiligheid. En hiervoor moeten wij Hem met ons geloof omhelzen, en Hem met onze liefde en gehoorzaamheid onze dankbaarheid tonen.

En wie zou Hem niet liefhebben, die ons eerst liefgehad heeft? Toen wij nog zijn vijanden waren, heeft Hij ons verlost en met God verzoend door zijn dood. Hoeveel te meer zullen wij nu gered worden door zijn leven, nu wij van zijn vijand zijn vriend geworden zijn. Want hoe kan iemand meer je liefde tonen, dan door zijn leven over te hebben voor zijn vrienden? Dat heeft Christus als een goede herder bewezen. Hij is immers zijn Vader gehoorzaam geweest tot in de dood, ja tot in de dood aan het kruis. Hij is een weinig minder geworden dan de engelen door zijn lijden en dood, opdat Hij door de genade van God voor alle mensen zou sterven. Daarom is Hij met heerlijkheid en eer gekroond (Hebr.2:8,9).

Ook is Hij de echte Samaritaan, die olie en wijn in onze wonden gegoten heeft. Dat wil zeggen, dat Hij zijn kostbare bloed voor onze zonden vergoten heeft en ons met zo'n hoge prijs gekocht heeft. Want, zegt Petrus, wij zijn niet door goud of zilver verlost, maar door het kostbare bloed van Christus, het Lam zonder vlek of gebrek (1 Petr.1:18). Wij zijn niet verlost door het bloed van bokken en stierkalveren, maar Hij is door zijn eigen bloed het heiligdom binnengegaan. Daarmee bracht Hij ons een eeuwige verlossing (Hebr. 9:12). Hij heeft ons ook getrokken uit de macht van de duisternis en ons de vergeving van al onze zonden geschonken.


7. Wij moeten tot Christus onze toevlucht nemen

Dit weten wij zeker: alleen door de dood en de opstanding van Christus ontvangen wij de eeuwige zaligheid. Enige verdienste van onze kant is er niet, want we staan met lege handen. Bovendien zijn we maar onbruikbare knechten. Laten we dus zonder aarzeling naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben, barmhartigheid en genade vinden (Hebr. 4:16). En doordat wij elk moment hulp nodig hebben, moeten wij naar Hem toegaan in ons gebed. Want Hij zegt bij monde van de profeet David: 'Roep mij te hulp in tijden van nood, ik zal je redden' (Ps. 50:15). 'Maar kan een vrouw haar zuigeling vergeten of harteloos zijn tegen het kind dat zij droeg? Zelfs al zou zij het vergeten, ik vergeet jou nooit' (Jes. 49:15). Zoals Christus zelf in het evangelie zegt: 'Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven' (Mat. 11:28). Dan zult u werkelijk rust vinden. Naar wie zouden we moeten toegaan? Hij spreekt woorden die eeuwig leven geven. Het leven is in Hem verschenen. Hij is het hemelse manna, dat onze zielen eeuwig verzadigt. Ik ben het brood dat leven geeft, zei Jezus. 'Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst hebben' (Joh. 6:35).


8. Christus is de bron van het eeuwige leven

Opnieuw roept Christus in het evangelie van Johannes luid en duidelijk: 'Laat wie dorst heeft bij mij komen en drinken! Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in mij gelooft. Hiermee doelde Hij op de Geest' (Joh. 7:37-39). 'Maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft' (Joh. 4:14). 'Hierheen! Hier is water, voor ieder die dorst heeft. Kom, ook al heb je geen geld. Koop hier je voedsel en eet. Kom, koop voedsel zonder geld, koop wijn en melk zonder betaling' (Jes. 55:1). Laten we daarom naar deze bron gaan om onze dorst te lessen; en niet naar kapotte drinkbakken, waaruit het water weglekt. 'Want uit de overvloed van Christus zijn wij allen met goedheid overstelpt.Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid hebben we door Jezus Christus ontvangen' (Joh. 1:16,17).


9. Christus is onze bemiddelaar

Hij is de echte bemiddelaar, die tussen God en ons staat, om onze pleitbezorger te zijn tegen allen die ons beschuldigen. 'Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus' (1 Tim. 2:5). 'Zo is hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond. Hij is immers gestorven om ons te verlossen van de overtredingen tegen het eerste verbond. Nu kunnen allen die geroepen zijn het beloofde eeuwige erfdeel ontvangen' (Hebr. 9:15). 'Zo kan hij ieder die door hem tot God komt volkomen redden, omdat hij voor altijd leeft en zo voor hen kan pleiten' (Hebr. 7:25). En Johannes zegt met andere woorden hetzelfde: 'Mocht een van u echter toch zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jezus Christus, de rechtvaardige. Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld' (1 Joh. 2:1,2). Dat wil zeggen: voor mensen uit alle landen en volken van de hele wereld, die zich echt tot God bekeren. Want het lam is vanaf het begin geslacht voor de gelovigen. Zoals Christus zelf zegt: 'Abraham, uw vader, verheugde zich op mijn komst, en toen hij die meemaakte was hij blij' (Joh. 8:56).


10. Onze rechtvaardiging

God maakt geen onderscheid tussen mensen (Hand. 10:34). Want God is niet alleen een God van Joden, maar ook van heidenen. 'Want er is maar één God, en hij zal zowel besnedenen als onbesnedenen op grond van hun geloof als rechtvaardigen aannemen.' Want wij worden vrijgesproken door het geloof en niet omdat wij de wet naleven (Rom. 3:28-30). 'Zo prijst ook David de mens gelukkig die door God rechtvaardig wordt verklaard zonder dat hij enige verdienste heeft' (Rom. 4:6). Dat doet hij als hij zegt:'Gelukkig de mens van wie de ontrouw wordt vergeven, van wie de zonden worden bedekt. Gelukkig als de HEER zijn schuld niet telt' (Ps. 32:1,2).


11. Christus bidt voor ons

'Wij zijn dus als rechtvaardigen aangenomen op grond van ons geloof en leven in vrede met God, door onze Heer Jezus Christus' (Rom. 5:1). 'In wie wij vrijelijk toegang hebben tot God, vol vertrouwen door ons geloof in Hem' (Ef. 3:12). Dankzij het bloed van Jezus waardoor Hij vrede gemaakt heeft tussen God en ons, kunnen we zonder schroom binnengaan in het heiligdom. Want Hij is onze echte vrede, zodat wij nu niets meer te vrezen hebben. Want Paulus zegt: 'Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God zelf spreekt hen vrij. Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en aan de rechterhand van God zit, pleit voor ons. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? (Rom.8:31-35). Daarom, al doen wij nog dagelijks zonden en al zijn wij nog zondig, wij moeten de moed niet verliezen. Want Jesja zegt: 'Al zijn je zonden rood als scharlaken, ze worden wit als sneeuw, al zijn ze rood als purper, ze worden wit als wol' (Jes. 1:18). En dat gebeurt door Christus, 'die ons van onze zonden bevrijd heeft in zijn bloed' (Opb. 1:5). Daarvan is de doop een teken. Net als het avondmaal ervan een teken is, dat wij gered zijn door het offer van Christus aan het kruis, opdat hij ons verlossen zou van het komende oordeel. 'En Hij heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van alle zonde vrij te kopen, ons te reinigen en ons tot zijn volk te maken, dat vol ijver is om het goede te doen' (Tit. 2:14).


12. Verlangen naar de hemel

Wij behoren naar de hemel te verlangen, want we moeten dit lichaam verlaten om bij de Heer te komen. Nu we er zeker van zijn, dat we door Christus met God verzoend zijn, nu behoren we, zo zegt Gods woord, een sterk verlangen te hebben om ons sterfelijke lichaam te verlaten. Op die manier krijgen we de heerlijke erfenis, die God in de hemel voor al zijn kinderen bestemd heeft. Hiernaar heeft ook Gods dienaar Paulus verlangd, als hij zegt: 'Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood en de zonde?' (Rom. 7:24) Verder zegt hij nog: ''Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwige, niet door mensenhanden gemaakte woning in de hemel. En we zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken. (...) Dus wij blijven altijd vol goede moed, ook al weten we dat zolang dit lichaam onze woning is, ver van de Heer wonen. We blijven vol goede moed, ook al zouden we ons lichaam liever verlaten om onze intrek bij de Heer te nemen' (2 Kor. 5:1,2,6,8).

'Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt. En dat niet alleen, ook wijzelf, die als voorschot de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan' (Rom. 8:22,23). En, omdat we vreemdelingen en gasten zijn op de aarde, wie zou er niet naar verlangen thuis te komen in zijn vaderland? 'We leven in vertrouwen op God; wat komen gaat is nog niet zichtbaar' (2 Kor. 5:7). 'Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog' (1 Kor. 13:12).

Wij zullen Hem zien zoals Hij is. Wie zou er niet verlangen Hem te ontmoeten, als we zien dat de gelovigen uit de Schrift ernaar verlangd hebben? Zoals we in Psalm 42 lezen: 'Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar u, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God, wanneer mag ik nader komen en Gods gelaat aanschouwen? Tranen zijn mijn brood, bij dag en bij nacht, want heel de dag hoor ik zeggen:'Waar is dan je God?' (Ps. 42:2-4). Wat zal het geweldig zijn om God te zien! Het zal zijn zoals geschreven staat: 'Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie hem liefheeft' (1 Kor. 2:9).

David zegt ook: 'Beter één dag in uw voorhoven dan duizend dagen daarbuiten, beter op de drempel van Gods huis dan wonen in de tenten der goddelozen. (...) Hoe lieflijk is uw woning, HEER van de hemelse machten. (...) Gelukkig wie wonen in uw huis, gedurig mogen zij U loven' (Ps. 84:1,2,5). 'Zij laven zich aan de overvloed van uw huis, U lest hun dorst met een stroom van vreugden. Want bij U is de bron van het leven, door úw licht zien wij licht' (Ps. 36:9,10).

Dit is de hemelse woning waarvan Christus in het Evangelie naar Johannes zegt: 'In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou Ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer Ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom Ik terug. Dan zal Ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar Ik ben' (Joh. 14:2,3). Het gaat hier over het nieuwe Jeruzalem, dat het licht van de zon en de maan niet nodig heeft: 'over haar schijnt Gods luister, en het Lam is haar licht' (Opb. 21:23). 'Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn' (Opb. 21:4). De dood is de laatste vijand, die de Heer aan zich zal onderwerpen. In het nieuwe Jeruzalem heeft God een hemelse bruiloft voorbereid, waar wij met Abraham, Izaak en Jakob aan de tafel van de Heer zullen zitten. 'Gelukkig zijn zij die voor het bruiloftsmaal van het Lam zijn uitgenodigd' (Opb. 19:9).


13. Waar gaan we heen als we sterven?

Bij de bruiloft van het Lam kunnen we alleen komen als we sterven. Daarom zegt Paulus: 'Want voor mij is leven Christus en sterven winst' (Fil. 1:21). En zodra de gelovigen afscheid nemen van dit leven, gaan zij de eeuwige rust binnen. Zoals Christus zegt: 'Waar Ik ben zal ook mijn dienaar zijn' (Joh. 12:26) En ook: 'Wie luistert naar wat Ik zeg en Hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is van de dood overgegaan naar het leven' (Joh. 5:24). Dat wordt ook duidelijk bij de moordenaar aan het kruis. Toen hij gebeden had, zei hij: 'Jezus, denk aan mij wanneer U in uw koninkrijk komt.' Toen zei Christus tegen hem: 'Ik verzeker je: nog vandaag zul je met Mij in het paradijs zijn' (Luc. 23:42,43). In overeenstemming hiermee zegt Paulus: 'Ik verlang ernaar te sterven en bij Christus te zijn, want dat is het allerbeste' (Fil. 1:23). Salomo zegt: 'Wanneer het stof terugkeert naar de aarde, wordt het weer zoals het was, wanneer de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven' (Pred. 12:7). Dat blijkt ook duidelijk in het voorbeeld van Henoch en Elia, die beiden werden opgenomen in de hemel. Daar is ons burgerrecht. Vandaaruit verwachten we ook de Heiland, namelijk de Heer Jezus Christus, 'die ons armzalig lichaam gelijk zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam' (Fil. 3:21).


14. Door sterven tot heerlijkheid

Wij moeten sterven voordat we kunnen delen in Gods luister. Deze glorie kunnen wij alleen maar ontvangen door veel lijden heen. Hiervan zegt Jezus Sirach treffend: 'Mijn kind, als je de Heer wilt dienen, bereid je dan voor op beproevingen' (Sir. 2:1). 'Er wacht u (...) in de hemel een onvergankelijke en ongerepte erfenis, die nooit verwelkt. (...) Verheug u hierover, ook al moet u nu tot uw verdriet nog een korte tijd allerlei beproevingen verduren' (1 Petr. 1:4,5). 'Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen' (1 Petr. 1:10). Paulus zegt: 'Wij moeten delen in zijn lijden om met hem te kunnen delen in Gods luister. Ik ben ervan overtuigd dat het lijden van deze tijd in geen verhouding staat tot de luister die ons in de toekomst zal worden geopenbaard' (Rom. 8:17,18). Want 'de geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft' (2 Kor. 4:17).

En David zegt: 'Met tranen slapen we 's avonds in, 's morgens staan we juichend op' (Ps. 30:6). 'Hoe meer u deel hebt aan Christus' lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer zijn luister geopenbaard wordt' (1 Petr. 4:13). 'En Christus heeft ook buiten de stadspoort geleden. Laat ons daarom bij Hem voegen en delen in zijn vernedering' (Hebr. 13:13). Want 'ook Christus heeft geleden, om uwentwil, en u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetsporen van Hem' (1 Petr. 2:21). Petrus zegt verder: 'Nu dan, omdat Christus tijdens zijn leven op aarde heeft geleden, moet u zich net als Hij wapenen met de gedachte dat wie in zijn aardse leven geleden heeft, met de zonde heeft afgerekend' (1 Petr. 4:1). Ook Jakobus zegt: 'Het moet u tot grote blijdschap stemmen, broeders en zusters, als u allerlei beproevingen ondergaat' (Jak. 1:2) En Paulus zegt: 'We prijzen ons zelfs gelukkig onder alle ellende, omdat we weten dat ellende tot volharding leidt, volharding tot betrouwbaarheid, en betrouwbaarheid tot hoop. Deze hoop zal niet worden beschaamd' (Rom. 5:3-5). 'Daarom moeten wij een vermaning van de Heer nooit terzijde schuiven en nooit opgeven als je door Hem terechtgewezen wordt, want de Heer berispt wie Hij liefheeft, straft elke zoon van wie Hij houdt' (Hebr. 12:6). Dit komt telkens terug in Hebreeën 12.

Verder zegt Jakobus: 'Wees daarom geduldig en houd moed, want de Heer zal spoedig komen. (...) Neem een voorbeeld aan het geduldige lijden van de profeten die in de naam van de Heer spraken. Degenen die standhielden prijzen we gelukkig! U hebt gehoord hoe standvastig Job was, en u weet welke uitkomst de Heer gaf' (Jak. 5:8,10,11). Ze hebben ons een voorbeeld van standvastigheid nagelaten. 'Want we zien dat Christus Jezus met eer en luister is gekroond vanwege zijn lijden en dood' (Hebr. 2:9). Daarom zegt Christus ook: 'maar wie standhoudt tot het einde zal worden gered' (Mat. 10:22). En Paulus zegt: 'Maar ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop volbracht, het geloof behouden. Nu wacht mij de krans van de gerechtigheid die de Heer, de rechtvaardige rechter, aan mij zal geven op de grote dag; en niet alleen aan mij, maar aan allen die naar zijn komst hebben uitgezien' (2 Tim. 4:7,8). Op dezelfde manier spreekt Jakobus: 'Gelukkig is de mens die in de beproeving staande blijft. Want wie de proef doorstaat, ontvangt als lauwerkrans het leven, zoals God heeft beloofd aan iedereen die hem liefheeft' (Jak.1:12).


15. Onze geestelijke strijd

Om de krans der gerechtigheid te krijgen, moeten we de geestelijke strijd voeren tegen de vijanden die ons van alle kanten aanvallen, in het bijzonder tegen de duivel met zijn listen. Trek daarom de wapenrusting van God aan. Daarmee kunt u u verdedigen tegen de duivel, die veel macht heeft. Over die strijd zegt Petrus, dat de duivel rondzwerft als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi (1 Petr. 5:8). 'Verzet u tegen de duivel, gesterkt door uw geloof, en hij zal van u wegvluchten' (Jak. 4:7).

Maar deze overwinning en dit verzet krijgen we van God door het werk van Christus, die de satan, in wiens macht en strikken wij gevangen lagen, onder onze voeten verplettert. Hij is de heerser over deze wereld die door Christus buitengeworpen is. En zo hebben wij door hem de overwinning ontvangen en door ons geloof wordt die ook ons toegerekend. Hij is de slang van weleer, op zoek naar ons als prooi. Hij heeft ook onze eerste ouders verslonden en hij bijt ons nog in de hiel. Daarom wordt hij ook genoemd: een moordenaar vanaf het begin.


16. Bid en waak

Daarom moeten wij uitkijken voor de sluwe moordlust van de duivel, zoals Petrus zegt: 'Wees waakzaam en wees op uw hoede' (1 Petr. 5:8). Want wij weten niet op welke dag de Heer komen zal. Christus zegt het zo: 'Besef wel: als de heer des huizes had geweten in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan zou hij wakker gebleven zijn en niet in zijn huis hebben laten inbreken. Daarom moeten ook jullie klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip dat je het niet verwacht' (Mat. 24:43,44). Maar als wij beginnen onze mededienaren te slaan en het met dronkaards op een slempen te zetten, dan zal de heer komen en hij zal ons straffen met zijn zwaard en ons het lot van de huichelaars laten ondergaan; daar zullen wij met hen jammeren en knarsetanden (Mat. 24:49-51). Daar blijven de wormen knagen en dooft het vuur niet (Marc. 9:48).

'Want u weet zelf maar al te goed dat de dag van de Heer komt als een dief in de nacht. Als de mensen zeggen dat er vrede en veiligheid is, worden ze plotseling getroffen door de ondergang, zoals een zwangere vrouw door barensweeën' (1 Tess. 5:2,3). 'Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap en de zorgen van het dagelijks leven, zodat die dag jullie overvalt, onvoorspelbaar als een val die dichtklapt. Want plotseling zal hij komen over allen die waar ook op aarde wonen. Wees waakzaam en bid onophoudelijk om te ontkomen aan de dingen die gebeuren gaan en om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen' (Luc. 21:34-36).


17. Geloof en goede werken

We zijn het alleen maar waard om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen als ons geloof onberispelijk, vlekkeloos en onwankelbaar is, en als de liefde daarvan de basis is, die aan het geloof zijn kracht verleent. Door dat geloof ontvangen en omarmen wij Christus met al zijn verdiensten en goede gaven. We moeten dat geloof laten zien door zuiver te leven, zoals Jakobus zegt. Van deze zuiverheid zegt Christus in het Evangelie van Matteüs: 'Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien' (Matt. 5:8). De voornaamste zuiverheid ligt dus in het hart. Christus zegt daarover: 'Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen en laster. Dat maakt een mens onrein' (Matt. 15:19).

Streef daarom naar de vruchten van de Geest: liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing, gerechtigheid en waarheid. Er is geen wet die daar iets tegen heeft (Gal. 5:22,23). Daarom: alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien (Joh. 3:3). Christus is daarover heel duidelijk: 'Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind (dat wil zeggen: in het doen van zonde), dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan' (Matt. 18:3). 'Maar alles wat verwerpelijk is en iedereen die zich met gruwelijke dingen en leugens inlaat, komt de stad niet binnen' (Opb. 21:27). Paulus is daar ook heel duidelijk over.


18. De eis van Gods wet

De wet van God eist volmaaktheid van ons, zoals geschreven staat: 'Vervloekt is een ieder die niet alles doet wat het boek van de wet bepaalt' (Gal. 3:10). Dat zegt ook Jakobus: 'Wie de hele wet onderhoudt maar op één punt struikelt, blijft ten aanzien van alle geboden in gebreke' (Jak. 2:10). Maar er staat ook in de Bijbel: 'Wie doet wat de wet voorschrijft, zal leven' (Rom. 10:5). Maar wij kunnen het allerkleinste gebod niet volmaakt houden, zoals gezegd wordt: Als wij menen de wet gehouden te hebben, dan is dat pas het begin. En al zou het zo zijn, dat wij alle geboden zouden houden, dan doen we alleen maar wat we moeten doen. Door de vloek van de wet is God daarom terecht vertoornd op ons. Maar we hebben een bemiddelaar, Christus. 'Hij heeft ons vrijgekocht van deze vloek door voor ons te worden vervloekt' (Gal. 3:13). Hij heeft voor ons aan Gods recht voldaan. 'Want hij is onze vrede, hij die met zijn dood de twee werelden één heeft gemaakt, de muur van vijandschap ertussen heeft afgebroken en de wet met zijn geboden en voorschriften buiten werking heeft gesteld, om uit die twee in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht hij vrede en verzoende hij door het kruis beide in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden' (Ef. 2:14-16).

Uit dankbaarheid voor deze grote liefde behoren wij Christus lief te hebben en Hem dat te laten zien door goede werken en echt geloof, dat Hij ons al deze heerlijke weldaden gegeven heeft. 'Zonder geloof is het onmogelijk God vreugde te geven; wie Hem wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat, en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond' (Hebr. 11:6). 'De rechtvaardige zal leven door geloof' (Rom. 1:17). 'Ik heb u er immers op gewezen dat een mens wordt vrijgesproken door te geloven, en niet door de wet na te leven' (Rom. 3:28). En al moeten wij vanwege ons geloof in Christus ook lijden ondergaan, dan moeten we niet de moed verliezen. Want wij zien dat Christus Zelf, toen Hij om onze eigen zonden geslagen werd, niet teruggeslagen, maar geduldig geleden heeft.


19. De voorspoed van de goddelozen

We moeten ons er niet over verbazen en er ook niet over vallen dat de goddelozen in grote voorspoed leven, zoals David en de profeten getuigen. We mogen ons laten bemoedigen door de zekerheid dat ze de eeuwige dood tegemoet gaan, als God het niet verhoedt. Hij doodt hen als schapen voor de slacht. Daarom is het bijzonder dat de gelovigen niet nog meer tegenspoed hebben, omdat er zoveel vreugde voor hen is weggelegd, en dat anderzijds de goddelozen niet nog meer voorspoed hebben, omdat hun een vreselijke veroordeling te wachten staat. Omdat de beproeving van de gelovigen verschilt van die van de goddelozen, daarom is de opstanding uit de dood ook verschillend.


20. De opstanding

Een grote bron van troost voor ons is, dat alle gelovigen op de jongste dag zullen opstaan. Paulus schrijft hierover: 'Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen' (1 Kor. 15:13-15). En over de wijze waarop de opstanding plaats vindt, lezen we in Ezechiël 37, dat wij lichamelijk zullen opstaan. En Job zegt duidelijk: 'Ik weet: mijn redder leeft, en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen. Hoezeer mijn huid ook is geschonden, toch zal ik in dit lichaam God aanschouwen' (Job 19:25,26). Op dezelfde wijze zegt Jesaja: 'Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan. Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel!' (Jes. 26:19). De aarde en de zee zullen hun doden teruggeven, die in haar geslapen hebben.

Want Christus is de opstanding en het leven (Joh. 11:25). 'Hij is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen' (1 Kor. 15:20). 'Wij willen u niet in het ongewisse laten over de doden, zodat u niet hoeft te treuren, zoals zij die geen hoop hebben. Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden naar zich toe zal leiden, samen met Jezus zelf. Wij zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan. Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren, opstaan. En daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij Hem zijn' (1 Tes. 4:13-17).


21. Het laatste oordeel

Want wij moeten allemaal voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht' (2 Kor. 5:10). Dan zal Christus de schapen van de bokken scheiden. De schapen zal hij rechts van zich plaatsen. Zij zullen zijn geliefde stem horen, die zegt: 'Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is' (Mat. 25:34). Daar zullen wij met grote vrijmoedigheid staan voor hen die ons het leven zuur hebben gemaakt. Daar zullen wij stralen als de zon in het rijk van onze Vader. Wij zullen staan 'voor de Sionsberg, voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en voor duizenden engelen die in vreugde bijeen zijn' (Hebr. 12:22). Daar zullen wij met Hem heersen in eeuwigheid. Amen. Zalig zijn zij van wie de namen in het boek van het leven geschreven zijn.


22. Bijbelse troostwoorden, voor als de dood nadert

HEER, straf mij niet in uw woede, tuchtig mij niet in uw toorn (Ps.6:2).

HEER, geef mij nieuwe kracht en leid mij langs veilige paden tot eer van uw naam. En blijf bij mij (Ps.23:3).

Heb erbarmen, HEER, zie hoe mijn haters mij kwellen, draag mij weg van de poorten van de dood (Ps.9:14).

Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij en er is niemand die helpt (Ps.22:12).

Mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande (Ps.25:2).

Keer U tot mij en wees mij genadig, ik ben alleen en ellendig (Ps.25:16).

Zie mij in mijn nood, in mijn ellende, vergeef mij al mijn zonden (Ps.25:18).

U bent mijn rots, mijn vesting, U zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van uw naam (Ps.31:4).

Als ik U aanroep, ben ik er zeker van, dat U mijn God bent, die mij van de dood verlost.

Sluit uw ogen voor mijn zonden en doe heel mijn schuld teniet (Ps.51:11).

Verberg uw gelaat niet voor uw dienaar, antwoord mij snel, want de angst benauwt mij (Ps.69:18).

Roep mij te hulp in tijden van nood. Keer U tot mij en wees mij genadig, schenk kracht aan uw dienaar (Ps.86:16).

Banden van de dood omknelden mij, angsten van het dodenrijk grepen mij aan. HEER, red toch mijn leven! (Ps.116:3,4).

Daag uw dienaar niet voor het gerecht, voor U is geen sterveling onschuldig (Ps.142:3).

De bovenstaande en dergelijke uitspraken kunt u lezen in het boek van de Psalmen.


23. Nog meer troostwoorden voor zieken bij hun sterven

Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven (Mat.11:28).

Help nu met Simon van Cyrene zijn kruis te dragen.

Laten we dus het kamp verlaten, ons bij hem voegen en delen in zijn vernedering (Hebr.13:13).

Laat ons nu één uur met Hem waken, opdat wij niet in verzoeking komen.

Nu moet u de beker drinken die Christus gedronken heeft, waar zijn zweet als druppels bloed op de grond viel, om die niet te hoeven drinken. Maar Hij bad dat de wil van zijn Vader geschieden zou.

Zeg nu met de moordenaar aan het kruis: Jezus, denk aan mij wanneer U in uw koninkrijk komt (Luk.23:42).

O God, wees mij zondaar genadig. Heer, Zoon van David, heb medelijden met mij. O Heer Jezus, ontvang mijn geest.

Mijn ziel dorst naar U, naar U de levende God, wanneer mag ik nader komen en uw gelaat aanschouwen? (Ps.42:3)

God, U bent mijn God, U zoek ik, naar U smacht mijn ziel, als een dor en dorstig land naar water (Ps.63:2).



Ik verlang ernaar te sterven en bij Christus te zijn, want dat is het allerbeste (Fil.1:23).

Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de dood? (Rom. 7:24)

Het is beter te sterven dan te leven.

Maar Heer, Uw wil geschiede.

Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest (Luk.23:46)


Dit allemaal schenke ons God, onze lieve Vader, door de verdiensten van zijn lieve Zoon, onze Heer Jezus Christus. Amen.