DE ROEPING VAN SAULUS OP DE WEG NAAR DAMASKUS

Naar Peter Paul Rubens (18de eeuw).

 




<B>HANDELINGEN VAN DE APOSTELEN</B>




BIJBELSTUDIES VOOR JONGEREN EN OUDEREN


INLEIDING


Heel wat jaren ben ik medewerker geweest aan Rechte Sporen, een maandblad voor het verenigingswerk onder gereformeerde jongeren.
Hierin heb ik ondermeer bijbelstudies (in schetsvorm) geschreven. Ze gaan over verhalende, historische stof.

Ieder kan daar naar eigen inzicht gebruik van maken. Ze zijn niet alleen voor jongeren geschikt. Ik weet dat ook ouderen er met vreugde mee hebben gewerkt. Ze zijn bijvoorbeeld op vrouwenverenigingen gebruikt.

Mijn uitgangspunt is dat de mensheid (dus ook u en ik) opgenomen is in de grote geschiedenis van paradijs tot wederkomst met als centrum de Here Jezus Christus. Heel die geschiedenis wordt bepaald door Gods plan om door Christus verlossing of heil te brengen. Daarom wordt die geschiedenis ook wel heilsgeschiedenis genoemd. In elk bijbelgedeelte probeer ik na te gaan, welke betekenis dat heeft in Gods heilsgeschiedenis.

Ik heb het schrijven van deze bijbelstudies voor jongeren als een groot voorrecht beschouwd.
Wat is er mooier dan het Woord uit te leggen voor meer dan 10.000 jongelui, alleen al in Nederland.
Voor Canada, Australië en Nieuw-Zeeland werden de bijbelstudies in het Engels vertaald. Ze verschenen in het blad My Live.

Veel leesvreugde.



Gert Slings





GEBRUIKSAANWIJZING

De meest eenvoudige vorm is de volgende:

. U leest eerst het Schriftgedeelte in z'n geheel rustig door. Laat het goed op u inwerken.
Wellicht is er bij u een vraag opgekomen. Of hebt u al een mening gevormd of het gedeelte.

. Vervolgens leest u per pericoop de bijbelstudie door. Er zal veel instaan, wat u al wist. Maar misschien bevat ze ook informatie waarvan u nog niet op de hoogte was. Als u dat belangrijke informatie vindt, probeer dat dan op te slaan en vast te houden.

. Het is goed mogelijk dat u tot een heel andere uitleg komt. Dat is niet slecht, want dan hebt u al een mening gevormd. Dat kan niet iedereen zeggen. Binnen exegese van een gedeelte is soms ruimte voor een verschillende uitleg. Dat noemt men de vrijheid van de exegese.

. Uw bijbeltje moet u bij de hand houden om de stukjes nog eens te lezen. Maar ook om de verwijzijgen naar andere gedeelten op te zoeken. Vaak hebben die te maken met de grote lijnen in de Schrift.

. Ik wil u in overweging geven de bijbelstudie te beginnen met een kort gebed, waarin u vraagt om de leiding van de Heilige Geest. En te besluiten met een kort dankgebed, waarin u aan de Here vertelt, wat u zo mooi vindt in dit gedeelte of waar u het zo moeilijk mee hebt.





INHOUDSOPGAVE HANDELINGEN VAN DE APOSTELEN


0 KORTE INLEIDING BIJ DE HANDELINGEN VAN DE APOSTELEN

1 KONING CHRISTUS BESTIJGT ZIJN TROON EN ZORGT VOOR ZIJN KERK---Hand. 1

2 CHRISTUS STORT ZIJN HEILIGE GEEST UIT---Hand. 2

3 CHRISTUS TOONT ZIJN OVERWINNING IN WONDER EN PREDIKING---Hand. 3 en 4:1-4

4 CHRISTUS REGEERT ZIJN GEMEENTE DOOR ZIJN WOORD EN GEEST---Hand. 4:5-37

5 CHRISTUS ONTMASKERT EEN AANVAL VAN DE SATAN---Hand. 5:1-16

6 SMAAD LIJDEN OM CHRISTUS' WIL---Hand. 5:17-42

7 CHRISTUS ZET HET VOLK ISRAËL NOG EENS VOOR DE KEUS---Hand. 6

8 DE HEERLIJKHEID VAN GOD BIJ DE MOORD OP STEFANUS---Hand. 7

9 CHRISTUS KEERT ZICH TOT SAMARITANEN EN HEIDENEN---Hand. 8

10 CHRISTUS OVERWINT ELKE TEGENSTAND---Hand. 9:1-30

11 CHRISTUS OPENBAART ZIJN HEERLIJKHEID IN WONDEREN---Hand. 9:31-40

12 CHRISTUS KOMT MET ZIJN HEIL TOT DE HEIDENEN---Hand. 10

13 CHRISTUS DRINGT MET ZIJN HEIL VERDER TOT DE HEIDENEN DOOR---Hand. 11

14 HET WOORD VAN CHRISTUS VERBREIDT ZICH---Hand. 12:1-23

15 CHRISTUS ZENDT ZIJN KNECHTEN NAAR DE HEIDENWERELD---Hand. 12:24-13:49

16 CHRISTUS TREKT OVERWINNEND VERDER--- Hand. 13:50-14:28

17 BEHOUDEN WORDEN DOOR GELOOF ALLEEN---Hand. 15

18 CHRISTUS PLANT ZIJN KERK IN EUROPA---Hand. 16

19 CHRISTUS VOOR DE JODEN EEN ERGERNIS, VOOR GRIEKEN EEN DWAASHEID---Hand. 17

20 HET LICHT VAN CHRISTUS SCHIJNT IN CENTRUM VAN ZEDELOOSHEID---Hand. 18:1-17

21 DE WEG NAAR CHRISTUS WORDT GEPREEKT IN DE WERELD---Hand.18:18-28

22 VELEN BUIGEN IN EFEZE VOOR HET WOORD VAN DE VERHOOGDE CHRISTUS---Hand.19:1-20

23 CHRISTUS OVERWINT DE TEGENSTAND VAN DEMETRIUS IN EFEZE---Hand.19:21-40

24 CHRISTUS' HERDERLIJKE ZORG OVER DE KUDDE DOOR ZIJN KNECHT PAULUS---Hand.20

25 CHRISTUS LEIDT PAULUS NAAR JERUZALEM OM VOOR HEM TE LIJDEN---Hand.21:1-26

26 HET LAATSTE WOORD VAN PAULUS AAN JERUZALEM---Hand.21:27-22:22

27 PAULUS GETUIGT VOOR DE HOGE RAAD VAN DE OPSTANDING---Hand.22:22-23:11

28 CHRISTUS BEWAART PAULUS VOOR EEN SAMENZWERING---Hand.23:12-35

29 PAULUS VERDEDIGT ZICH VOOR STADHOUDER FELIX---Hand.24

30 DE VERHOOGDE CHRISTUS LEIDT PAULUS RICHTING ROME---Hand.25

31 PAULUS VOOR KONINGIN AGRIPPA ALS GETUIGE VAN CHRISTUS---Hand 26

32 CHRISTUS BEWAART ZIJN GETUIGE OM HET EVANGELIE---Hand.27

33 HET WOORD VAN CHRISTUS IN HET CENTRUM VAN DE WERELD---Hand. 28




0 KORTE INLEIDING BIJ DE HANDELINGEN VAN DE APOSTELEN

Persoonlijk vind ik Handelingen één van de meest boeiende bijbelboeken. In de vier evangeliën zien we Christus in de ingang, doorgang en uitgang van zijn lijden. Kortom zijn lijdensweg en opstandingsweg.

In het boek Handelingen zien we Hem aan het werk als de verhoogde Christus. Vanuit zijn hoofdkwartier in de troon van God gaat Hij verder met zijn reddingswerk.

Daarvoor heb ik in de hieronder volgende bijbelstudies de aandacht willen vragen. Het werk van Christus gaat gewoon door, nu via zijn instrumenten. Prachtig!

Dat te beseffen dat vandaag overal Christus aan het werk is. Dat is voor mij een van de schitterende vergezichten die het boek Handelingen biedt.
 
 
 
  1. KONING CHRISTUS BESTIJGT ZIJN TROON EN ZORGT VOOR ZIJN KERK Handelingen 1
 
INLEIDING
De Here Jezus zal op dezelfde wijze terugkomen, als de discipelen Hem ten hemel zagen varen. Bid je daarom wel eens?
 
CHRISTUS ONDERWIJST ZIJN APOSTELEN (vs.1-3)
Handelingen der apostelen, zo heet het boek waarin dit hoofdstuk staat. Eigenlijk is een andere naam beter: Handelingen van de verhoogde Christus door zijn apostelen. Maar dat is een hele mond vol.
  De schrijver is dokter Lucas. Het evangelie van Lucas gaat over het begin van Christus' werk. Dit boek gaat over het vervolg van Zijn werk.
In de eerste verzen schrijft Lucas dat Christus echt leeft. Dat moeten de apostelen goed weten. Want ze moeten het straks gaan vertellen aan de mensen: we hebben een levende Christus. Let erop, dat Christus aan hen verschijnt en door allerlei tekenen bewijst, dat Hij leeft.
  Christus heeft overwonnen. Hij kan nu de troon bestijgen. Maar Hij wacht veertig dagen. Hij kan gelijk naar de heerlijkheid bij zijn Vader gaan. Maar Hij doet het niet. Dat is uit liefde voor zijn discipelen. Ze hebben zijn lijden gezien en zijn graf. Nu moeten ze getuigen zijn van zijn opstanding (zie 1 Joh.1:1,3).
  Veertig dagen lang onderwijst Hij zijn leerlingen over het koninkrijk van God. Zo bereidt Hij ze voor op hun taak. In die veertig dagen maakt Christus van zijn leerlingen leermeesters, van zijn discipelen maakt Hij apostelen. En dat alles met het oog op zijn bruid, de kerk!
 
CHRISTUS BELOOFT DE DOOP MET DE HEILIGE GEEST (vs.4-8)
Christus zegt tegen zijn jongeren, dat ze in Jeruzalem moeten blijven. Daar heeft Hij geleden. Daar heeft zijn kruis gestaan. Daar is zijn lijden als de Middelaar volbracht. En ook daar in Jeruzalem zullen ze met de Heilige Geest gedoopt worden. Daaruit zal blijken dat het werk van Christus hetzelfde is als het werk van de Geest.
  Let erop, dat Christus zegt, dat ze ermee gedoopt zullen worden. Johannes de Doper is begonnen met dopen, maar nu wordt die doop van Johannes vervuld. Zoek dat maar eens op Matt.3:11.
De discipelen vragen of Hij nu het koningschap zal herstellen voor Israël. Ze vragen daarmee niet of Hij een aardse koning wil worden. Nee, ze willen graag weten hoe het verder zal gaan met het koninkrijk van God. Zo antwoordt de Here daar ook op.
  Hij geeft geen rechtstreeks antwoord. Hij zegt, dat ze dit niet hoeven te weten. Ze moeten doen wat de HERE hen opdraagt. En dat is: zorg ervoor dat Jeruzalem van Mij hoort. En Judea en Samaria. Ja, werk eraan dat heel de wereld met het evangelie in aanraking komt. Verkondig het evangelie en plaats de mensen overal voor de opdracht Mij te aanvaarden als hun Koning.
  Hun werk wordt het verkondigen van het evangelie. Hun roeping is getuigen van Christus te zijn. Door middel van dat getuigen gaat God zijn beloften vervullen.
  In vs.8 staat in welke volgorde zij moeten gaan preken: eerst in Jeruzalem, dan in Judea en Samaria, daarna tot het einde van de wereld. Niet op goed geluk of naar wat zij het beste vinden, maar precies zoals God het wil. Hij stuurt het heil de wereld door tot de verste volken. En die opdracht tot verkondiging van de blijde boodschap tot het einde van de wereld bestaat vandaag nog.
 
DE HEMELVAART VAN CHRISTUS (vs.9-11)
Christus gaat naar de hemel op een wolk. Dat is niet zomaar een wolk. Ze laat de heerlijkheid zien die Hij van zijn Vader ontvangt. Lang geleden heeft die wolk de tempel van Salomo vervuld (zie 1 Kon.8:11). Nu komt deze wolk op de Olijfberg en draagt Christus naar de hemel. De wolk, het teken van Gods heerlijkheid, is niet langer in de tempel in Jeruzalem. Ze is bij Hem die meer is dan de tempel: bij Jezus Christus.
  Christus vaart naar hemel op vol majesteit. Als onze Borg en Middelaar. Dat betekent: zijn hemelvaart zal ons ten goede komen. Zijn wolkenwagen zal ook ons dragen!
  De hemelvaart van Christus is niet alleen de afsluiting van zijn werk op aarde. Het is ook het begin van zijn werken vanuit de hemel. De opmars van het evangelie is begonnen na de hemevaart van Christus: van Jeruzalem naar Rome en naar het eind van de wereld.
  Dit alles gebeurt onder de regering van Christus. Vanuit zijn hemelse hoofdkwartier heeft Hij de voortgang van het evangelie mogelijk gemaakt en beschermd. Na de hemelvaart blijft de aarde het werkterrein van Christus. Dat moet je goed onthouden.
  De discipelen hebben Christus' hemelvaart gezien. De hemelvaart is echt gebeurd. Het is een echt mens, geen geestverschijning. Het is hun Meester. Dezelfde die hen onderwezen heeft. Dezelfde die rondgegaan is door Israël en zieken heeft genezen. Dezelfde die aan het kruis op Golgota betaald heeft voor de zonden van al de Zijnen.
  Deze Jezus wordt van hen opgenomen in de hemel. En het is ook deze Jezus van wie de discipelen te horen krijgen dat Hij weer terug zal komen. Op dezelfde manier als Hij nu ten hemel vaart: op de hemelwolk.
 
GEHOORZAAM AAN HET BEVEL VAN CHRISTUS (vs.12-14)
Nadat de Heiland ten hemel is gevaren, zijn de apostelen gehoorzaam naar Jeruzalem teruggekeerd. Christus heeft het hun toch opgedragen! Zo zijn ze daar bij elkaar, de elf overgeblevenen.
  Wat doen ze daar? Persoonlijke herinneringen ophalen? Nee, ze bidden om de komst van de Heilige Geest. Ze doen dat in gemeenschappelijk gebed, als ze in de kerk bij elkaar zijn.
Let erop: God geeft ons, wat Hij beloofd heeft, op het gebed. Wat ook van belang is: bij de apostelen worden enkele vrouwen genoemd. Achteraan staan Maria, de moeder van Christus en zijn broers.
  De apostelen komen eerst. Zij zijn de geroepen ambtsdragers. Let in dit verband op de broers van de Here Jezus. Ze geloofden eerst niet in Hem (Joh.7:5). Nu ze zijn opstanding hebben gezien, zijn ze tot geloof gekomen.
 
PETRUS OPENT DE SCHRIFT OVER JUDAS (vs.15-20)
Als ze weer bij elkaar zijn in een grote vergadering, zien we dat Petrus de leiding neemt. Hij zegt wat er in deze vergadering moet gebeuren. Als apostel opent hij de Schrift. Hij kent zijn bijbeltje goed: hij kan precies aangeven waar geprofeteerd is over Judas en zijn dood, en over de vervulling van de lege plaats.
  Je ziet in vs.16-19 wat er met Judas is gebeurd. Zie vooral, dat Petrus eraan herinnert, dat ook Judas discipel is geweest net als de anderen. Wat heeft hij eraan over gehouden? Dat er een akker naar zijn vreselijk einde is genoemd.
 
CHRISTUS GEEFT EEN NIEUWE APOSTEL (vs.21-26)
Dan moet er een twaalfde apostel worden aangewezen. Let erop, dat de gemeente mag meewerken. Ze mag namen noemen (vs.23). De apostelen geven eerst de eisen waaraan de drager van het apostelambt moet voldoen. Jullie weten, wat het werk van de apostel is.
  Er zijn er twee die in aanmerking komen. Nu blijkt echt, dat Christus Zelf voor zijn gemeente zorgt. De Koning Zelf wijst aan, wie apostel zijn zal, op het gebed van de gemeente. Zij bidden, schrijft Lucas. Zo zorgt Christus ook vandaag nog voor zijn kerk.



Opzoekvragen

1. Hoe kunnen we het boek Handelingen beter noemen? Waarom?
2. Waarom onderwijst Christus zijn apostelen?
3. Wat wordt het werk van de apostelen?
4. Hoe luidt de laatste opdracht van Christus?
5. Wat zegt de Schrift over Judas?
6. Hoe wordt de lege plaats opgevuld?


Denkvragen

7. Christus is opgevaren èn opgenomen. Wat is het verschil?
8. Bij Christus' hemelvaart horen geen tranen en zakdoeken, maar vlaggen en wimpels. Wat vind je daarvan?
9. Christus' hemelvaart is niet alleen een einde, maar veel meer een begin. Probeer dat eens uit te leggen.
10. Wat doet Christus in de hemel als Koning? Waarom is dat belangrijk?


Groepsvragen

11. Welke betekenis heeft de hemelvaart voor jou? Betrek hierbij Efeze 2:6.
12. In Lucas 24:53 staat dat de discipelen voortdurend in de tempel waren. Zouden de discipelen weer meegedaan hebben met de Joodse tempeldienst? Waarom denk je dat?
13. In vs.11 staat dat ze eendrachtig volharden in het gebed. Vergelijk dat eens met Lucas 9:46-48. Wat valt je dan op?
14. Bespreek de vraag en de stelling uit de Inleiding.


Aantekeningen bij Handelingen 1


1. Bij vraag 7.
We lezen niet dat Christus is opgevaren, maar dat Hij is opgenomen (vs.11). Wijs de jongelui op het verschil tussen die twee. Opgevaren: dat ziet op iets wat Christus Zelf doet. Opgenomen: dat ziet op wat God doet.
Bij de hemelvaart van Christus kun je inderdaad spreken van een 'opvaren'. Daarin onderscheidt de hemelvaart van Christus zich bijvoorbeeld van die van Elia. Elia werd door God in de hemel opgenomen. Tijdens een storm in een hemelwagen met vurige paarden. Elia voer niet zèlf op.

2. Maar van de Here Jezus kan de Schrift zeggen dat Hij Zelf opvoer: opgevaren naar den hoge, voerde Hij krijgsgevangenen mee, zo citeert Paulus in Efeze 4 Psalm 68. Daarnaast kan ook gezegd worden, dat Christus werd opgenomen. Het zal duidelijk zijn dat Christus werd opgenomen door de HERE!
Door het woord 'opgenomen' te gebruiken richt Lucas onze aandacht dus op het handelen van God in de hemelvaart van Christus. God heeft Christus opgenomen in de hemel, als loon op zijn volbrachte Middelaarswerk.

3. Bij vraag 8.
Eerste hoofdlijn: bij Christus' hemelvaart horen geen tranen en zakdoeken, maar vlaggen en wimpels.
Bij de hemelvaart van Christus horen we niets van een emotioneel afscheid met tranen en verdriet. Integendeel. We lezen van de discipelen in Lucas 24 dat ze van de Olijfberg terugkeerden naar Jeruzalem 'met grote blijdschap' en dat ze voortdurend in de tempel waren om God te loven.
Deed het de discipelen dan niks dat ze afscheid van hun Meester hadden moeten nemen? Zeker wel. Toen de Here aan zijn laatste pascha met hen gesproken had over zijn aanstaande hemelvaart, waren ze verdrietig geworden. Maar de Here Zelf had hun onderwezen over zijn aanstaande hemelvaart (zie Joh. 16:6,7, ook Joh. 14:28).
Met grote blijdschap keren ze terug van de Olijfberg naar Jeruzalem. Ze hebben leren zien dat Christus' hemelvaart een nieuwe stap is in zijn verhoging en een sprong voorwaarts naar de komst van het koninkrijk van God.


4. Bij vraag 9.
Tweede hoofdlijn voor de bespreking: In het boek Handelingen is Christus' hemelvaart niet zozeer de afsluiting van zijn werk op aarde, als wel het begin van zijn werken vanuit de hemel.
Het is opvallend dat de evangelist Lucas ons in beide geschriften van zijn hand bericht doet van Christus' hemelvaart. Hij beëindigt zijn evangelie ermee en hij begint het boek Handelingen ermee. De hemelvaart van Christus verbindt de geschriften van Lucas aan elkaar.
In het evangelie naar Lucas wordt Christus' hemelvaart beschreven als de afsluiting van en de kroon op zijn werk hier op aarde. Hij mag als priester, als zegenende priester zelfs, ten hemel varen!
Handelingen beschrijft de opmars van het evangelie van Jeruzalem naar Rome en naar de einden van de aarde. Die opmars is begonnen met Christus' hemelvaart en heeft plaats kunnen vinden onder de regering van Christus.


5. In Hand.1 wordt de blik meteen naar voren gericht. Christus spreekt als Hij na zijn opstanding verschijnt aan de apostelen, over al wat het koninkrijk van God betreft! En de apostelen hebben het begrepen dat Christus hun blik vooruit richtte! Want ze worden nieuwsgierig naar de toekomst waarvan Christus spreekt. En ze vragen: 'Here, herstelt u in deze tijd het koningschap voor Israël'?
In de vraag van de discipelen naar het koningschap wordt hetzelfde woord gebruikt als 'koninkrijk' in vs.3. De vraag van de discipelen is ook duidelijk een reactie op Christus' onderwijs. Hij spreekt tot hen over het komende rijk van God. En dan vragen zij: wanneer zal dat rijk komen?
Dat ze spreken over 'het koninkrijk van Israël' moet niet verkeerd opgevat worden. De discipelen hebben hier geen last van joods-nationalistische gevoelens en verwachtingen.


6. Bij vraag 14.
Derde hoofdlijn voor de bespreking: Christus werd door een wolk weggedragen.
Hoe moeten we het ons nu voorstellen? Er schoof als het ware een wolk onder Christus die Hem oppakte en wegdroeg. Het zal duidelijk zijn dat dit geen gewone wolk geweest is.
We moeten bij deze wolk denken aan de wolk waarvan we vaker lezen in de Schrift. Zo lezen we dat Israël door de woestijn trok voorgegaan overdag door een wolk. In die wolkkolom was het de HERE Zelf die zijn volk de weg wees en hen van rustplaats tot rustplaats voorging.
Bij de inwijding van de tabernakel in de woestijn en later ook bij de inwijding van de tempel van Salomo lezen we weer van een wolk. Die wolk was het teken van Gods aanwezigheid. God Zelf wilde met zijn heerlijkheid wonen in de tabernakel en de tempel.


7. Tijdens Christus' leven op aarde heeft die wolk zich ook nog eens vertoond. Bij de verheerlijking van Christus op de berg. Dan verschijnen aan Hem Mozes en Elia. En de discipelen die erbij zijn, horen dan de stem van God uit een wolk die op de berg van de verheerlijking hangt.
Het is deze wolk die Christus van de aarde haalt en Hem naar de hemel brengt. Christus' hemelvaart op een wolk is een teken van de goddelijke glorie die Hij van zijn Vader ontvangt. Hij mag de hemel binnengaan als de Koning der heerlijkheid. En Openbaring 14 voegt daar nog wat aan toe als het beschrijft dat Johannes een witte wolk ziet en op de wolk iemand als eens mensen zoon. 'Hij Die op de wolk gezeten is', blijkt Christus te zijn.


8. Bij vraag 10.
Vierde hoofdlijn voor de bespreking: de verhoogde Christus is gezeten op de troon in de hemel, waar Hij de wereld regeert.
Toen Christus hier op aarde was, het evangelie verkondigde en zijn wonderen deed, waren zijn werken indrukwekkend. Maar tegelijk bleven zijn mogelijkheden beperkt. Zijn zegenrijke werk kwam alleen ten goede aan de plaatsen die Hij bezocht.
Maar met zijn hemelvaart heeft Hij de wereldtroon beklommen. En mag Hij zitten naast zijn Vader. Hier op aarde was Hij de Man van smarten. De vernederde. Nu is Hij de Verhoogde. De Koning die op de wolk gezeten is. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Dat betekent dat zijn werkterrein nu niet langer beperkt is.


9. En vanuit de hemel regeert Hij nu zo dat zijn evangelie de wereld over gaat en overal mensen overwint en brengt tot het geloof in Hem. Hij beschermt de loop van zijn evangelie. Hij schikt alles zo dat zijn evangelie niet gestuit wordt, maar het de eind van de wereld bereikt.
Wat hebben de eeuwen die verstreken zijn een omwentelingen en revoluties gekend. Wat zijn er wat oorlogen uitgevochten. Hoeveel rijken hebben geen stand kunnen houden en hebben plaats moeten maken. Maar de kerk van Christus is overal doorheen gedragen. Dat is gekomen door onze ten hemel gevaren Heiland. Zijn verhoging dient de voortgang van Gods rijk.


10. Bij vraag 11.
Vijfde hoofdlijn voor de bespreking: in Christus is ook ons een plaats gegeven in de hemel.
Jezus is niet voor Zichzelf de dood en het graf ingegaan, maar voor zijn volk. Zo is Hij uit de dood opgestaan om daarmee voor allen die in Hem geloven het leven te verwerven.
Zo is het ook met zijn hemelvaart. Het is onze Borg en Middelaar die hier ten hemel vaart. In Hem hingen uiteindelijk ook wij aan het kruis. Met Hem mochten ook wij opstaan tot een nieuw leven. En Paulus zegt in Ef. 2: met Hem hebben is ook ons een plaats in de hemelse gewesten gegeven.


11. Christus' hemelvaart opent voor ons weidse perspectieven. Zo kunnen we in Openbaring 11 lezen dat de kerk die in de laatste dagen verdrukt wordt, uit de hemel een luide stem zal horen: Klimt hierheen op. En, staat er dan, zij klommen naar de hemel op in de wolk. Christus heeft voor hen de weg bereid. Zijn wagen staat ook hun ter beschikking.
In 1 Tess. 4 lezen we dat wij bij de komst van Christus Hem tegemoet zullen gaan in de lucht om Hem feestelijk in te halen. Wij zullen, schrijft Paulus in een oogwenk op de wolken weggevoerd worden, de Here tegemoet. We zullen Hem feestelijk binnenhalen op aarde en altijd met Hem zijn.


12. Bij vraag 12.
Nadat Christus is opgevaren naar zijn Vader keren de discipelen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem naar de bovenzaal, waar ze verblijf hielden. Dat lijkt in strijd met het slot van Luc.24. Daar zegt hij dat ze voortdurend in de tempel waren, God lovende.
Hoe kan dezelfde auteur zo iets beweren? Dat is minder moeilijk dan het lijkt. Als een ongelovige van ons zegt: die gereformeerden zitten altijd in de kerk, dan bedoelt hij dat we geen kerkdienst missen zullen. Hij bedoelt niet wat we ieder uur van de dag in de kerk zitten. Zo waren de discipelen voortdurend in de tempel. Ze waren op ieder gebeds_ en offeruur present. Voor het overige waren ze bijeen in de bovenzaal van Jeruzalem.


13. Welke bovenzaal dat geweest is, weten we niet precies. Die zaal fungeerde kennelijk als een soort vergaderruimte, waar de christenen, als ze niet in de tempel waren, in eendrachtig gebed bijeenvergaderd waren. Hier hielden ze hun godsdienstige samenkomsten.
Dat kon niet meer in de tempel. Die had immers zijn tijd als huis van God gehad sinds de HERE Zelf bij het sterven van Christus het voorhangsel gescheurd had van boven naar beneden. Vanaf toen was er niet meer één heilige plaats waar God zijn heil en zegen aan zijn volk schonk en via welke plaats alle gebeden van zijn volk tot God moesten opstijgen, vanaf toen waren er meer plaatsen.


14. Christus had het ook duidelijk gedemonstreerd toen Hij ten hemel was gevaren. Lucas 24 beschrijft hoe de Here ten hemel is gevaren als de zegenende Hogepriester. Ver buiten de tempel op de Olijfberg had Hij priesterlijk zijn armen zegenend uitgebreid over de discipelen. Met het offer van het Lam van God was de Oudtestamentische tempeldienst vervuld en had de tempel in Jeruzalem zijn tijd gehad. Het zou een terugval geweest zijn in Oudtestamentische verhoudingen, als de discipelen na Christus' hemelvaart weer heel gewoon waren gaan meedoen aan de Joodse tempeldienst. Dat deden ze dan ook niet als ze in de tempel waren.


15. Ze waren immers ieder gebeds_ en offeruur present in de tempel. Ze waren dan niet in het tempelgebouw om deel te nemen aan de Joodse tempeldienst die daar plaats vond. Uit Hand.3 en 5 weten we, dat als ze in de tempel waren, ze apart vergaderd waren in de zuilengang van Salomo. En daar hielden ze, om het maar eens hedendaags te zeggen, hun eigen evangelisatiebijeenkomst. Daartoe waren ze in de tempel. Niet om mee te doen aan de Joodse tempelliturgie, maar om van de Christus te spreken. Ze gingen niet voor niets op de gebeds_ en offeruren naar de tempel, want dan wemelde het daar van de mensen. Dan hadden ze het grootste gehoor.


16. En daar kwam nog wat bij, door juist op die uren en in de tempel te prediken, toonden ze, dat ze geen nieuwlichters waren, die een nieuwe groepering vormden. Ze kwamen daar om te tonen dat ze de voortzetting waren van het Oudtestamentische verbondsvolk.
In de tempel sprak immers alles van de Christus. In de tempel waren aan alle kanten de voorafbeeldingen van Hem en van zijn werk te vinden. Daar waren de offers die van zijn offers spraken. Daar waren de priesters die heenwezen naar Hem de grote Hogepriester.
Waar kon de Christus beter verkondigd worden onder het Joodse volk dan in de tempel waar alles van Hem sprak. En waar ze het konden aanwijzen: kijk, zo gaf de HERE het in het oude verbond. En nu is de vervulling van dat alles gekomen in het Lam van God dat op Golgotha gestorven is en nu ten hemel gevaren is.


17. Dat is het beeld dat voor ons oprijst van de kerk tussen Christus' hemelvaart en de pinksterdag. Het is een kerk die zich er bewust van is dat Gods werk met Christus' lijden en sterven een nieuwe fase is ingegaan. De tempel heeft zijn plaats als het enige en speciale huis van God gehad. Dat wordt aan de Joden voorgehouden. Heel de tempeldienst is vervuld in de Christus.
Daarom is deze tempel niet meer de enige en uitsluitende plaats van eredienst, maar is ook daarbuiten iedere plaats de HERE heilig, waar Hij aangeroepen wordt. Dat wordt ook in praktijk gebracht door de gemeente die haar gebeden niet langer vanuit de tempel opzendt tot God, maar vanuit de bovenzaal.
Wij naderen niet meer via de tempel in Jeruzalem, maar we naderen door Christus tot God.
In het oude verbond naderde de hogepriester een keer per jaar op Grote Verzoendag tot Gods troon in het Heilige der Heilige. Via onze grote Hogepriester Christus mogen we elk moment tot Gods troon naderen met ons gebed. Wat een onvoorstelbaren sprong voorwaarts (zie Hebr.10:19-23).


18. Bij vraag 13.
Lucas beschrijft ons de vergadering in de bovenzaal opvallend. Het begint al als hij in de opsomming van de aanwezigen de apostelen een aparte plaats geeft. Hij plaatst ze heel nadrukkelijk vooraan. In vs.13 noemt hij de apostelen hoofd voor hoofd en in vs.14 begint hij dan als het ware opnieuw en zegt hij: deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed met enige vrouwen enz.
De door Christus geroepen ambtsdragers gaan voorop. Het is maar geen gezellig samenzijn, het is een ambtelijke samenkomst, een vergadering onder ambtelijke leiding rondom het onderwijs van de apostelen. Dat staat centraal in die bovenzaal. De gemeente van Christus is samen. Er zit nog iets moois in die apostellijst. We lezen er de namen van alle elf overgebleven apostelen. En we lezen dat ze allen eendrachtig bijeen zijn, terwijl ze 6 à 7 weken terug nog twistten over de vraag, wie toch wel de meeste van hen was. Ze zijn nu eendrachtig bijeen. Zie Lucas 9:46-48.


19. Voor de voorbereiding: Prachtig materiaal vormt de schets van ds.C.van den Berg, Proces om de volken, deel 1. Helder, boeiend en overzichtelijk. Het is een uitgave van De Vuurbaak.


20. Voor wie wil zingen: Ps.110:1; Ps.68:7,13; Ps.47.


 
 
 
 
2. CHRISTUS STORT ZIJN HEILIGE GEEST UIT Handelingen 2
 
INLEIDING
Heel wat christenen leven vandaag in onzekerheid. Is de Heilige Geest wel voor mij? Ben ik wel goed genoeg? Wat zou je tegen zo iemand zeggen?
 
PINKSTERFEEST IN JERUZALEM (vs.1-3)
Het is in Jeruzalem een drukte van belang. Honderdduizenden pelgrims vullen de stad. Israël viert het pinksterfeest. Het was een soort dankdag (zie Lev.23:15-22). Heel Israël dankte op deze dag de HERE voor zijn zorg. De tempel draaide op volle toeren. De eerste broden die men gebakken had van het nieuwe meel, werden als beweegoffer in de tempel geofferd. Tegelijk dankte men God voor de wetgeving op de Sinaï.
  Plotseling horen de mensen een geluid als van een orkaan. Dat trekt de aandacht van het publiek en lokt ze naar de plaats waar de discipelen zijn.
  Daar aangekomen, zien de toegestroomde pelgrims op de hoofden van die Galilese mannen en vrouwen tongen als van vuur. En er is ook wat te horen. Ze spreken andere talen dan hun moedertaal. Uit welke streek de toeristen ook komen, ze horen die Galileeërs in de taal van hun land.
  Wind en vuur: het zijn de tekenen van de komst van de Here. Vuur gaat voor Hem uit, en storm buldert rondom Hem (Ps.50:3, 97:3). Wind en vuur bij de discipelen van Christus betekent: hier is de Here aanwezig! En juist dat maakt de mensen opgewonden. Hoe kan dit, buiten de tempel?
  Deze drie tekenen waren indrukwekkend. Maar ze waren niet meer dan een voorspel op de preek die Petrus houdt. Een preek over Christus. Een preek waarin de hoorders geplaatst worden voor de eis om zich te bekeren en te geloven in de Jezus die zij gekruisigd hebben. Dàt is het hoogtepunt van de pinksterdag. De tekenen zijn niet meer dan kerkklokken die luiden en die de mensen naar de kerk roepen.
 
GEWONE MENSEN ONTVANGEN DE HEILIGE GEEST (vs.4-13)
Hoe moet dat spreken van vreemde talen door de discipelen uitgelegd worden? Is het een spraakwonder of een hoorwonder? Of allebei? Bij een spraakwonder spreken de discipelen zonder die talen geleerd te hebben. Bij een hoorwonder spreken ze klanken die door de toehoorders verstaan worden als hun taal. Hoe het ook zij, in ieder geval werd niet meer gesproken in het Hebreeuws. Dat was de taal van de Joodse leiders. Maar deze officiële leiders, zoals Kajafas, worden op de pinksterdag door de HERE gepasseerd.
  Let goed op het woordje allen (4). Allemaal werden ze vervuld met de Heilige Geest. Ook hier blijkt een grote verandering. Het waren gewone mensen die hier de Geest ontvingen. Niet leden van de officiële priesterstam. Hieruit blijkt ook dat het adres van de kerk gewijzigd is. De HERE kiest voor Petrus en de zijnen. Zij profeteren allemaal.
  Let goed op de reactie van de hoorders. Sommigen zijn diep ontroerd, anderen spotten. Vergeet niet, dat de satan hier ook aan het werk is. Het is een ontzaglijk belangrijke dag in de kerkgeschiedenis. Het is de eerste dag van de nieuwe bedeling. Christus gaat aan de voltooiing van zijn werk beginnen. Daar is natuurlijk ook de satan actief.
 
KORTE SAMENVATTING VAN DE PREEK VAN PETRUS (vs.14-36)
Dan staat Petrus op. En de elf andere apostelen staan met hem op. In zijn ambt van apostel gaat hij de omstanders vertellen wat dit allemaal betekent. Dit is al door de profeet Joël aangekondigd. De laatste dagen zijn aangebroken. God stort zijn Geest uit op alle vlees. Vanaf dit moment leidt de HERE de wereld naar het einde. Bereid u er maar op voor. De aarde zal trillen op haar grondvesten. Het werk van God komt in een stroomversnelling. Er zal alleen behoud zijn voor wie de naam van de HERE aanroept.
  En weet u wie dit allemaal in werking gezet heeft? vraagt Petrus. Jezus van Nazaret. De Jezus die u hebt gekruisigd en gedood. Hij is begraven. Maar het graf kon Hem niet vasthouden. Hij is opgestaan uit de doden. Hij is naar de hemel gegaan. Hij is door God verhoogd en verheerlijkt. Hij zit nu aan de rechterhand van God. En God heeft Hem de beschikking gegeven over de Heilige Geest. En Die stort Christus nu uit.
  Petrus eindigt zijn pinksterpreek met een sterke oproep: Heel het huis Israël moet weten dat God Hem èn tot Here èn tot Christus gemaakt: de Jezus die u gekruisigd hebt!
Petrus komt niet met iets heel nieuws. De hoorders kennen de Bijbel. Dat wijst hen in Jeruzalem de weg wijst, ook in deze voor hen nieuwe situatie.
  Misschien vindt iemand de preek van Petrus tegenvallen. Hij geeft een paar lange citaten en vertelt wat op de paasmorgen en bij de hemelvaart gebeurd is. Hij gaat het hele ambtswerk van Christus in vogelvlucht langs.
  Het belangrijkste is dat je ziet, dat alles wat hier gebeurt, het werk is van de verhoogde Christus. Als verhoogde Christus heeft Hij zojuist de Heilige Geest uitgestort, wat u ziet en hoort (vs.33).
  In het boek Handelingen gaat het allemaal om Christus. Hìj spreekt, Hìj bestuurt, Hìj handelt en Hìj regeert.
 
DE REACTIE OP DE PREEK VAN PETRUS EN ZIJN ANTWOORD (vs.37-40)
De omstanders zijn diep onder de indruk. Het woord van Petrus is net een zwaard. Het zwaard van de Heilige Geest. De Heilige Geest gooit alles ondersteboven in hen. Ze worden tot een keus gedrongen. Ze horen van Petrus het bevel om te geloven. Wat moeten wij doen, vragen ze aan Petrus en de andere apostelen.
  Petrus hoeft niet lang na te denken. Hij heeft gepreekt over Joël 2:28-32. De omstanders krijgen nu de toepassing. Joël heeft gezegd: al wie de naam van de HERE aanroept, zal behouden worden (zie vs.21).
  Petrus past dat toe op de situatie van de pinksterdag. De naam van de HERE aanroepen, dat is vandaag: u laten dopen op de naam van de Here Jezus Christus. En het behoud dat God u in die weg schenkt, dat is de vergeving van uw zonden. Joël sprak over de Geest die God zou uitstorten op alle vlees, ook op zonen en dochteren. Petrus zegt: u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. Want voor u is de belofte èn voor uw kinderen.
  Dat antwoord van Petrus is heel belangrijk, want het geldt nog altijd. Zie maar. Een eis: bekeren en laten dopen. En een belofte: vergeving van de zonden en de gave van de Heilige Geest. Dat is vandaag voor ons nog altijd het fijne, maar ook het ernstige van het Verbond.
  Let erop dat er staat: laat u dopen op de naam van Jezus Christus. Dat is anders dan de dominee zegt in de kerk. Petrus bedoelt hier: als de Joden zich lieten dopen, stelden ze zich op het fundament van de kerk, namelijk Christus. Ze moesten zich dus eerst tot Hem bekeren. Namelijk uit dit verkeerde geslacht. We zagen al dat er een adreswijziging was. De Heilige Geest wordt door Christus niet uitgestort in de tempel. Daarom moet men zich van de afvallige kerk bekeren.
  DE VRUCHT VAN DE EERSTE PINKSTERPREEK (vs.41-47)
Ongeveer drieduizend nieuwe leden werden op die dag ingeschreven. Dat is veel. Al waren er wel honderdduizenden vreemdelingen in Jeruzalem. Maar belangrijker is, dat ze volhardden bij het onderwijs van de apostelen. Volharden betekent strijd en inspanning, bidden om vol te houden gezien onze zwakke krachten. En de leer der apostelen: dat was Christus en alles wat door Hem was vervuld. Het betekende bestuderen van Gods Woord, want het Woord ging over Christus.
  Verder zien we dat Christus bezig was via de apostelen door wonderen en tekenen. Denk daar altijd aan: het was Christus die hier werkte! Wil je het eens plechtig horen zeggen: Christus was hier kerkvergaderend bezig. Lees maar de laatste regels: En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden.
 
 
 
 
3. CHRISTUS TOONT ZIJN OVERWINNING IN WONDER EN PREDIKING Handelingen 3 en 4:1-4
 
INLEIDING
Je loopt langs het postkantoor. Plotseling komen er twee mannen met bivakmutsen naar buiten rennen. Ze stappen op een motor en scheuren er vandoor. Jij bent de enige die het gezien hebt. Even later zit je op het politiebureau. Je bent getuige. Je was erbij en hebt het gezien. Een tijdje later word je door de rechtbank opgeroepen om getuige te zijn.
Is getuige zijn belangrijk, denk je? Waarom denk je dat?
 
GOD STREKT ZIJN HANDEN UIT NAAR HET JOODSE VOLK (vs.1)
Petrus en Johannes gaan naar de tempel op het gebedsuur. We moeten er goed op letten: er staat niet dat ze gingen offeren. Want ze weten als gezanten van Christus, dat het offer van Christus alle tempeloffers overbodig heeft gemaakt.
  Waarom gingen ze dan naar de tempel? Om het evangelie te brengen. Wij zeggen vandaag: om te evangeliseren. Ieder gebedsuur kwamen hier honderden Joden naar toe. Als je het Joodse volk wilde bereiken, dan kon je nergens beter zijn dan in de tempel!
  Er was nog een reden waarom de tempel voor de eerste christenen als evangelisatieplaats zo geschikt was. En misschien was dat wel de belangrijkste. Heel de tempel sprak van Christus! De offerdieren, de reinigingen, de priesters, alles wees heen naar de Christus, het Lam van God en de grote Hogepriester.
  Voor de apostelen was er geen geschiktere plaats om van Christus te spreken dan de tempel! Hier hadden ze het illustratiemateriaal bij hun prediking voor het grijpen. Hier konden ze laten zien wat zijn lijden en sterven betekende. Hier konden ze ook laten zien dat prediking van Christus niet iets heel nieuws was, maar vervulling van het oude verbond.
  Zo strekte de Here nog eens weer zijn handen uit naar het Joodse volk. Zelfs nadat ze zijn Zoon gedood hebben. Als de Here straks met zijn evangelie naar de heidenen zal gaan, dan ligt dat niet aan God. Die heeft er alles aan gedaan, maar dan ligt dat aan Israël zelf. Het heeft de prediking van het evangelie van Christus afgewezen. Niet de Here heeft het verbond losgelaten. Dat hebben zij gedaan!
 
GENEZING IN NAAM VAN JEZUS CHRISTUS (vs.2-10)
Daar zat dan die kreupele man. Hij zat daar dagelijks. Christus heeft hem daar ongetwijfeld ook wel gezien. Maar Hij had hem laten zitten om nu hem door een wonder te verlossen.
Want lees vers 6 maar goed: Jezus Christus doet dit wonder. Petrus zegt het met nadruk. En Christus doet dat op zijn tijd. Drie jaar passeerde Hij deze kreupele man.
  Christus werkt dit wonder door het geloof in zijn Naam. De discipelen geloven in Hem. Maar ook de kreupele man. Door het geloof kan hij opspringen en lopen. Merk goed op, wat hij nu doet: God loven! Hij laat overduidelijk aan iedereen zien en horen, wat Jezus Christus aan hem had gedaan. Het volk was er ondersteboven van (10).
 
PETRUS PREEKT CHRISTUS (vs.11-15)
Petrus maakt gebruik van de gelegenheid en preekt. Hij spreekt de toeschouwers aan als 'mannen van Israël'. Hij herinnert hiermee aan het verbond, waar ook deze Israëlieten bijhoren. Dan laat hij heel goed uitkomen: niet wij hebben dit gedaan; geen kracht in ons, niet onze vroomheid, maar het was het werk van Jezus Christus. Die is door u gedood, maar Hij leeft. Wij zijn daarvan getuigen.
  Let op vers 13, waar hij zegt: God heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, terwijl u Hem hebt verloochend en overgeleverd aan Pilatus, die Hem onschuldig verklaarde. Dat liegt er niet om. In vers 14 gaat Petrus verder: u hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend. Maar van Barabbas, de moordenaar, hebt u de vrijlating verzocht.
  Het hoogtepunt van dit deel bereikt Petrus in vers 15: de Man die de weg wees naar het leven, hebt u gedood. Nu kan Petrus weer als getuige optreden. Denk maar aan Christus' laatste opdracht. "Maar Hij is opgewekt." Nog nauwkeuriger:"God heeft Hem opgewekt uit de doden." Petrus en Johannes hebben het als getuigen gezien.
 
PETRUS ROEPT OP TOT BEROUW EN BEKERING (vs.16-21)
Bij vers 16 wijst Petrus er nadrukkelijk op, dat het Christus was die hier dit wonder verrichtte. Hij staat hier in het middelpunt. Het geloof in Hem heeft de man volkomen herstel gegeven. In naam van Jezus betekent Jezus Zelf deed het.
  Opvallend is dat Petrus zegt, dat ze uit onwetendheid gehandeld hebben, toen ze Christus verwierpen. Ze zagen niet, dat Hij de Messias was. Maar zo heeft God in vervulling doen gaan wat Hij door de profeten al had voorzegd: Christus moest lijden en sterven.
  Dan roept Petrus ze op zich te bekeren, opdat God hun zonden vergeeft. Hij zegt: bekeert u. Geef gewoon eerlijk toe dat u verkeerd zit. Praat uzelf niet schoon. Erken dat u de verkeerde weg bent opgegaan. Geef uw zonden toe. Heb er verdriet over. Belijd ze aan de Here. En vlucht ermee tot Christus.
  Als ze zich bekeren, dan komt er een tijd van verkwikking, van verademing. Want in dat geval gaat het licht van Gods liefde schijnen in een duister leven. Zo komt er herstel van alle dingen. In beginsel al in dit leven. Volmaakt als Christus terugkomt op de wolken. Petrus zegt dus niet alleen: bekeert u, maar hij vertelt ook hoe fijn het is Christus als Koning te gehoorzamen.
 
PETRUS SPREEKT ZIJN HOORDERS AAN ALS VERBONDSKINDEREN (vs.22-26)
Denk er bij het lezen van het boek Handelingen om, dat de HERE Zich niet gelijk van het volk Israël heeft afgekeerd. Hij zoekt het hart van zijn afvallige volk. Vandaar ook het wijzen op handelen uit onwetendheid in vers 17.
  Als zonen van het verbond kenden ze hun Bijbel. Petrus doet dan ook een beroep op die kennis. Hij wijst op Mozes en Samuël. Hij gaat uit het Oude Testament een paar voor beelden geven, waarin het gaat om de Christus.
  In vers 22 en 23 verwijst hij naar Deut.18:15-19. Daarin gaat het helemaal over Christus en over het aanvaarden van Hem als profeet. Wie gehoorzaamt ontvangt leven. Wie naar deze profeet niet hoort, zal uit het volk gestoten en gedood worden.
  Vanaf Samuël hebben de profeten gewezen op de komst van de Verlosser. Petrus dringt er bij hen op aan; hij noemt ze zonen van de profeten. Daarmee bedoelt hij: zij zijn mensen, voor wie de profetieën bestemd waren. Zij zijn de zonen van het verbond. U bent de eersten naar wie God zijn knecht gestuurd heeft om u te zegenen, door u van uw verkeerde weg terug te brengen naar Christus.
 
DE SATAN PROBEERT HET WERK VAN CHRISTUS TE VERSTOREN (Hand.4:1-4)
Waar Christus bezig is een opening te maken voor zijn heil, daar zal de satan steeds actief zijn om het tegen te houden. Als Petrus bezig is de zonen van het verbond te wijzen op de rijkdom van Christus, komen plotseling priesters, Sadduceeën en de commandant van de tempelpolitie op hen af. Petrus en Johannes worden gearresteerd. Ze worden gevangen genomen en samen met de genezen kreupele gevangen gezet.
  Merk op, waarom de priesters zo kwaad zijn:
1. Zij onderwijzen het volk. Maar in de ogen van de priesters mogen ze dat niet. Ze zijn daartoe niet bevoegd.
2. Zij spreken over de opstanding der doden. Veel priesters hoorden tot de Sadduceeën. Die verwierpen juist de opstanding der doden. Zij haatten dus die leer.
Let vooral op vers 4. Daar lees je, hoe Christus toch de Overwinnaar is. Alleen al vijfduizend mannen (de vrouwen en kinderen niet meegerekend) zijn tot geloof gekomen in Christus! Zie je dat Christus hier aan het werk is door het wonder en door de preek van Petrus!
 
  4. CHRISTUS REGEERT ZIJN GEMEENTE DOOR ZIJN WOORD EN GEEST Handelingen 4:5-37
 
INLEIDING
Het was heel fijn om lid te zijn van de eerste christelijke gemeente. Eén van die mooie dingen was hun vrijgevigheid. Die werd daar volop gevonden. Er was niemand die tekort kwam. Ben je zelf lid van een fijne gemeente? Waarom vind je dat?
 
VRAAG NAAR DE BEVOEGDHEID (vs.5-8)
Petrus en Johannes moeten de volgende dag komen bij het Sanhedrin. Dat was de Hoge Raad, een rechtbank, waarin overpriesters, familiehoofden en schriftgeleerden zitting hadden. Petrus en Johannes komen hier weer oog in oog te staan met de officiële vertegenwoordigers van het oude bondsvolk. De Here keerde zich niet direct van het volk Israël af. Integendeel. Hij zoekt zelfs het hoogste adres op: het Sanhedrin.
  De vraag waar het om gaat, wordt dadelijk gesteld: wie of wat heeft u de kracht gegeven dit allemaal te doen? Wat is uw bevoegdheid? Deze vraag werd ook eenmaal aan Christus gesteld (zie Matt.21:23-27).
  Petrus gaat dan het woord voeren. Vrijmoedig. Het is Christus die hem de woorden in de mond legt. Blijf dat steeds zien. Vervuld van de Heilige Geest mag hij aan de Hoge Raad getuigen van Christus.
 
PETRUS PREEKT DE CHRISTUS (vs.9-12)
Petrus gaat recht op de zaak af. Hij neemt als het ware de leiding in handen. We werden nota bene gegrepen, omdat we een weldaad hebben verricht. En dan komt het: het is Jezus Christus, door deze Raad gekruisigd, maar door God opgewekt, die deze man gezond maakte.
  Zie je dat de rollen eigenlijk zijn omgedraaid? Petrus, de aangeklaagde, klaagt de Hoge Raad aan. De rechters worden in het beklaagdenbankje gezet door de afgezanten van Christus! En dan nog de verwijzing naar Psalm 118. Dat is voor die hoge mannen verschrikkelijk. Zij waren die bouwlieden die de steen Christus hadden verworpen.
  Maar God had Hem tot hoeksteen gemaakt, tot fundament, bij wie alleen zaligheid te vinden is. Kort gezegd: Petrus preekte de Christus, door wie wij behouden moeten worden. Ook voor de Hoge Raad is er maar één weg: knielen voor het kruis.
 
DE REACTIE VAN HET SANHEDRIN (vs.13-18)
Weer stonden ze tegenover Christus in de vorm van zijn volgelingen. Ze zijn verwonderd over de vrijmoedigheid van deze ongeleerde mensen. Ze zien ook dat het discipelen van Jezus waren geweest die een verlamde hadden genezen. Ze konden niets tegen hen inbrengen.
  Wat zullen ze doen: twee mogelijkheden. Of ze geven zich aan Christus gewonnen en belijden hun zonden òf ze handhaven zichzelf en willen van geen berouw weten. Ze kiezen voor het laatste: ze verwerpen Christus.
  Onder elkaar besluiten ze de apostelen niets te doen. Vrees houdt hen tegen. Maar ze gaan dreigen. Ze zullen gaan straffen, want de naam van Jezus moet uitgeroeid worden. Dat wordt dan de apostelen meegedeeld. Mond houden over Jezus en geen wonderen meer doen in zijn naam. Denk erom, anders zwaait er wat!
  Denk er goed om: achter dat Sanhedrin is het de satan zelf die zit te stoken. En satan heeft maar één doel: het werk van de Here Jezus vernietigen.
 
HET ANTWOORD VAN DE APOSTELEN (vs.19-22)
Je begrijpt, dat Petrus en Johannes zich de mond niet laten stoppen. Want Christus sprak door die mond. Zij spraken woorden van Christus. Lees nauwkeurig hun prachtige antwoord. Ze willen blijven getuigen, van wat ze hebben gehoord en gezien. Getuigen: dat is precies vertellen wat er is gebeurd. Daar gaat het om, als ze preken.
  De leiders dreigen nog meer. Maar ze durven niets te ondernemen. Zie je wel, dat Christus de Overwinnaar is! Hij heeft in alles de leiding. Zie je ook, hoe de officiële leiders van het volk weigeren voor Christus te buigen. Zij vormen het hoogste adres. Christus heeft op de deur van hun hart geklopt, maar de deur bleef gesloten. Dat hart was eveneens het hart van het Joodse volk. Helaas werd ook daar geen geloof gevonden.
 
HET GEBED VAN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS (vs.23-28)
Als Petrus en Johannes zijn vrijgelaten, gaan ze rechtstreeks naar de andere apostelen. Eerst vertellen ze, wat er is gebeurd. Dan gaan ze samen bidden. Ze richten zich tot het enige juiste adres.
  Als je dat gebed nauwkeurig leest, ontdek je, dat ze God aanroepen als de Schepper en Beheerser van al wat geschapen is. Merk op, dat ze juist zo bidden. Bedenk dat dit kleine groepje tegenover grote vijandige machten staat. Daarom roepen ze God aan als de Machtige, als de Almachtige.
  Ze weten waar ze terecht kunnen. In hun bidden sluiten ze dicht aan bij de Bijbel. Ze herinneren God als het ware aan wat Hij Zelf heeft gezegd en wat nu waarheid geworden is. Herodes en Pilatus en het Sanhedrin: alles en iedereen spande samen tegen Christus en zijn volgelingen.
 
DE VERHORING VAN HET GEBED (vs.29-31)
Let goed op: ze spannen niet samen tegen de apostelen. Nee, ze spannen samen tegen Christus. En in heel hun gebed staat niets over de vervolging, niets over de smaad hen aangedaan. Dat laten ze aan de HERE over: "Wilt U letten op hun dreigementen, maar geef ons de vrijmoedigheid om uw Woord te spreken."
  Zij moeten dus de strijd van de HERE strijden tegen die machten. En ze vragen dan als wapen, dat ze bij hun prediking wonderen mogen doen ter genezing. Zie dus, dat ze niets vragen voor zichzelf. Maar enkel om wat nodig is voor de uitbreiding van het rijk van Christus.
  Als je dit goed leest en erover nadenkt, zie je ook, dat ze niet danken voor de redding. Ze wisten immers dat de vervolging komen moest. Weet je nog, hoe Christus dat gezegd had?
Terwijl ze nog aan het bidden zijn, strekt de Heerser over hemel en aarde zijn hand uit. Er komt een aardbeving. En ze worden vol van de Heilige Geest. Ze hadden die Geest al ontvangen, maar nu ze die in het bijzonder nodig hadden, ontvingen ze Hem overvloedig.
 
HET LEVEN VAN DE GEMEENTE (vs.32-37)
Als de apostelen preekten, kwamen ze altijd weer terecht bij de opstanding van Christus. Dat preken over de opstanding kwam met grote kracht. Het ontstak in de gemeente een grote vreugde, waarin iedereen ook volop moest kunnen delen. Ook armen en hulpbehoevenden.
  Het evangelie kwam toch tot allen in de gemeente? En allen deelden toch in het fijne verlossingswerk van onze Here Jezus Christus? Dan moesten ook allen in de gemeente daarover blij kunnen zijn. En alles wat die blijdschap in de weg zou kunnen staan, moest worden opgeruimd en weggedaan.
  Vandaar dat die eerste christelijke gemeente iets aan de armoede gaat doen. Want Christus bracht door zijn opstanding vreugde voor al de zijnen. En die vreugde mag niet verdwijnen door zorgen over diepe armoe. Iedere gelovige moet volop kunnen delen in de vreugde van Gods volk.
  Merk op dat ieder zijn eigendom echt wel mag houden. Maar als ze zien dat Christus erom vraagt voor zijn gemeente, dan geven ze. Prachtig in deze gemeente was, dat ze allen één waren. In hun dienen van elkaar vervullen ze Gods gebod uit Deut.15:4.
  Er wordt één persoon genoemd en nog wel met twee namen. Zijn bijnaam wordt later het meest bekend: Barnabas. Let erop, waarom de gemeente hem zo noemt. Zie ook dat hij een Leviet is. Hij wordt later een bekende medewerker van Paulus.
 
 
 
  5. CHRISTUS ONTMASKERT EEN AANVAL VAN DE SATAN Handelingen 5:1-16
 
INLEIDING
Een gereformeerde dominee zei in een preek:"Het is wel een vreselijk zware straf waarmee de HERE Ananias en Saffira sloeg. Zou de HERE nu nog zo optreden, dan zou hier vandaag geen kerkdienst geweest zijn uit gebrek aan een predikant en kerkgangers." Wat vind je daarvan?
 
DE SATAN DOET EEN AANVAL OP HET WERK VAN CHRISTUS (vs.1 en 2)
Het was een fijne gemeente, daar in Jeruzalem. Men ging goed met elkaar om. Dat men bij elkaar in de kerk zat, betekende wat voor die eerste christenen. Ze hoorden bij elkaar. En het bleef niet bij mooie woorden over de gemeenschap der heiligen, maar men bracht het in praktijk. Armen werden royaal geholpen. En men ging daar zelfs heel ver in.
  Lucas vertelt hoe eigenaars van huizen in Jeruzalem of de naaste omgeving hun bezittingen verkochten en de opbrengst daarvan bestemden voor de diakenen. En ze deden dat op sprekende wijze. Ze legden het geld aan de voeten van de apostelen, aan de voeten van de predikers dus. Hun offervaardigheid kwam voort uit de prediking van de apostelen. Hun hart was door de Heilige Geest Zelf door de prediking bereid gemaakt voor deze offers.
  En dan volgt de geschiedenis van Ananias en Saffira. Een zekere Ananias blijkt ook een akker te hebben. Ook hij verkoopt hem. Maar, als hij het geld ervoor geïncasseerd heeft, legt hij een deel ervan apart. Hij vertelt er niemand wat van. Behalve zijn vrouw Saffira, die op die manier betrokken wordt in het complot. Waarom Ananias zo handelt horen we niet. Alleen maar dat hij het deed.
  Met de rest van het geld gaat hij naar de apostelen. Keurig volgens de regels legt hij het aan hun voeten. Bestemming: voor de diakonie. Dat het niet de hele opbrengst van de akker is, vertelt hij niet. Dat houdt hij angstvallig geheim. Hij doet net of hij alles geeft. Dat is zijn zonde.
  Opeens zie je hier de vijandschap van de satan. Nu hij Christus niet heeft kunnen overwinnen, probeert hij Zijn werk te vernietigen. Hij mag op Golgota verslagen zijn. Dat betekent nog niet dat hij van het wereldtoneel verdwenen is. Integendeel, hier duikt hij al weer op om vernietigend toe te slaan. En dat niet maar buiten de gemeente in de Joodse leiders, maar binnen de kerk in het hart van broeder Ananias en van zuster Saffira.
  De oude slang blijkt het huis van de Geest binnengekropen te zijn. Onze Heiland heeft hij niet kunnen verslaan. Nu richt hij zich in zijn laatste stuiptrekkingen op de gemeente.
 
DE SATAN HAD HET HART VAN ANANIAS VERVULD (vs.3-6)
Lees nauwkeurig wat Petrus zegt. Zie je, dat hij het heel scherp stelt. Petrus gebruikt de uitdrukking: 'vervuld van satan'. Daarmee bedoelt hij niet, dat Ananias en Saffira duivelskinderen zijn, die je ook direct zou herkennen. Ze waren niet de hele tijd al vol van satan. Petrus gebruikt die uitdrukking met het oog op deze speciale daad. Het gaat Petrus om die éne zojuist begane zonde. Vs.3 en 4 zeggen het heel nadrukkelijk.
  We moeten ervoor oppassen dat we ons van Ananias en Saffira geen verkeerde voorstelling maken. Het waren, in ieder geval voor het oog, keurige kerkleden. Ondanks de haat van de Joden tegen de christelijke gemeente hadden ook zij zich bij de gemeente gevoegd. Vervolgens schonken ze een fikse gift aan de diakonie. Hebzucht en gierigheid mogen we Ananias en Saffira dus niet verwijten. Wie van ons verkoopt zijn auto om laten we zeggen tweederde van de opbrengst aan de diakonie te geven? Ananias deed wel zoiets.
  Maar Ananias heeft de satan in zijn hart toegelaten en geprobeerd de Heilige Geest te bedriegen. Hij stelde het immers voor of hij door de Heilige Geest werd gedreven. Hij handelde zogenaamd uit geloof.
  Dan grijpt de HERE Zelf in. Hij zorgt ervoor dat het kwaad niet verborgen blijft in de gemeenschap van de Geest: de gemeente. Bovendien heeft Ananias de ambtsdragers bedrogen en daarmee God Zelf, van wie zij gezanten zijn. In de gemeente heb je altijd te maken met God Zelf, trouwens daarbuiten ook.
  De doodstraf wordt direct voltrokken. Door God. Petrus had met Ananias met geen woord over straf gesproken. Het gevolg was grote vrees. Men had van heel dichtbij ervaren, dat het bij de HERE ernst is. Met de dienst voor zijn aangezicht mag je geen spelletje spelen. Men werd vervuld met diepe eerbied en ontzag.
 
HET OORDEEL VAN GOD TREFT OOK SAFFIRA (vs.7-11)
Ananias was een huichelaar. Saffira was dat ook. Toch gaf de HERE haar nog gelegenheid zich te bekeren, toen Petrus haar vroeg of het land voor een bepaalde prijs verkocht is. Ze bleef zich voordoen alsof ze een echt meelevend lid van de gemeente was, net als haar man.
  Je weet het verschrikkelijke van deze gebeurtenis. We moeten aan drie dingen denken. Ten eerste: ze sterven niet, omdat ze niet alles gaven. Dat had God nergens gevraagd. Ten tweede: Petrus wist van dit bedrog door een bijzondere ingeving van de Heilige Geest. Ten derde: Petrus straft ook niet eigenmachtig. Hij handelt in naam van God als zijn gezant.
  We hebben hier te maken met het oordeel van God. Hij herstelt zijn eer, die geschonden is. Christus bewaart zijn gemeente voor de aanval van 'de vader van de leugen', de satan.
Het valt op dat Saffira neerviel voor de voeten van Petrus, waar haar man even geleden dat geld deponeerde. Verder nog dit. Het was de gewoonte dat de jeugdige leden van de gemeente allerlei hulpdiensten verrichtten.
  In vs.11 zien we welke uitwerking de straf heeft binnen en buiten de gemeente. Ieder kan nu weten: als Christus werkt door zijn Geest, is dat heerlijk maar ook heel gevaarlijk.
 
GODS BEDOELING MET DE GESCHIEDENIS VAN ANANIAS EN SAFFIRA
God had een bedoeling met de zware straf van Ananias en Saffira. Als je een kind bij de eerste keer dat het iets fout doet een flinke tik geeft, dan weet het voortaan dat het fout is. Zo gaat de HERE ook met zijn volk om. Telkens weer blijkt dat. Denk bijvoorbeeld aan de geschiedenis van Nadab en Abihu (Leviticus 10), Achan bij Jericho (Jozua 7) en aan Uzza met de ark (2 Sam.6).
  Zoiets komen we ook hier tegen. Gods volk is weer een nieuwe periode ingegaan: de Pinksterbedeling. Maar dan moet de kerk ook van het begin aan weten wat dat inhoudt. Je mag niet doen of de Geest niet bestaat. Dat maakt de HERE in de geschiedenis van Ananias en Saffira meteen aan het begin van de Pinksterbedeling duidelijk.
  Ook wij moeten ons erdoor laten waarschuwen. De kerk is niet een menselijk zaakje, waarbij je je aansluit en waaraan je je onttrekt, wanneer dat zo uitkomt. Maar ze is woonplaats van Gods Geest. Dat heeft de HERE erin willen hameren meteen aan het begin van de nieuwe bedeling.
 
CHRISTUS OVERWINT (vs.12-16)
In het gebed van de gemeente in Hand.4:30 hadden ze gevraagd om tekenen en wonderen in de naam van Jezus, als begeleiding van de bediening van het Woord. Dat gebed is door de HERE verhoord. Er gebeurden vele wonderen en tekenen.
  Wie de anderen zijn in vs.13, die zich niet durfden aansluiten, is niet zeker. Het kunnen de ongelovige leidslieden zijn. Veel beter stond het volk tegenover de apostelen: eerbied. Zie maar vs.14.
  De gemeente breidde zich uit. Er was groei. Christus vergaderde zijn gemeente! Als er gesproken wordt over de wonderen van de apostelen, moet je erop letten hoe de mensen vertrouwden op de HERE, in wiens naam die wonderen gebeurden. Zo zelfs, dat de zieken naar buiten werden gedragen om door de schaduw van petrus te worden aangeraakt. In vs. 15 staat niet, dat zij ook beter werden, hoewel dat voor de hand ligt.
  In vs.16 zien we dat niet alleen de stad, maar ook heel de omgeving vol was van Jezus, de Levende. Wat Hij eenmaal Zelf op aarde deed, doet Hij nu door middel van zijn instrumenten: de apostelen.
  We zien dat de satan zijn werk niet opgeeft, maar veel boze geesten werden door de apostelen uitgeworpen. Ook daarin overwon Christus!
 
 
 
 
6. SMAAD LIJDEN OM CHRISTUS' WIL Handelingen 5:17-42
 
INLEIDING
Moet je je voorstellen: alle apostelen tegelijk in de gevangenis! Het schijnt dat de satan nu in één keer die beweging van Jezus de genadeslag toebrengt.
Zou de satan weten, dat hij het toch niet kan winnen van Christus? Waarom denk je dat?
 
CHRISTUS BEVRIJDT ZIJN GEARRESTEERDE APOSTELEN (vs.17-20)
Christus had in Johannes 16:1-4 gezegd, dat zijn getuigen vervolgd zouden worden. Ja, zelfs zouden ze worden gedood om Hem.
  Nu breekt die vervolging los. Als je nauwkeurig leest, zie je wel waarom: jaloezie en haat! De stad en omgeving zijn vol van Jezus, de Levende.
  Vooral de Sadduceeën zijn het nijdigst. Zij geloven helemaal niet in de opstanding. Nu begrijp je, waarom zij barsten van nijd bij de prediking over de opgestane Jezus.
  Zonder proces grijpen ze alle apostelen en zetten hen gevangen. In Hand.4 werden alleen Petrus en Johannes gearresteerd. Nu alle apostelen. Maar ze zien helemaal niet dat ze zich vergrijpen aan de Christus Zelf, wanneer ze komen aan zijn ambtsdragers.
  Daar zitten ze dan alle apostelen, in de kerker. In de macht van het Sanhedrin, dat kon beschikken over leven en dood door steniging. Nu zat daar het hele fundament van de Nieuwtestamentische kerk. Ogenschijnlijk heeft de satan nu zijn grote slag geslagen.
  Dan komt daar de bevrijding door een engel van God. Wat een schok zal dat gegeven hebben! Een schitterend moment. Vergelijkbaar met de bevrijding van Petrus in Handelingen 12. Een groot wonder, dat Christus wil gebruiken om zijn apostelen te bemoedigen, maar ook door daarmee een beroep te doen op het hart van het Joodse volk, het Sanhedrin.
  Bij de bevrijding gaf Christus een opdracht 'woorden van het leven' te spreken tot het volk. Christus is nog druk bezig met het volk Israël. Dat moet het Woord horen, nu de leiders van dat volk het verwierpen.
 
DE APOSTELEN PREKEN OVER CHRISTUS ONDANKS VERBOD (vs.21-25)
De apostelen zijn gehoorzaam aan hun Heer en Meester. Ze preken de volgende morgen in de tempel het Woord. In hun preek gaat het om de opgestane Christus, de Overwinnaar van de dood.
  Intussen blijkt hoe bevreesd de priesterpartij is. Want de hele Raad, het Sanhedrin, wordt bij elkaar geroepen. Dan kunnen de gevangenen voorgeleid worden. Het is blijkbaar vroeg in de morgen, want de leden van de Raad weten nog van niets. Dan horen ze de tijding: uit de goed bewaakte gevangenis zijn de gearresteerde apostelen verdwenen! Het is een groot wonder, dat hen tenminste tot nadenken zou moeten brengen: zou het dan toch waar zijn van Jezus van Nazaret?
  Ze schrikken er behoorlijk van. En dan komt het bericht: 'die volgelingen van Jezus staan alweer in de tempel te preken. Ze leren en onderwijzen het volk!'
 
HET BLOED VAN CHRISTUS LAAT HET SANHEDRIN NIET MET RUST (vs.26-28)
Let erop, hoe de leden van de Raad te werk gaan. Zouden ze voelen tegen Wie ze strijden? Zie nu goed hoe erg het er met de vijanden van Christus voor staat. Ze beven niet voor het wonder dat gebeurd is bij de bevrijding door de engel. Geen woord daarover. Ze zien niet dat ze een nederlaag geleden hebben.
  De hogepriester begint meteen met de beschuldiging. Hij zegt het heel bewust zo, dat de naam van Jezus niet wordt genoemd. Zijn aanklacht luidt: "U verspreidt uw leer in heel Jeruzalem." Denk nu weer aan wat gezegd is over hun jaloersheid.
  Bovendien voelen ze zich in de verkondiging van de apostelen aangesproken. Letterlijk:"U wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen." Anders gezegd:"Jullie beschuldigen ons van moord op die man." Zie je hoe het bloed van Christus hen niet met rust laat! Lees in dit verband Matt.27:24-26.
 
PETRUS BRENGT DE BOODSCHAP VAN CHRISTUS AAN DE RAAD (vs.29-32)
Schitterend is het antwoord dat Petrus en de apostelen geven. Het is een duidelijke boodschap. Niet van hun leer. Maar het is de boodschap van Jezus Christus. Door de God van onze vaderen opgewekt en verhoogd. De God van ónze vaderen, zegt Petrus. Daarmee wil Petrus zeggen, dat ook zij vasthouden aan het Verbond met hun vaderen Abraham, Isaak en Jakob.
  Zonder omwegen worden de raadsleden ervan beschuldigd, dat zij Jezus gekruisigd hebben. Jezus die nu verheerlijkt is om Israël tot bekering te brengen en zo vergeving van zonden te schenken. Let erop: die vergeving van zonden hebben ook deze hooggeplaatste Joden nodig.
De apostelen worden door hun Zender Christus trouw gemaakt om zijn getuigen te zijn. Dat zeggen ze ook. Ze herinneren aan de Heilige Geest, die ook getuige is van de overwinning van Christus.
 
OOK GAMALIËL VERWERPT CHRISTUS (vs.33-39)
De reactie van de Raad is overduidelijk. Ze zijn woedend. Het bloed van Christus laat hen inderdaad niet los. Toch doden ze hen niet, al komt dat wel als eerste bij hen naar boven. Christus bewaart zijn apostelen. Let erop, dat ze beraadslagen, terwijl de apostelen erbij zijn.
  Als Gamaliël het woord neemt, moeten de apostelen de zaal verlaten. Gamaliël is een wetgeleerde met groot gezag bij het Joodse volk. Hij was ook de leermeester van Paulus. Lees nauwkeurig na, wat hij in de vergadering naar voren bracht. Je merkt het wel: het klinkt op het eerste gehoor nogal verstandig. Zelfs vroom. Hij haalt immers God erbij.
  Maar het is eigenlijk slecht. Hij wil zeggen: pas ervoor op, mensen. Neem geen maatregelen, die, ons Joden, nadeel kunnen opleveren. Brandt je vingers niet, want het mocht toch eens uit God zijn.
  Wat Gamaliël zegt, is zondig. Hij wil uit de groei van de beweging afleiden of ze uit God is. Let erop: hij luistert niet naar de boodschap van de apostelen. Hij speelt een politiek spel. Maar hij verwerpt Christus.
 
CHRISTUS OVERWINT OOK HIER (vs.40-42)
De Raad luistert naar het slechte advies van Gamaliël. Natuurlijk, de leden haten Christus en ze willen zich helemaal niet bekeren. Dat laten ze goed voelen aan de apostelen: laf worden ze gegeseld. Dan laten ze hen gaan. Ze worden herinnerd aan het gegeven bevel namelijk het verbod om te spreken in de naam van Jezus.
  Dan overwint Christus ook hier. De apostelen dragen hun smaad. Ze zijn er niet ongevoelig voor. Maar ze dragen het om Christus' wil. Zelfs blij, omdat Christus hen wilde gebruiken om voor hem te lijden. Zie ook wat Petrus later hierover schrijft in 1 Petr.4:13.
  Wat doen de apostelen? Zonder ophouden en iedere dag verkondigen ze het evangelie: Jezus is echt de Christus. Ze verkondigen het in de tempel, maar ook aan huis. Ze laten de Raad de Raad en volgen de opdracht van hun Zender. Zo overwint Christus. Niemand en niets kan Hem tegenhouden in zijn opmars naar het eind van de wereld.
 
 
 
  7. CHRISTUS ZET HET VOLK ISRAËL NOG EENS VOOR DE KEUS Handelingen 6
 
INLEIDING
Het leven van de eerste christenen was niet makkelijk.
Verhoren door het Sanhedrin, in de gevangenis en geselingen.
Misschien vind je dat wel vreemd.
Christus is toch de baas!
Waarom laat Hij dat allemaal dan gebeuren?
 
ONTEVREDENHEID IN DE GEMEENTE (vs.1)
Boven de schets staat kort de boodschap van dit Schriftgedeelte. Het betekent, dat je Christus aan het werk ziet. Hij werkt door de daden en woorden van de mensen heen. Door middel van Stefanus worden de leiders van het oude bondsvolk Israël nog eens gesteld voor de keus: Christus, ja of nee.
  Er staat dat de discipelen talrijker werden. De preken van de apostelen droegen vrucht. Ook al waren de omstandigheden moeilijk. De apostelen waren gevangen gezet, gegeseld en het was hun verboden verder over Jezus te spreken.
  In de groeiende gemeente van Christus ontstonden problemen. Bij de dagelijkse verzorging werden de weduwen over het hoofd gezien. Zij kwamen tekort. Daarover ontstond onenigheid tussen de Hebreeën (uit Palestina) en de Grieks-sprekenden van buiten Israël. Op hun oude dag zijn die naar Jeruzalem gekomen. Ze waren vol verlangen naar de tempeldienst die ze zo lang gemist hebben. Bij die oudere gemeenteleden tref je veel weduwen aan. En juist die vrouwen komen tekort.
 
DE APOSTELEN LATEN DIAKENEN KIEZEN (vs.2-6)
Dan roepen de apostelen een gemeentevergadering samen. Ze zeggen niet: wij lossen dat probleem wel even op. Nee, ze heersen niet over de gemeente, maar ze dienen de gemeente in naam van Christus. Ze wijzen dus niet zelf diakenen aan, maar doen de gemeente een voorstel.
Met het bedienen van de tafels wordt het eten en drinken bedoeld tijdens de maaltijd die tegelijk avondmaal was. Ook dat doen de apostelen, naast preken en bidden. Langzamerhand krijgen ze het zo druk, dat het verzorgen tijdens de maaltijd in het gedrang komt. Ze hebben het gewoon veel te druk.
  Voor het bedienen van de tafels moeten dus aparte ambtsdragers aangewezen worden. De apostelen kunnen zich dan helemaal wijden aan preken en bidden. Het moeten mannen zijn die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid.
  De gemeente gaat dan aan het werk. Uit de meer dan 5000 leden (zie 4:4) kiezen ze zeven Griekssprekende Joden. Stefanus wordt als eerste genoemd. Geen wonder, als we letten op het vervolg. De rij wordt gesloten door Nikolaüs. Van hem staat erbij: Jodengenoot. Dat is van oorsprong een heiden, die het Joodse geloof heeft aangenomen.
  De gemeente kiest dus zeven diakenen en brengt ze naar de apostelen, aan wie ze worden voorgesteld. De apostelen bekrachtigen de keus van de gemeente door hen in het openbaar de handen op te leggen. Eerst hebben ze de HERE gebeden om kracht voor deze broeders. Op die manier werden der eerste diakenen in hun ambt bevestigd.
 
CHRISTUS GEEFT BLOEI (vs.7-10)
Vs.7 laat zien, dat Christus' kerk nu bloeit. Let op die korte, krachtige uitdrukking: en het Woord Gods vond steeds meer gehoor.. Dat betekent: de kerk groeide flink. Heel bijzonder is, dat zelfs priesters -eindelijk- zich laten overwinnen door Christus.
  Dan zien we hoe Stefanus, behalve als diaken, ook nog anders optreedt. Zie je, dat dit niet van hemzelf uitgaat? En dan komt dat moeilijke vs.9. Dat vers komt hierop neer: er woonden in Jeruzalem ook vrijgelaten slaven (Libertijnen). Die hadden samen een synagoge met de Afrikaanse Joden (let op de plaatsnamen). Daarnaast was er ook een synagoge van Joden uit Klein-Azië (vandaag Turkije). Die spraken allemaal Grieks. En hen zoekt Stefanus ook.
  In vs.10 zien we, dat ze niet tegen hem op kunnen. Daar lezen we ook, waarom ze dat niet konden. Wie kan standhouden tegen de wijsheid en de kracht van de Heilige Geest?
 
STEFANUS VOOR DE HOOGSTE RECHTBANK VAN HET OUDE BONDSVOLK (vs.11-14)
De tegenstander van Stefanus kunnen niet tegen het Woord van Christus op. Maar ze willen zich er niet aan gewonnen geven. Integendeel, ze gaan tegen Stefanus stoken. Ze gaan over hem kwaadspreken. Hij zou lasterlijke woorden gesproken hebben tegen Mozes en tegen God. Hetzelfde staat met andere woorden in vs.13. Deze heilige plaats is het huis van God, en de wet, dat is Mozes.
  Wat zien we nu gebeuren? Het volk verandert ineens van gedachten. Eerder stond het zo goed tegenover de apostelen en hun prediking stond. Ze waardeerden die apostelen vreesde om de wonderen. Maar ineens slaat hun waardering om.
  Hier merken we weer een aanval van de satan op Christus en op de voortgang van zijn werk. De aanval begint heel sluw: Stefanus zou zich vergrijpen aan Mozes, hun Mozes. Valse getuigen brengen God (tempel) en Mozes (de wet) naar voren. Ongetwijfeld zal Stefanus over God en Mozes gesproken hebben. Dat deed Christus ook. Maar wat hij zei, wordt verdraaid.
 
STEFANUS MAG DE HEERLIJKHEID VAN DE HERE LATEN ZIEN (vs.15)
Dan gebeurt er iets heel bijzonders. Daar staat Stefanus voor de hoogste rechtbank van het oude bondsvolk. Duivelse haat wordt bij de leden zichtbaar. Stefanus wordt vals beschuldigd van laster tegen God en Mozes. Dat is nog maar net achter de rug of er verschijnt een glans op zijn gezicht als van een engel.
  En dan moeten we denken aan Mozes, als hij voor de tweede keer de berg afdaalt na opnieuw veertig dagen met God gesproken te hebben. De heerlijkheid van de HERE straalde van zijn gezicht af, zodat Mozes zich met een sluier moest bedekken.
  Het kan bijna niet anders, dat de leden van de Raad daaraan hebben gedacht, toen ze Stefanus zagen staan. Stefanus mag de heerlijkheid van de verhoogde Christus aan de leden van de Raad vertonen, voordat hij ze die heerlijkheid zal verkondigen.
  Het is opnieuw een oproep van Christus aan het volk, dat Hem verworpen heeft, om voor Hem te buigen. In de volgende schets zullen we zien, hoe de hoogste Raad van Israël Christus na de prediking van Stefanus verwerpt.
 
 
 
 
  8. DE HEERLIJKHEID VAN GOD BIJ DE MOORD OP STEFANUS Handelingen 7
 
INLEIDING
  Diaken Stefanus wordt een vurig getuige van de Here Jezus Christus. Hij krijgt de geloofsmoed om de blijde boodschap van de levende Christus te verkondigen. Het evangelie stuit op een muur van haat. Stefanus wordt doodgegooid met stenen. Hij is de eerste martelaar van de kerk.
Vraagje: ben je pas een goed christen, wanneer je als martelaar sterft?
 
STEFANUS VOOR HET SANHEDRIN (vs.1)
De vraag van de hogepriester in vs.1 maakt het noodzakelijk na te gaan waar het over gaat. Stefanus is voor de Raad gedaagd. Dat is het Sanhedrin, de hoogste rechtbank in Israël.
Wat heeft Stefanus dan op zijn kerfstok? Hij bracht de boodschap van de Christus, de Verlosser. Hij sprak met allerlei mensen. Maar ze hadden geen weerwoord. Zie hoofdstuk 6. Zo brak de haat los.
  Stefanus wordt voor de Raad gesleept, waar hij vals wordt beschuldigd. Hij zou gezegd hebben, dat Jezus de tempel zou afbreken. En hij zou de leer van Mozes hebben willen veranderen.
Natuurlijk was dat niet zo. Stefanus was boodschapper van Christus. En Christus heeft immers gezegd, dat Hij niet gekomen was om de wet van Mozes te ontbinden, maar om die te vervullen. Nooit kon iemand Hem indertijd beschuldigen iets tegen de wet te hebben gedaan. Hij heeft juist de diepe kern van de wet verkondigd. Bedenk verder: het was niet de wet van Mozes, maar de wet van God!
  Als de rechters van het Sanhedrin Stefanus aankijken, zien ze zijn gelaat glanzen als het gelaat van een engel, een Godsgezant! Net zoals indertijd van Mozes' gezicht de glans van Gods heerlijkheid afstraalde als hij God ontmoet had, zo weerspiegelt ook Stefanus' gezicht de heerlijkheid van God. De man die van laster tegen Mozes beschuldigd wordt, lijkt wel een tweede Mozes wiens gezicht ook het licht van Gods heerlijkheid weerkaatst. Ze schrikken niet eens, dat hij er als een engel uitziet. Ze hebben daar totaal geen oog voor, zo zijn ze verblind door haat.
 
HET DOEL VAN DE PREEK VAN STEFANUS
Stefanus is beschuldigd van twee dingen: laster tegen Mozes en laster tegen God. Zie Hand.6:11,13 en 14. Zijn preek is dan ook een verdediging tegen die twee beschuldigingen. En tegelijk zien we de verhoogde Heiland nog een keer een greep doen naar het hart van Israël. Zijn Geest doet door het getuigenis van Stefanus een klemmend appèl op de verzamelde Joden.
  Stefanus verdedigt zich tegen de beschuldiging, dat hij Mozes en de wet heeft gelasterd. Hij spreekt heel goed over Mozes en wat die allemaal deed. Zie vs.20 en vs.34-37. Hij lastert ook niet de wet. Zie vs.38 en 53.
  Verder laat hij zien, dat God Zelf steeds in hun geschiedenis werkte. Niet de aartsvaders hebben zoveel tot stand gebracht, zoals de Joden zeggen. Maar God werkte in Abraham, in Jozef, in Mozes en in Salomo. Die namen legt de Heilige Geest Stefanus in de mond. Niet Mozes, maar God Zelf heeft voor zijn wet gezorgd en voor zijn tempel.
  Stefanus spreekt goede woorden over de tempel. Zie vs.44 en 47. Tegelijk laat Stefanus zien, dat de HERE niet te vangen is in een stenen gebouw. Uit de geschiedenis die Stefanus vertelt, blijkt, dat de HERE helemaal niet gebonden is aan Jeruzalem en aan de tempel.
  En dan gebeurt er iets heel merkwaardigs. Stefanus wordt van beschuldigde nu beschuldiger. Van aangeklaagde wordt hij aanklager. De leiders van het volk worden door Stefanus in de beklaagdenbank gezet. De vaderen, over wie ze altijd de mond vol hadden, vergrepen zich aan de profeten, die het komen van de Christus voorzegden.
  Zie vs.52. En u zijt moordenaars geworden. Zo trekt Stefanus de lijn van de geschiedenis van Israël door naar nu. Heel de geschiedenis is vol van Gods trouw en van Israëls ontrouw en ondankbaarheid. Van dat laatste zijn de leden van het Sanhedrin het levende bewijs.
 
DE DOOD VAN STEFANUS (vs.54-60)
Dan komt eruit, wat erin zit. Het Woord van God werkt altijd, tot behoud of tot verharding. Dat Woord was hun immers door Stefanus gepreekt. Bekeren zij zich? Nee, als instrumenten van satan gaan zij verder op de weg van de verharding.
  Als Stefanus opkijkt naar de hemel, ziet hij de heerlijkheid van God en daarnaast Jezus, die rechts van God staat. De HERE doet nog een keer een beroep op het Joodse volk om te buigen voor Jezus. Stefanus ziet Christus staan. Hij leeft immers!
  Lees nauwkeurig wat Stefanus allemaal ziet! Hij vertelt de woedende leden van het Sanhedrin, dat hij Christus ziet staan aan de rechterhand van God. Als het ware klaar om te helpen, vol activiteit.
  Maar Israël verwerpt via zijn leiders opnieuw de Christus, de Zoon van God. Ze willen niet luisteren naar zijn Woord. Ze doden bovendien de brenger van dat Woord. Want Stefanus wordt ter dood veroordeeld. Hij heeft godslasterlijk gesproken.
  Hij vindt de dood door steniging. Maar voordat hij zijn geest aan Christus geeft, roept hij hoorbaar voor iedereen: Here, reken hun deze zonde niet toe. Wat Saulus betreft is dit gebed in ieder geval verhoord.
 
 
  9. CHRISTUS KEERT ZICH TOT SAMARITANEN EN HEIDENEN Handelingen 8
 
INLEIDING
Hoe werkt Christus vandaag?
Het boek Handelingen kan ons daarover veel leren.
Je moet er eens op letten, hoe Christus in dit hoofdstuk alles bestuurt.
 
SATAN PROBEERT CHRISTUS' WERK TE VERNIETIGEN (vs.1-3)
We zagen hoe de satan het Sanhedrin in z'n macht nam om het werk van de verhoogde Christus te verwoesten. De Hoge Raad joeg op die manier het Woord, dat Leven brengt, de stad uit. Het is een uitgebreide vervolging: allen werden verstrooid. De satan doet geen half werk. De apostelen blijven op hun post. Ze verlaten Jeruzalem niet. Dat doen ze pas als ze daartoe opdracht ontvangen van Christus.
  Vrome mannen hebben Stefanus begraven en grote rouw over hem bedreven. Dat was niet zomaar wat! Want een gestenigde mocht in Israël niet in een eigen graf gelegd worden en daarover mocht ook niet gerouwd worden. Het was een zondaar. Stefanus begraven was dus een daad die de overpriesters je zeker niet in dank zouden afnemen. Maar deze vrome mannen hebben zich van de haat van hun leidslieden niets aangetrokken. Wie weet van de heerlijkheid van Christus aan Gods rechterhand, die vreest geen stervelingen meer.
  De satan gebruikt voor zijn verwoesting een zekere Saulus. Deze organiseert een bloedige vervolging. Mozes moet het winnen van Christus, de Nazarener (zie 6:14). Het is dezelfde Saulus die een rol speelde bij de dood van Stefanus.
 
CHRISTUS WENDT ZICH TOT DE SAMARITANEN (vs.4-8)
Maar Christus overwint. Want wat de satan onderneemt om te vernietigen, gebruikt Christus om zijn kerk uit te breiden. Lees maar vs.4. Er wordt gepreekt. Er worden gemeenten gesticht. En wie brengen het Woord? Niet de apostelen. Die blijven in Jeruzalem. Het Woord wordt verbreid door de vervolgde en verstrooide christenen. Christus gebruikt hen om zijn evangelie verder te brengen.
  Let nu op de titel. Christus wendt Zich tot hen die niet tot het verbond behoren. De Joden wilden niets van hem weten. Nu brengt Hij het heil aan niet-Joden.
  Zo worden de beloften vervuld. Filippus gaat naar Sichem. Dat was de belangrijkste plaats van de Samaritanen. Wat doet diaken Filippus daar in Sichem? Hij preekt de Christus, de Messias naar wie ze met verlangen uitzagen (zie Johannes 4:25).
  Verder doet hij tekenen ter ondersteuning van de prediking. Om te laten zien, hoe groot de macht van Christus is. Let ook op het resultaat: er kwam grote blijdschap in de stad na de blijde boodschap.
 
DE SAMARITANEN KOMEN TOT GELOOF (vs.9-13)
Hier zie je ook weer de overwinnende kracht van Christus. Want deze mensen stonden onder invloed van een instrument van de satan: Simon de tovenaar. Deze man werd vereerd als een soort messias. Men noemde hem 'de grote kracht Gods'. Hij had de mensen in zijn macht door toverijen. En dat al heel lang.
  De macht van Christus blijkt veel sterker dan die van Simon. Velen geloofden en werden gedoopt. En zelfs Simon de tovenaar die zijn eigen invloed ziet verdwijnen, komt in de ban van de preken van Filippus en van zijn wonderen.
  Hij belijdt zijn geloof en wordt gedoopt. Filippus kon niet anders. Hij kon niet in zijn hart kijken.
 
CHRISTUS SCHENKT DE SAMARITANEN ZIJN GEEST (vs.14-25)
De nieuwe gemeente van Samaria mag niet op zichzelf blijven staan. Daarom sturen de gezamenlijke apostelen te Jeruzalem twee afgevaardigden: Petrus en Johannes. Dat was een goed besluit. De apostelen zijn immers aangesteld als herders over de hele kudde.
  Let nu op, wat ze doen. Ze bidden, of ze de Heilige Geest mogen ontvangen. Verbaas je daar niet over. Want het gaat hier om een bijzondere gave van de Heilige Geest. Namelijk het profeteren, het spreken over de grote daden van God door Christus.
  De verhoogde Christus had in de gelovigen daar in Sichem het geloof al gewerkt door zijn Woord en Geest, zoals Hij ook bij ons doet. Maar in die eerste tijd van de jonge gemeenten kregen ze bijzondere geestesgaven. Dat gebeurde door het leggen van de handen op het hoofd, de zogenaamde handoplegging.
  Juist door die handoplegging komt naar buiten, dat het geloof van Simon niet een waarachtig geloof is. Hij ziet het zo: "Als ik nou ook die macht bezitten zou om door handoplegging die gaven te geven aan wie ik wil, dan heb ik eigenlijk de beschikking over God." Hij denkt dus, dat uit de handen van de apostelen een buitengewone kracht stroomt. En die 'kunst' wil hij ook graag leren, al kost hem dat veel geld. Zie nu vs.18 en verder. Van echte bekering blijkt niets. Hij is bang voor de dreigende woorden van de apostelen.
  In vs.25 gaat Christus vervullen, wat Hij in 1:8 vlak voor zijn hemelvaart aan de apostelen opgedragen had. Lees maar eens na. Ze preken het Evangelie in vele dorpen van de Samaritanen, terwijl ze op de terugweg zijn naar Jeruzalem. Deze Samaritanen zijn door de Joden veracht, maar ze werden door God uitverkoren tot het eeuwige leven. En de ongelovige Joden worden verworpen. Nieuwe takken worden op de oude stam geënt.
 
DE FELLE REACTIE VAN PETRUS EN HET ANTWOORD VAN SIMON DE TOVENAAR (vs. 20-24)
Ongekend fel is de reactie van de apostel op het optreden van Simon. ''U zult in het verderf worden gestort, u met uw geld, omdat u denkt te kunnen kopen wat God geschonken heeft. U kunt beslist geen deel hebben aan onze taak, want uw houding tegenover God is niet oprecht. Toon berouw over uw verfoeilijke gedrag en smeek de Heer of hij u uw slechte gedachten wil vergeven, want ik zie dat u vol venijn zit en verstrikt bent in het kwaad.'

Het is een vervloeking. Dat liegt er niet om. Het ontbreekt er nog aan dat Simon ter plekke dood valt, zoals Ananias. Petrus spreekt hier als apostel, geleid door de Geest van Christus.

En dan de schamele reactie van Simon. Hij werpt zich niet ter aarde om God om vergeving te smeken. Nee, hij richt zich tot Petrus, alsof die ook magiër is, of die een goed woordje voor hem wil doen.

Sommige uitleggers spreken hier van een open einde. Goed, er staat niet hoe Petrus reageert op zijn verzoek. Maar de vervloeking wordt door hem niet herroepen.

Petrus ontmaskert Simon de magiër als handlanger van de duivel. De satan is er overal op uit om de kerk van Christus kapot te maken. Hier is Simon zijn instrument. Daarom vervloekt Petrus als apostel van Christus zijn gedrag. Ter waarschuwing en opscherping van ons. Ik kan hier moeilijk een open einde constateren. Integendeel.
 
CHRISTUS BRENGT ZIJN HEIL OOK AAN DE EUNUCH (vs.26-35)
Christus gaat Zich ook tot de heidenen wenden. Hij stuurt een engel naar de diaken Filippus. Let daar goed op. We weten niet zo erg veel over de dienst van de engelen. Maar zoek nu eens op Hebr.1:14. Zie je, hoe waar dit is?
  Op dat engelenbevel gaat hij naar de eenzaamste van de wegen die naar Gaza leiden. Wie hij daar ontmoet, lees je in vs.27. Het is een eunuch. Dat is een gecasteerde man. Kandake is een vorstelijke titel, zoals Farao. Hier is het een vorstin uit Ethiopië. Zij heeft haar minister van financiën toestemming gegeven naar Jeruzalem te gaan. Zie je waarom hij ging?
  Dat is belangrijk. Hij kende blijkbaar de HERE. Hoe? Dat staat er niet bij. In ieder geval waren er Joodse kolonies in Egypte en Soedan, waar hij vandaan kwam.
  Filippus ontdekt daar, dat de Heilige Geest hem dringt (vs.29). Wonderlijk is dat hij de kamerling hoort lezen uit Jesaja. De verhoogde Christus heeft dit alles zo geleid. Het is zijn welbehagen, dat dit zo gebeurt. Je kunt begrijpen, wat voor boodschap Filippus hem heeft mogen brengen: dat schaap, dat lam dat geslacht werd, is Jezus Christus, de Gekruisigde.
  Het staat er zo gewoon in vs.35 "Daarop begon Filippus met hem te spreken over het evangelie van Jezus,". Maar hier komen hemelse krachten in actie. Christus werkt door die prediking het geloof. Hij beweegt hem tot geloof. Dan wordt de profetie vervuld van Ps.68:32! Wat heerlijk, dat we die vervulling mogen zien. Zo vervult de HERE zijn beloften! Hij is getrouw!
 
CHRISTUS LIJFT DE EUNUCH BIJ ZIJN VOLK IN (vs.36-40)
In Jeruzalem moest de eunuch als heiden op een afstand blijven van het heiligdom. Maar nu hij Christus heeft leren kennen, wil hij ingelijfd worden bij het nieuwe kerkgezin van Christus. Hij wil er helemaal bij horen. Hij belijdt eerst zijn geloof in Christus. Dan ziet hij water en vraagt om gedoopt te worden.
  Ze dalen daarna af in het water. Doop door onderdompeling, zoals op onze zendingsterreinen. Een vreemdeling, een heiden, een nakomeling van Cham heeft Christus beleden als de Zoon van God. Nu wordt hij ingelijfd in het verbond met God. Hij ontvangt daarvan het teken en zegel.
  Lees dan vs.39 en zie hoe hij Filippus niet eens mist. In zijn blijdschap merkt hij nauwelijks, dat de Geest Filippus weggevoerd heeft. Hij moet verder gaan met zijn prediking van Christus als Verlosser. Als je nauwkeurig alles gevolgd hebt, zie je, hoe dit hoofdstuk vol is van Christus. Hij is door de Joden verworpen. Daarom richt Hij Zich nu met zijn heil tot de Samaritaan en de heiden.



De eunuch wordt gedoopt.

Ets door Johannes Jorisz van Vliet, die werkte van ca 1628-1637.

Hij was een leerling van Rembrandt.





 
 
 
  10. CHRISTUS OVERWINT ELKE TEGENSTAND Hand 9:1-30
 
INLEIDING
Paulus kon zijn bekeringsgeschiedenis vertellen. Moet jij verlangen naar het moment van jouw bekering? Dat je kunt zeggen: toen en toen ben ik zo en zo bekeerd. En dus kan mij niets meer gebeuren. Eens bekeerd, altijd bekeerd.
  Christenen moeten niet op hun bekeerd-zijn teren en dat moment uit het verleden het heerlijkste moment uit hun leven blijven vinden. We moeten het telkens weer heerlijk vinden als de Here met zijn evangelie en zijn beloften naar ons toekomt.
Ben je pas een echt christen, als je je bekeringsgeschiedenis kunt vertellen?
 
SAULUS ALS INSTRUMENT VAN DE SATAN (vs.1-2)
Het gedeelte dat we nu gaan bespreken, gaat niet in de eerste plaats over de bekering van Saulus. Dat staat in je Bijbel wel boven dit hoofdstuk. Dat kopje is er later boven gezet. Nee, het gaat weer over de Levende, de verhoogde Christus.
  Hij overwint de felste tegenstand. Want Saulus was een geweldig instrument in de handen van de satan. Hij blies dreiging en moord. Lucas beschrijft hem eigenlijk als een verscheurend roofdier. Hij wil bloed zien van de volgelingen van Christus. Mannen en vrouwen die van de weg van Jezus waren, wilde hij achter slot en grendel zetten.
  Saulus ijverde voor herstel van het Joodse rijk. Daarom moest en zou hij de gemeente van Christus vernietigen. Dat hij naar Damascus gaat, staat in verband met het feit, dat daar een toevluchtsoord was voor een deel van de gevluchten uit Jeruzalem. Er waren ook verschillende synagogen die onder invloed stonden van het Sanhedrin.
 
SAULUS VERVOLGT CHRISTUS ZELF (vs.3-7)
Dan wordt de dreiging en moord blazende Saulus plotseling omstraald met hemels licht. Christus Zelf komt hem tegen en noemt hem bij zijn naam. Wat opvalt is, dat Jezus zegt: Als je mijn discipelen vervolgt, vervolg je Mij! Zo innig is Christus verbonden aan zijn kerk.
Dat moet je nooit vergeten. Dat is vandaag nog zo. Als in Roemenië de daar wonende gereformeerden vervolgd worden, wordt daarin Christus Zelf vervolgd!
  Als een synode trouwe dienstknechten van Christus vervolgt, van hun dienst ontslaat, dan vergrijpt die synode zich aan Christus Zelf. Hij is immers Heer van zijn dienstknechten. Deze gebeurtenis is van levensbelang voor het verstaan van de kerkgeschiedenis.
  Paulus vertelt later in Hand.22 en 26 verschillende keren over deze onvergetelijke tocht. Daar blijkt dat zijn gezelschap, een soort arrestatiegroep, eerst ook neerviel, maar weer opstond. Ze zagen wel het licht, hoorden ook een stem. Maar ze verstonden niet wat er gezegd werd.
 
CHRISTUS VERSCHIJNT AAN ANANIAS (vs.8-14)
Ga nu na, hoe Saulus in Damascus komt en wat hij er doet. Hij ziet dus niets, maar wat hem bijbleef was de verheerlijkte Christus. Die leefde! Dat hij niet eet en drinkt wijst op een toestand van inkeer en boete. Zo oefent hij gemeenschap met Christus. Hij is de overwonnene. Van een machtige is hij een machteloze gemaakt. Nu dringt tot hem door wat voor verschrikkelijke dingen hij heeft gedaan.
  Christus gaat nu gebruik maken van Ananias. Hij is een eenvoudig discipel uit Damascus. Verder horen we niet van hem. Ga na hoe Christus in een visioen tot hem spreekt (vs.11, 12). Let er ook op, hoe Ananias tegensputtert bij deze opdracht (vs.13, 14).
 
CHRISTUS WIJST SAULUS AAN ALS ZIJN INSTRUMENT (vs.15-19).
De Here wijst de tegenstand van Ananias van de hand. Deze krijgt nu iets te horen, waarvan zijn oren getuit zullen hebben. Christus noemt Saulus een instrument in zijn hand. In plaats van een instrument in de hand van de satan, maakt Christus hem tot een van zijn instrumenten. Van moordenaar wordt Saulus prediker van het Leven.
  Verder valt op, dat hij in de eerste plaats zal moeten prediken onder de heidenen. Die staan voorop. Saulus krijgt dus een heel andere roeping dan de rest van de apostelen. De Joden worden echter niet vergeten. Paulus heeft ze op zijn zendingsreizen altijd eerst opgezocht, voordat hij zich tot de heidenen wendde.
  Tenslotte spreekt Christus tegen Ananias over de lijdensweg die Paulus gaan moet ter wille van de naam van Christus. Dus Paulus krijgt geen comfortabel leven als prediker. Maar hij zal het heel moeilijk krijgen als instrument van Christus.
  Als we goed lezen wat Ananias zegt en doet, moeten we wel opmerken, dat hij door handoplegging Saulus het gezichtsvermogen teruggeeft. Niet dat hij daardoor de Heilige Geest ontving. Die geeft Christus hem Zelf zonder tussenkomst van mensen. Zie je, dat hij ook gedoopt wordt!
 
SAULUS VERKONDIGT CHRISTUS AAN DE JODEN (vs. 20-22)
Een paar dagen verkeert Saulus in de gemeente van Christus te Damascus. Dan begint hij zijn werk als instrument van Christus. Hij bezoekt de vele synagogen die Damascus rijk was. Zijn prediking is kort maar krachtig: Jezus is de Zoon van God. Er ontstaat verwarring om de Joden. Ze kenden Saulus als iemand die bij hen hoorde.
  Een groter christenhater bestond er niet. En nu komt juist deze man hen de Levende Christus verkondigen!
 
CHRISTUS LAAT ZIJN INSTRUMENT ONTSNAPPEN (vs.23-25)
Dan breekt de vijandschap los. De satan schakelt de Joden te Damascus in om dit instrument van Christus onschadelijk te maken. De heidense overheid wordt zelfs in de arm genomen. Zie 2 Kor.11:32.
  Maar Christus bewaakt zijn instrument. Hoe Saulus van het moordplan op de hoogte komt, weten we niet. Met behulp van de discipelen, de volgelingen van Christus te Damascus, ontkomt Saulus uit de stad. Zie je hoe zwaar bewaakt de stad was!
  Saulus wordt 's nachts in een mand langs de muur neergelaten. Christus had nog meer voor hem te doen.
 
SAULUS TE JERUZALEM (vs.26-30)
De ontvangst te Jeruzalem moet voor Saulus erg moeilijk zijn geweest. We kunnen ons toch wel indenken dat de gemeente hem eerst schuwt. Misschien dachten ze aan een list. Zie je wie met hem spreken wil en hem met de apostelen in contact brengt! Hij zoekt dus gemeenschap. Want anders kan hij straks zijn zendingsarbeid niet doen. Hij moet als apostel erkend worden.
  Tot slot zien we, hoe hij gaat debatteren met de Grieks sprekende Joden. Net als Stefanus. In vs.29 lezen we, hoe hij dat doet: vrijmoedig optredend in de naam van Christus.
  Net als in Damascus dreigt hier de dood. Dat Saulus geaccepteerd is door de gemeente van Jeruzalem, blijkt uit het optreden van de broeders. Ze weten en geloven dat Christus hem geroepen heeft voor het grote werk. Ze brengen hem weg. Vanuit Caesarea reisde hij verder naar zijn geboorteplaats Tarsus.
 
 
 
11. CHRISTUS OPENBAART ZIJN HEERLIJKHEID IN WONDEREN Handelingen 9:31-40
 
INLEIDING
In de eerste christelijke gemeenten gebeurde nog eens wat. Een man als Petrus was een sensatie. Vandaag zouden de grote omroepen vechten om hem voor de tv te krijgen. Hij geneest in vs.34 Aeneas, een verlamde. En in vs.40 maakt hij de dode Dorkas weer levend.
Wat een verschil met onze kerkdiensten vandaag! Daar gebeurt eigenlijk nooit iets spannends. Is het bij geen dooie boel zonder tekenen en wonderen?
 
CHRISTUS GEEFT VREDE AAN DE GEMEENTEN (vs.31).
In Hand.1:18 heeft Christus zijn actieplan bekend gemaakt aan de discipelen. Hij wil zijn verlossingsplan uitvoeren in drie stappen. Eerst Jeruzalem. Daarover gaan de eerste hoofdstukken. In Hand.2:42-47 en 3:32-37 lezen we dat de eerste stap van het verlossingsplan is gezet.
  Dan komen Judea en Samaria aan de beurt. Dat wordt in dit hoofdstuk afgesloten. Christus geeft rust en vrede aan de gemeenten. Vanaf hoofdstuk 10 gaat het over de laatste stap in het verlossingsplan van Christus: het uiterste de aarde; de heidenwereld.
  Niets kan Koning Christus tegenhouden. De grote rustverstoorder Saulus werd door Christus Zelf tot zijn apostel gemaakt. Hij blijkt de motor van de vervolging te zijn geweest. Want vlak na zijn bekering zegt de Schrift: er was vrede. Dat is heerlijk, dat de Here zijn kerk ook tijden van verademing geeft.
  Hoe werd deze tijd van vrede gebruikt? Lees maar: de kerk werd gebouwd. Dat betekent gesterkt in het geloof, opgebouwd in genade en kracht. Verder wandelde de kerk in de vreze des Heren. Dat wil zeggen: ontzag voor Christus en vrees om Hem verdriet te doen. Ze proberen zo te leven, als Hij dat graag wil. Vol eerbied.
  Tenslotte zien we groei van de kerk door de bijstand van de Heilige Geest. Dus: de prediking van de opgestane Christus vindt gehoor en geloof bij velen!
 
CHRISTUS GENEEST AENEAS (vs.32-35).
Dan lezen we dat Petrus een rondreis gaat maken langs de gemeenten, langs de heiligen. Je weet, dat dit niet betekent, dat ze zonder zonden zijn. Heilig wil zeggen: afgezonderd van de wereld en toegewijd tot dienst aan Christus. Apart gezet van de anderen, niet uit eigen verdienste, maar naar het welbehagen van de HERE.
  We lezen dan hoe Christus zijn heerlijkheid toont in de wonderlijke genezing van Aeneas. Petrus mag optreden als instrument van Christus. Let erop wat hij precies zegt. Aeneas had moeten liggen; lang en schijnbaar werkeloos. Toch was er in zijn leven vrucht: geloof. Hij gelooft immers, wat Christus door middel van Petrus tegen hem zegt. Alleen wanneer er geloof is, doet Christus het wonder.
  Het koningschap van Christus wint door dit teken aan invloed. Alle bewoners van Lydda en Saron bekeerden zich tot de Here. Christus' regering komt door dit teken verder.
 
HET STERVEN VAN TABITA (vs.36-39).
Juist als Petrus in Joppe is, sterft daar Tabita of Dorkas. Ze is overvloedig in goede werken. Die goede werken zijn vrucht van de Heilige geest. Ze komen voort uit haar geloof. Ze komen vanzelf met haar geloof en liefde mee. 't is niet zo dat ze zich ervoor inspande. In die goede werken zie je de genadewerking van Christus.
  Ze geeft aalmoezen. Ze ziet dus haar rijkdom niet als een zaakje van haar zelf, maar als een gave van haar Heiland. Elke gave is tegelijk een opgave; een opdracht om Christus ermee te dienen.
  We zien ook hoe ze armen hielp. Daarom begrijpen we de verslagenheid, vooral van de weduwen. Als men hoort dat Petrus in Lydda verblijft, worden twee mannen gestuurd om hem te halen. Hij komt meteen. Er staat niet bij dat ze hopen, dat hij haar uit de doden zal opwekken of terugroepen.
 
CHRISTUS WEKT TABITA OP DOOR PETRUS (vs.40-41)
Denk er steeds om: het gaat in het boek Handelingen om Christus. De apostelen zijn zijn instrumenten. Hij handelt. Christus wekt het leven door middel van Petrus. Tabita ligt al klaar voor de begrafenis in de bovenzaal.
  Petrus wil alleen zijn. Geen toeschouwers. Hij wil zich helemaal kunnen concentreren als instrument van Christus. Hij knielt neer. Let daarop; het staat er niet voor niets. Hij bidt. Hij weet Gods wil nog niet.
  Petrus spreekt dan tot de dode Tabita. In naam van Christus. Ze opent haar ogen, ziet Petrus en gaat dan overeind zitten. Ze leeft! De heiligen en de weduwen mogen binnenkomen en zien daar de levende Tabita. Wat zal dat een ontroerende begroeting zijn geweest! Wat zullen ze Christus gedankt hebben!
 
VRUCHT VAN DE OPWEKKING (vs.42-43).
We zien dat het levendmakend werk vrucht draagt in heel Joppe. Velen kwamen tot geloof. Het Woord is hier aan het werk tot versterking van het geloof en tot uitbreiding van de gemeente.
  We mogen nooit vergeten, dat deze tekenen eigenlijk een preek zijn van de levende Christus, die zijn heerlijkheid openbaart. Die tekenen onderstrepen het Woord. Ze moeten de mensen naar het Woord trekken. Nu Christus zulke tekenen aan ons vandaag niet meer geeft, moeten we dit goed in de gaten houden.
  Heel merkwaardig is vs.43, waar nauwkeurig verteld wordt, dat Petrus in het huis van de leerlooier terecht kwam. Dat was een veracht beroep. Een leerlooier kwam immers voortdurend in aanraking met de dode dierelichamen. Hij verontreinigde zich daardoor. Dat verblijf van Petrus daar was niet toevallig. Vanuit dit verachte huis gaat Christus zijn derde fase aanvangen: het evangelie naar de heidenen tot het uiterste der aarde. Ook naar ons!
 
 
 
12. CHRISTUS KOMT MET ZIJN HEIL TOT DE HEIDENEN Handelingen 10
 
INLEIDING
In de preek van Petrus lezen we van Christus, dat Hij door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden (vs.36).
Niets van wat dan aan het licht komt, zal een verrassing voor Christus zijn. Hij weet het allemaal al lang. Want Hij is er tijdens heel ons leven bij, als wij iets doen. En er ontgaat Hem dus niets.
Je moet niet denken dat het kritieke moment pas komt, wanneer Christus wederkomt en jou bezig ziet, want Hij ziet jou nu al bezig bij alles wat jij doet. Hij is er toch bij? Dat is de heerlijkheid van het verbond, dat Christus altijd dichtbij is.
 
HET VISIOEN VAN CORNELIUS (vs. 1-8)
In dit hoofdstuk zien we opnieuw de verhoogde Christus aan het werk. Hij werkt aan Cornelius en aan Petrus. Het heil gaat nu naar de heidenen. Het eerst tot de heiden Cornelius. Hij is onderofficier, een invloedrijk man. Hij kan er slaven op na houden. Hij is een geboren Romein. Hij is geen onverschillige heiden. Zijn heidense geloof geeft hem namelijk geen vrede.
  Dan gebeurt een heerlijk ding. De God van de Joden zoekt hem, een heiden. Cornelius ziet in een gezicht een engel. Zie vs 31, hoe hij dat aan Petrus vertelt. 't Is geen verbeelding, al ziet hij iets wat anderen niet zien. Let maar op: er staat duidelijk, en hij ziet hem binnenkomen en weer gaan.
Als je goed gelezen hebt wat de boodschap van de engel is, moet je aandacht schenken aan de woorden: "Uw gebeden en aalmoezen zijn voor Gods aangezicht gekomen". God heeft er dus aandacht aan geschonken.
  Wat verder opvalt is, dat Christus zijn apostelen inschakelt. De apostelen vormen met hun leer en hun prediking het fundament van de hele kerk. Ook van de heidenen die bij de kerk worden gevoegd.
  In vs.7 en 8 zien we, dat Cornelius meteen gehoorzaamt. We merken ook, dat hij met zijn hele huis God dient en dat zijn slaven ter bescherming een godvrezende soldaat meekrijgen.
 
HET VISIOEN AAN PETRUS (vs. 9-16)
Terwijl Christus zo de deur naar de heidenen opent, werkt Hij ook aan Petrus. Dan zien we weer Gods voorzienig bestel. Juist op de tijd dat de mannen vlak bij Joppe zijn (ze hebben ook 's nachts gereisd om de 50 km zo snel mogelijk af te leggen), dat Petrus dan honger krijgt. Terwijl men de maaltijd klaar maakt, gaat hij naar het dak om daar in eenzaamheid te bidden. Dat kan Petrus niet missen, dat persoonlijke gebed. Dat moet ons ook wel iets zeggen.
  Hij raakt dan in zinsverrukking (vs.10). Dat wil zeggen, dat hij iets ziet wat met de gewone zintuigen niet is waar te nemen. Let goed op wat hij ziet. Het is opmerkelijk dat hij honger had en de hemelse stem zegt: "Sta op. Eet." Petrus heeft die stem herkend, want als hij afwijzend antwoordt, zegt hij: "Here."
  Misschien denk je: "Wat erg, dat Petrus weigert", maar hij beroept zich op Gods eigen wetten. Zie bv. Leviticus 11. Lees nu goed wat voor antwoord de Here hem geeft. Gaat God zijn eigen wetten opheffen? Ja, want God had die wetten gegeven om de onreinheid van de zonde goed te doen uitkomen. Eigenlijk waren alle dieren onrein door de zonde. Maar God gaf zijn volk reine dieren tot voedsel en om te offeren.
  God gaat nu die grens uitwissen. Ook de grens die tussen Israël en de volkeren door God getrokken was. Want Christus heeft de wetten vervuld. En God heeft door Christus alles rein gemaakt. Nu breekt een nieuwe tijd aan. Dat moet Petrus leren verstaan. Let erop dat de opdracht drie keer wordt gegeven.
 
PETRUS DOOR CORNELIUS UITGENODIGD (vs.17-23)
Petrus vraagt zich af wat dit allemaal te betekenen heeft. En als hij ermee worstelt, staan boden van Cornelius voor de deur die vragen of Petrus daar woont.
  't Is opmerkelijk dat Gods Geest hem doet verstaan wat hij moet doen. Zie je, dat de Geest een Persoon is die spreekt? Vs.19 en 20. Nu gaat hij het verband zien. Zijn inzicht in wat God gaat doen, rijpt al. Het is een beslissend moment: hij laat de heidenen binnen. Hij hoort hun verzoek (vs. 22). Hij eet met hen. Zie, hoe hij getuigen meeneemt. Uit Hand.11:12 weten we, dat het zes broeders waren. Ze moeten straks echt getuigen zijn.
 
PETRUS OP BEZOEK BIJ CORNELIUS (vs.24-33)
In Caesarea wacht Cornelius in spanning. Hij heeft alles klaar. Zie maar: zijn familie, zijn vrienden wachten met hem. Als Petrus arriveert, wil Cornelius hem hulde brengen. Hij knielt voor hem.
  Zie goed hoe Petrus hierop reageert. En denk eens aan hem die zich in Rome ten onrechte de opvolger van Petrus noemt en voor wie ieder knielen moet.
  Dan valt het op dat Petrus meteen begint te verklaren (28, 29), hoe God hem duidelijk gemaakt heeft, dat hij als Jood toch bij de heidenen mag binnengaan.
  Je ziet: hij heeft Gods boodschap verstaan. Christus trekt bij de heidenen binnen. Niemand is meer onheilig, onrein!
  Wat is het dan prachtig wat Cornelius antwoordt op die vraag van Petrus, waarom Cornelius hem uitgenodigd heeft. In het bijzonder het slot: "Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is".
 
DE EERSTE PREEK AAN DE HEIDENEN (vs. 34-43)
Dan begint de eerste preek aan de heidenen. Merk op, dat Petrus al dadelijk aan dat visioen herinnert (34). Er is geen aanzien des persoons bij God! God trekt geen enkel volk meer voor. Hij neemt aan, ieder die Hem vereert en gerechtigheid werkt. Dit was de boodschap die als eerste aan het volk Israël werd verkondigd. Er is vrede tussen God en mensen door de Here Jezus Christus. En die vrede van Christus is voor alle volken. Zie maar goed: Hij is aller Heer.
  Dan gaat Petrus van Christus vertellen. Merk op dat hij laat zien, dat de opstanding nog maar een begin is van Christus' verhoging. Dat die doorgaat tot de rechterstoel: Christus zal Rechter zijn (42). Maar ook Redder. Er zal vergeving van zonden zijn voor ieder die in Hem gelooft. Dat is het machtige slot van de eerste preek voor de heidenen: vergeving voor ieder die gelooft.
 
DE GAVE VAN DE GEEST OOK VOOR HEIDENEN (vs.44-48)
Petrus is nog niet aan het eind (lees maar Hand.11:15, als Christus Zelf ingrijpt). Hij laat de Heilige Geest komen op Cornelius en de zijnen. Ze maken God groot in tongen - net als op pinksterdag. Vergeet niet: de Geest woont al in de kerk. Het was toch Pinksteren geweest! En die Geest gaat nu werken in deze nieuwe kerkleden.
  Wat zijn de getuigen verbaasd. Er is eenheid gekomen tussen Joden en heidenen. Dan zegt Petrus dat hun de doop niet geweigerd mag worden, nu ze ook de Heilige Geest hebben. Op zijn bevel worden ze gedoopt. Petrus doet het niet zelf. Enkele dagen blijft hij, want er is nu veel te "getuigen" aan hen die aan de heidense kant van de scheidsmuur hebben geleefd. Te getuigen van de verhoogde Christus, die met zijn heil tot de heidenen is gekomen!
 
 
 
 
  13. CHRISTUS DRINGT MET ZIJN HEIL VERDER TOT DE HEIDENEN DOOR Hand. 11
 
INLEIDING
In de geschiedenis van de kerk is het zo: wat een klap lijkt, blijkt een zegen te zijn. Want Christus regeert. En Hij leidt alle dingen zo, dat ze uiteindelijk en vaak op een ondoorgrondelijke manier toch zijn volk ten goede komen.
 
HEIDENEN BUIGEN ZICH VOOR GODS WOORD (vs.1-3)
In het boek Handelingen is Christus aan het werk. Vanuit de hemel leidt Hij de verkondiging van zijn heil. Hij gaat daarbij niet rommelig te werk. Nee, Christus werkt volgens een vast actieplan. Hij heeft dat bekend gemaakt aan zijn discipelen in Hand.1:18.
  Zijn verlossingsplan wil Hij uitvoeren in drie stappen.
. Eerst Jeruzalem. Daarover gaan de eerste hoofdstukken.
. Dan komen Judea en Samaria aan de beurt.
. Vanaf Hand.10 gaat het over de laatste stap in het verlossingsplan van Christus nl. Het uiterste der aarde: de heidenwereld.
  De eerste heiden die tot bekering kwam, was Cornelius. Daarna volgden zijn huisgenoten. De Heilige Geest werd ook op hen uitgestort. Ze werden gedoopt in de naam van Jezus Christus. Lees nog eens Hand.10:44-48.
  De bekeerde Joden die bij Petrus waren, waren zeer verbaasd. Ze konden hun ogen bijna niet geloven. Voor de broeders in Judea en ook voor de apostelen was het helemaal een groot wonder. Bijna ongelooflijk.
  Er ontstaat zelfs verschil van mening. Sommigen verwijten Petrus met onbesneden heidenen te hebben omgegaan. Dat waren zelf besneden Joden die christen geworden waren. Zij konden nog niet aanvaarden, dat iemand ook door de doop ingelijfd kon worden bij Gods volk. Zij vonden dat besnijdenis de enig goede manier was.
 
PETRUS LEGT UIT WAT CHRISTUS HAD GEDAAN (vs.4-18)
Petrus neemt dan rustig de tijd om te vertellen, wat de verhoogde Christus hier heeft gedaan. Er vallen een paar dingen op. De naam van Cornelius wordt hier niet genoemd. Het gaat om heidenen in het algemeen. De nadruk valt erop dat de heidenen de Heilige Geest ontvangen hebben.
  Toen heeft Petrus begrepen, wat er aan de hand was. Hij herinnert zich het woord van Christus vlak voor Zijn hemelvaart (zie 1:5). Lees heel nauwkeurig vs.17. Petrus geeft zijn verzet op. De Here heeft aan heidenen hetzelfde geloof in de Here Jezus Christus gegeven als aan de Joden. Let dan op die prachtige woorden van Petrus: "Hoe zou ik dan bij machte geweest zijn God tegen te houden?"
  Dan komt er rust. De satan slaagt er niet in tweedracht (ruzie) tussen de broeders te zaaien. God wordt verheerlijkt! Wie goed gelezen heeft, merkt op, dat Petrus niets over zijn eigen werk heeft gezegd. Let ook op de wijze maatregel, dat Petrus getuigen meenam.
Petrus heeft uitgelegd, wat Christus bij Cornelius heeft gedaan. Dat breekt het verzet. God krijgt alle lof en eer! Hij heeft de heidenen Zelf gezet op de weg van het Leven!
 
CHRISTUS GEBRUIKT DE VERVOLGING IN DIENST VAN DE VERKONDIGING (vs.19-21)
In vs.19 worden we herinnerd aan de vervolging die uitbrak na de dood van Stefanus. Zie het begin van hoofdstuk 8. In Hand.8:4 staat, dat zij die verstrooid werden het land doortrokken en het evangelie verkondigden. Ze werden ertoe gedrongen, omdat ze hun Heiland zo liefhadden.
  Nu lezen we, dat ze zelfs in Antiochië kwamen. In het buitenland dus. Het was toen een wereldstad met wel een half miljoen inwoners. Een stad vol verleiding. Let erop, dat ze het evangelie van de opgestane Christus preekten aan de Joden. Hieruit blijkt hoe moeilijk het voor de bekeerde Joden was, dat Christus Zich ook richtte tot de heidenen.
  Maar het is de derde stap in het verlossingsplan van Christus. Het evangelie moet naar de heidenen. Dat gebeurt ook door middel van enkele gevluchte gelovigen, die uit Cyprus en uit Cyrene (voorbij Egypte) kwamen.
  Wel Joden, maar Grieks-sprekende, die opgegroeid waren in heidense landen. 't Is dus niet zo vreemd, dat zij zich tot de heidenen wendden. Ze spraken dezelfde taal.
  Zie je hoe Christus hier aan het werk is! Uit de vervolging brengt Hij het goede voort. De hand van de HERE is met hen. De satan wilde verwoesten en vernietigen. Christus gebruikt het om het heil tot de heidenen te brengen.
 
BARNABAS WEKT OP TOT TROUW AAN CHRISTUS (vs.22-24)
Het wonderbaarlijke nieuws uit Antiochië bereikt ook de gemeente van Jeruzalem. Barnabas wordt afgevaardigd. Hij was geen apostel, maar een leviet afkomstig uit Cyprus, dat niet ver van Antiochië lag (4:36). Hij is dus goed op de hoogte van de verhoudingen in die Grieks-Romeinse wereld.
  Hij komt niet om toezicht te houden. Het is alleen een teken van erkenning: wij in Jeruzalem zijn blij, dat er in Antiochië een gemeente van Christus is ontstaan.
  Let erop dat hij de genade van God ziet. Hij ziet wel een gemeente van zondige mensen die het zwaar hebben. Hij wekt immers op om trouw te blijven. Maar hij merkt op, hoe Christus - uit enkel genade - Zich ook hier een gemeente vergadert.
  Van Barnabas worden fijne dingen gezegd. Hij was een goed instrument in de hand van Christus. Hij was vol van de Heilige Geest. En vol met geloof. Van nature was hij een zondaar net als wij. Maar de Here Jezus had hem toegerust tot zijn ambt. Hij was daartoe bekwaam gemaakt. Als Barnabas het evangelie brengt, wordt dit rijk gezegend.
 
BARNABAS ROEPT SAULUS TE HULP (vs.25,26)
Barnabas had het dus ontzettend druk. Hij herinnert zich dan Saulus. In Jeruzalem had hij hem geholpen om geaccepteerd te worden bij de gemeente en de apostelen (zie 9:27). Hij maakt een lange reis om hem persoonlijk te halen. Saulus wordt hier dus door Christus tot actieve dienst geroepen. We lezen dat ze samen een vol jaar het evangelie mogen verkondigen.
  Bijzonder is, dat de discipelen daar christenen genoemd worden. Waarschijnlijk komt de naam uit de kring van de heidenen. Het was een nieuwe groep, waarin men vol was van Christus. In de gemeente noemde men elkaar broeders en zusters. Er zijn ook Schriftuitleggers die menen, dat Saulus en Barnabas hen die naam gaven.
  In ieder geval is het een erenaam. Van-Christus-zijn betekent gezalfde zijn. Ze hebben deel aan Christus, aan zijn zalving. Ze zijn ambtsdrager van Christus: profeet, priester en koning.
 
KERKVERBAND TUSSEN JERUZALEM EN ANTIOCHIË (vs.27-30)
In vs.27 lezen we van profeten die uit Jeruzalem komen. In de eerste jaren van de Nieuwtestamentische kerk lezen we over apostelen, profeten en evangelisten.
Drie ambten die Christus gebruikte om zijn kerk te planten. Deze bijzondere ambten zullen straks verdwijnen. Dan geeft Christus door zijn zorg zijn volle Woord aan zijn kerk. Dat Woord was bij lange na nog niet compleet.
  De profeten ontvingen door de Heilige Geest soms openbaringen. Ze zijn voor ons lang niet allemaal opgetekend. Ze spraken het Woord van God in een bepaalde situatie of voor de toekomst. Hier profeteert Agabus over een grote hongersnood, die inderdaad gekomen is in heel het Romeinse rijk.
  Dan zien we die prachtige gemeenschap der heiligen tussen die twee gemeenten. Eerst zorgt Jeruzalem voor Antiochië in het zenden van Barnabas. Nu zorgt Antiochië voor Jeruzalem door een inzameling te houden, omdat er zoveel armen zijn.
  Dat is kerkverband in de beste betekenis van het Woord. Barnabas wordt met de opbrengst van de collecte samen met Saulus naar Jeruzalem gezonden. Daar moet hij het overhandigen aan de oudsten, dus niet aan de apostelen.
 
 
 
 
14. HET WOORD VAN CHRISTUS VERBREIDT ZICH Hand.12:1-23
 
INLEIDING
Het gaat in dit hoofdstuk onder andere over Herodes, instrument in de hand van de satan. Hoe groot is zijn macht?
Hij wordt wel de overste der wereld genoemd, maar hij is in het door hem bezette gebied niet de onbeperkte machthebber, waarvoor hij zich wel vaak uitgeeft. Hij heeft niet meer macht dan hij van God heeft ontvangen. Hij kan uiteindelijk niets anders dan Gods raad volvoeren.
Christus heeft hem op Golgota in feite de nekslag al gegeven. Na Golgota kan satan alleen nog maar stuiptrekken. Daarbij kan hij ongetwijfeld enorm veel kracht ontwikkelen. Maar het houdt op een gegeven moment onherroepelijk op! Dat is zeker! Wanneer?
 
HERODES DOODT JAKOBUS (vs.1,2)
Saulus en Barnabas zijn bezig met een inzamelingsactie voor de kerk van Jeruzalem. In die tijd zet Herodes een vervolging in tegen de gemeente van Christus in Jeruzalem. Herodes is hier een instrument in satans hand om het werk van Christus te vernietigen. Deze Herodes was een kleinzoon van de Herodes van de kindermoord in Betlehem en een neef van Herodes Antipas die Johannes de Doper liet onthoofden.
  Vergeet niet: de herodessen zijn nakomelingen van Ezau (Edom). En voor Edom is kenmerkend de haat tegen Israël. De satan heeft zich verschillende keren van de herodessen bediend in zijn strijd tegen Christus.
  Christus laat nu toe, dat Jakobus wordt gearresteerd en onthoofd. Deze Jakobus is de broer van de evangelist Johannes. Jakobus was bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (Lucas 8:51) en bij de verheerlijking op de berg (Matt.17:1) en in Getsemane (Matt.26:37).
  Door deze moord op Jakobus probeerde Herodes de gunst van het joodse volk te winnen. Hij was nl. tot koning benoemd door de Romeinse keizer, met wie hij bevriend was. Maar daarmee had hij het volk nog niet achter zich. Dat probeerde hij door de gemeente van Christus aan te vallen. Zeer tot genoegen van de joden.



Schilderij van Jakobus door Rembrandt


 
HERODES NEEMT PETRUS GEVANGEN (vs.3-5)
De gemeente van Christus te Jeruzalem wordt opnieuw zwaar beproefd. Herodes zit niet stil. Hij vergrijpt zich nu aan de apostel PETRUS. Ook hij moet dienen om door zijn dood de joden gunstig te stemmen. Herodes wil er zelfs een volksvertoning van maken. Maar om de joden niet voor het hoofd te stoten, stelt hij de voltrekking van het vonnis uit tot na het paasfeest. Tijdens dat feest mocht er geen bloed vloeien. Denk maar aan het sanhedrin tegenover Jezus, die niet op het paasfeest mocht sterven.
  Petrus zit in een schijnbaar uitzichtloze situatie. Vier afdelingen van elk vier soldaten wisselen elkaar af bij de bewaking. Petrus zit vastgeketend aan twee soldaten; één staat voor de celdeur en één bij de ingang van de gevangenis. Herodes houdt kennelijk niet van halve maatregelen.
  Let erop dat de gemeente van Christus een tegenaanval inzet. Ze zoekt het niet in een snelle bevrijdingsactie. Nee, ze kiest voor een veel machtiger wapen: het gebed. Ze blijven bidden, voortdurend.
 
CHRISTUS LAAT PETRUS BEVRIJDEN (vs.6-10)
Let er dan op, hoe de kerker een werkplaats wordt van Christus. Petrus slaapt rustig: hij weet zich met ziel en lichaam het eigendom van Christus. Zonder zijn wil zal geen haar van zijn hoofd worden gekrenkt.
  Dan stuurt Christus zijn engel om Petrus te bevrijden. Ga na wat de engel allemaal doet en zegt. Hij moet Petrus alles voorzeggen (vs.7,8). Petrus meent dat het een visioen is. Heb ook erg in het wonder dat de deuren vanzelf opengaan. De wachters hebben niets in de gaten.
  De engel loopt met Petrus één straat mee. Dan is zijn taak ten einde. Hij verlaat Petrus plotseling. Heel zorgvuldig heeft hij zijn werk gedaan. Petrus heeft gedacht dat hij droomde, want de engel moet alles voorzeggen: opstaan, kleren aantrekken, schoenen aandoen, mantel omslaan en meegaan. Zie je hoe Christus de situatie volkomen beheerst? Geen overhaaste vlucht. Maar een koninklijke bevrijding.
 
PETRUS TERUG BIJ DE GEMEENTE (vs.11-17)
Lees in vs.11 hoe Petrus tot zichzelf komt. Hij begrijpt nu dat het geen droom is geweest, maar werkelijkheid is. Het eerste wat hij doet is Christus loven die hem redde en nog een taak voor hem heeft, terwijl de joden zich op zijn dood zaten te wachten.
  Dan zien we iets vreemds gebeuren, wat toch heel menselijk is. De gemeente bidt om de bevrijding van Petrus. Ze kunnen hem niet missen na de dood van Jakobus. Toch kunnen ze het wonder niet geloven.
  Je ziet wat ze tegen Rhode (een bijbelvertaling noemt haar Roosje) zeggen (vs.15). Ze denken dat het zijn engel is, zijn geestverschijning. Dat is een vreemde gedachte, was het misschien een klopgeest?
  Als Petrus eindelijk binnen is, vraagt hij om stilte om zijn verslag te doen. Let erop, dat hij zegt: Christus heeft mij bevrijd. Je weet toch dat dit hoofdstuk staat in de handelingen van de verhoogde Christus? Vanuit de heerlijkheid van de hemel leidt Hij zijn gemeente en de voorgangers bij de verkondiging van zijn overwinning op de satan.
  Petrus blijft niet in Jeruzalem. Hij heeft ergens anders een taak. We horen daarna niet veel meer van hem. Hij maakt als het ware plaats voor Paulus. In Hand.15 is hij weer terug. Voordat hij weggaat, geeft Petrus opdracht de andere leiders van de gemeente in te lichten. Hij noemt Jakobus. Dat is waarschijnlijk de broer van de Here Jezus. Zie ook Hand.15:13 en 21:18.
 
DE ONDERGANG VAN HERODES (vs.18-23)
Als Herodes Petrus niet kan vinden, laat hij de schildwachten wegleiden om gestraft te worden. De bevrijding heeft een grote rel veroorzaakt. Herodes lijdt ernstig gezichtsverlies bij de joden. Hij voelt de nederlaag en neemt dan de benen. Hij heeft tegen Christus Zelf gestreden als vijand van het volk van God. Hij wijkt uit naar Caesarea.
  Dan lezen we hoe hij daar een conflict krijgt met Tyrus en Sidon. Een oorlog kan hij met hen niet voeren, want het zijn steden die in de Romeinse provincie Syrië liggen. Herodes treft de steden door de voedselvoorziening onmogelijk te maken. Ze weten een belangrijk man uit de kring van Herodes op hun hand te krijgen.
  Via deze Blastus wordt geregeld dat Herodes hen zal toespreken. Ook zijn eigen volk zal zijn rede aanhoren. Als hem goddelijke eer wordt bewezen, vindt hij dat schitterend. Omdat hij niet God de eer geeft, wordt hij door een engel van Christus geslagen met een verschrikkelijke ziekte. Het instrument van de satan komt vreselijk aan zijn eind.
  Ondanks het woeden van de satan, ondanks de vervolging van Herodes en de haat van de joden lezen we van de overwinning van Christus. Hij heeft de gemeente beproefd door de martelaarsdood van apostel Jakobus. Maar ze zijn ook gesterkt door de bevrijding van Petrus. Christus laat zijn gemeente niet in de steek. Ook vandaag niet!
 
 
 
15. CHRISTUS ZENDT ZIJN KNECHTEN NAAR DE HEIDENWERELD Hand.12:24-13:49
 
INLEIDING
In de eerste tijd na Pinksteren kwamen er heel wat nieuwe leden bij de kerk. Vandaag komt dat veel minder voor. Hoe zou dat komen, denk je? Moeten we een reclamebureau inschakelen?
 
HET WOORD VAN CHRISTUS VERBREIDT ZICH (12:24,25)
Ondanks het woeden van de satan, ondanks de vervolging van Herodes en de haat van de joden lezen we van de overwinning van Christus. Hij heeft de gemeente beproefd door de martelaarsdood van de apostel Jakobus. Maar ze zijn ook bemoedigd door de bevrijding van Petrus.
  In ieder geval wordt het Woord verkondigd. De gemeente is niet bevreesd geraakt, zodat ze zich terugtrokken in de schuilkelder. Nee, het Woord groeide, verbreidde zich. Dat lag niet aan de moed van de christenen uit Jeruzalem. Dat lag alleen aan Christus die hen bekwaam maakte en bemoedigde. Hem alleen komt de eer toe.
  Barnabas en Saulus hebben het resultaat van hun inzamelingsactie in Antiochië afgedragen. Daarna keren ze terug. De verkondiging van het heil in Christus onder de heidenen moet doorgaan. Ze nemen Johannes Marcus, leerling van Petrus, mee. Waarschijnlijk omdat hij kon helpen bij de verkondiging van Christus.
 
DE AMBTSDRAGERS VAN CHRISTUS TE ANTIOCHIË (13:1)
Het gaat in dit vers over Antiochië. Na Rome en Alexandrië (in Egypte) was het de grootste stad ter wereld. In die stad was een vluchtelingengemeente gesticht (zie Hand.11:19). Opvallend is dat niet Jeruzalem maar Antiochië het centrum gaat worden van de zendingsarbeid.
  Christus schonk aan deze gemeente profeten en leraars. Zo'n profeet kreeg een openbaring van de wil van God voor een bepaalde situatie. Anders dus dan de profeten uit het Oude Testament (zie Hand.11:28). De leraars gaven onderwijs uit Gods Woord.
Dan volgen vijf namen. Er is niemand bij van de twaalf apostelen uit Hand.1:13 en 26. Ook niemand van de zeven uit Hand.6:5. Het waren allemaal nieuwe namen. Christus gaat verder met zijn werk, ook met de keuze van ambtsdragers.
  Barnabas wordt genoemd in 4:36. Simeon was een neger. Lucius kwam uit Noord-Afrika. Manaën was een jeugdvriend van Herodes die Johannes de Doper liet onthoofden, iemand dus uit de hoogste kringen. Tenslotte Saulus, door Christus Zelf gekozen om zijn instrument te zijn.
 
CHRISTUS ZENDT BARNABAS EN SAULUS UIT (13:2-5)
Vs.2 laat zien dat ze bezig zijn een dienst van de Here. Je kunt daarbij denken aan een godsdienstoefening, waarin ze baden en vastten. Dat vasten is een oud joods gebruik, om zich met alle krachten te concentreren op de dienst van de Here. Hier werd gevast om Gods wil te verstaan. Men wist dat er iets gebeuren moest.
  En dan komt het antwoord. Christus spreekt door zijn Heilige Geest. Hij wijst aan wat er gebeuren moet. Weer bidt men om de zegen van de Here voor dit zware werk. Men legt ze de handen op. Dat betekent: men biedt ze met een blij hart de Here aan.
  Wat nu gebeuren gaat is de vervulling van Hand.1:18. Het evangelie wordt niet zo maar ergens gepreekt. Nee, het is echt zendingswerk. Christus Zelf zendt ze uit. Naar de heidenen. Ket daar goed op. En in die weg komt Hij ook tot ons.
  Je moet eens nalezen wat er staat in Rom.11:11,12. Daar schrijft Paulus dat de val der joden (door het verwerpen van Christus) de zaligheid van de heidenen betekent. Nu gaan het verbond en de beloften naar de heidenen.
  Het valt op dat ze Gods Woord preken in de synagogen. Want al zendt Christus hen tot de heidenen, zijn bevel was: beginnen bij Jeruzalem. Eerst dus het bondsvolk voor de beslissende keus plaatsen. Dat zullen we Saulus steeds zien doen: gehoorzamen aan het bevel van zijn Zender Christus.
 
DE SATAN PROBEERT DE OPMARS VAN CHRISTUS TE STUITEN (13:6-12)
In de oude hoofdstad ontvangen ze vrucht op de prediking. Sergius Paulus bekeert zich. Of er meer mensen zich bekeerden, lezen we niet. Wel van de tovenaar, een valse profeet, Elymas. Ook hij is een Jood, die de wet kent. Hij heeft invloed bij de landvoogd.
  Dan krijgen we de botsing tussen de dienaren van Christus en de dienaar dan de satan. Elymas probeert Sergius Paulus van het geloof afkerig te maken.
  Dan drijft de Geest van Christus de tong van Paulus. Vol van heilige toorn trekt hij Elymas het masker af. Hij slaat hem in naam van Christus met blindheid. Let goed op die naam: kind van de duivel.
  In vs.11 en 12 lezen we wat de worden van Paulus uitwerken bij Elymas en bij Sergius Paulus. Je moet er steeds goed erg in hebben, hoe de satan overal waar Christus' dienaren verschijnen, de tegenaanval inzet om de voortgang van het evangelie tegen te houden. Maar Christus overwint.
 
NAAR ANTIOCHIË IN PISIDIË (13:13,14)
Paulus en Barnabas gaan verder met hun gezelschap. Ze moeten immers getuigen tot 'het uiterste der aarde' (Hd.1:8). Per boot reizen naar Klein-Azië (vandaag Turkije). Hier in Perge begint de zware tocht. Daar krijgt Paulus ook een teleurstelling te verwerken. Lees maar vs.13. Wat de reden is, weten we niet. Belangrijk is, dat Paulus later zegt, dat hij veel nut van Johannes Marcus heeft (Kol.4:10).
  De reis gaat naar Antiochië. Daar wonen veel joden. Er is dan ook een synagoge. En gehoorzaam aan het bevel van Christus beginnen ze bij hen (zie ook Rom.1:16).
 
HET BEGIN VAN DE PREEK VAN PAULUS (13:15-25)
Op verzoek van de oversten van de synagoge neemt Paulus het woord. Let op de aanspraak: Mannen van Israël. Maar ook vereerders van God; dat zijn heidenen die de God van Israël vereerden.
  Paulus begint zijn preek bij de geboorte van het volk Israël. Let dan op het woord uitverkoren. Hij laat zien dat er niet sprake is van enige verdienste. Keer op keer wijst hij op Gods verkiezende genade.
In alles heeft God de leiding:
Hij is het die Israël verloste uit Egypte (17),
Hij verdroeg hun overtreding in de woestijn (18),
Hij gaf hun het land Kanaän als erfdeel (19),
Hij gaf hun richters (20),
Hij gaf op hun verzoek een koning (21),
Hij verwierp Saul en verkoos David (22).
  Dan stoot Paulus door naar de kern van zijn preek: uit David komt de Heiland: JEZUS.
Paulus wijst in het begin van zijn preek op de liefde en trouw van de HERE. Hij is de trouwe God die Zich ontfermt over de lastige, onaanzienlijke joden. Het is één lofzang tot eer van God.
 
PAULUS ROEPT OP TOT GELOOF IN CHRISTUS (13:26-41)
Opnieuw spreekt Paulus zijn toehoorders aan als in het begin van zijn preek. Hij laat zien hoe de heilsboodschap van de verhoogde Christus tot ONS gekomen is. Dat wil zeggen: tot allen daar in de synagoge. Paulus inbegrepen.
  Hij laat scherp zien hoe de joodse overheid, die zo grondig thuis was in de profeten (27), die profetieën juist vervuld heeft. Hij drukt er de toehoorders met hun neus op (29). Hij laat zien hoe het lichaam van Davids grote Zoon geen ontbinding heeft gekend: vervulling van Davids psalmen 2 en 16.
  Dan roept hij allen op om in de vergeving van de zonden te geloven door Christus (38). Hij waarschuwt ook tegen verachting van de belofte van de rechtvaardiging door het geloof in Christus (zie Habakuk 1:5).
  Deze waarschuwt daar, dat het strafgericht van de Chaldeeën (Babel) dat ze niet verwachten, tot hun verbazing toch zal komen. Een voorbode van Gods strafgericht over hen die Christus zullen verachten.
 
DE UITWERKING VAN DE PREEK (13:42-45)
Het zaad schiet wortel. De oversten van de synagoge nodigen hen uit voor de volgende sabbat. Buiten staan velen, voor wie een week wachten te lang duurt. Zij willen nu al meer horen. Paulus en Barnabas sporen hen aan om te blijven bij de genade van God in Christus.
  De volgende sabbat loopt heel de stad uit naar de synagoge. Benieuwd naar het Woord van God (44). Maar dan komt de vijandschap van ongelovige joden. Ze beginnen Paulus tegen te spreken. Ze werden vervuld met nijd toen ze al die mensen zagen. Tegen die heidenen wordt zomaar gezegd dat er vergeving van zonden is voor ieder die gelooft in Christus. Daarom lasteren ze de boodschap van Paulus. Het heil was voor hen. En niet voor ieder die gelooft in Christus.
 
PAULUS WENDT ZICH TOT DE HEIDENEN (13:46-52)
Zie je hoe hard Paulus hen aanpakt. Nu zij het Woord van vergeving in Christus verwerpen, zijn ze daardoor het eeuwig leven niet waard. Nu gaat het evangelie naar de heidenen. Dat staat ook in Jes.49:6 (47). Christus is in Paulus en Barnabas naar Antiochië gekomen om de duisternis van het heidendom te verlichten met het evangelie van genade en vergeving der zonden.
  Je ziet in vs.48 hoe heerlijk de heidenen dit vinden. Ze zijn ontzettend blij dat ze geloven mogen. Ze maken Gods naam groot. In deze heidense stad zijn dus mensen die de Here van eeuwigheid al had voorbestemd om Hem te dienen en om eeuwig te leven, zodat ze GELOOFDEN in Christus die de Weg, de Waarheid en het Leven is.
  Paulus en Barnabas werken door (49). Net zolang tot de joden een vervolging organiseren met behulp van vooraanstaande vrouwen. Lees dan wat Paulus en de zijnen doen (51). Ze laten een gemeente achter. DISCIPELEN staat er. Die blijven niet als wezen achter, want ze zijn vervuld met de blijdschap van de Heilige Geest (52).
 
 
16. CHRISTUS TREKT OVERWINNEND VERDER Hand.13:50-14:28
 
INLEIDING
De apostel Paulus heeft de jonge christelijke gemeenten in Klein-Azië voorgehouden: wij kunnen alleen maar door veel verdrukkingen heen het koninkrijk van God binnengaan. Nergens wordt ons in de Schrift een vredige tijd voorgespiegeld na Golgota. We worden juist gewaarschuwd voor alle valse rust en voor gearriveerdheid. De genadeslag aan satan mag uitgedeeld zijn, hij blijft doorgaan met zijn verwoestende werk. En daarom moet de kerk op haar hoede zijn. Hoe ben jij op je hoede?
 
CHRISTUS OVERWINNEND AAN HET WERK IN ICONIUM (13:50-14:1-3)
In Antiochië hadden Paulus en Barnabas teleurstelling ondervonden van de kant van de Joden. Zie je dat de Joden Jezus niet als de Messias willen aanvaarden? Ze veroorzaken steeds opstootjes om Paulus en Barnabas in een kwaad daglicht te stellen.
  Maar hun taak was nog niet af. Ze reizen verder naar Iconium. Dat was een reis van een paar dagen, ongeveer 120 kilometer. Iconium was een handelsstad. Daar kwamen verschillende wegen samen. Vanzelfsprekend woonden daar Joden. Die gaan ze naar hun gewoonte eerst opzoeken.
  In bijna iedere plaats brengen ze de Joden tot een beslissende keus. Dat is Gods grote genade voor het Joodse volk. Lees hoe gezegend de prediking is. Zowel Joden als Grieken komen tot geloof in Christus.
  Maar weer werkt de satan. De niet-gelovige Joden stoken de heidenen op. Een koud kunstje: die Paulus en Barnabas komen immers de rust verstoren! Maar zie nu, hoe het gebed van Hand.4:29 en 30 verhoord wordt, ook hier in Iconium.
  Paulus en Barnabas laten zich door het onruststoken van de Joden niet uit het veld slaan. Ze gaan door met het brengen van Gods Woord. Ze zijn immers gezonden door Christus! Die geeft duidelijk blijk van zijn aanwezigheid door allerlei tekenen en wonderen. Deze wondertekenen laten zien dat de boodschap van de apostelen echt wat voorstelt. Het is geen gezwam zonder inhoud. Nee, het zijn woorden van verlossing en bevrijding door onze Here Jezus Christus.
 
PAULUS EN BARNABAS VERLATEN ICONIUM (vs.4-7)
De prediking van Gods Woord samen met tekenen en wonderen heeft duidelijke gevolgen. Er wordt gekozen: voor of tegen Christus. Er ontstaat grote verdeeldheid. Er komt zelfs een volksoploop. Joden met hun leiders spannen samen tegen de apostelen. Men maakt zich zelfs klaar om hen te martelen en daarna te stenigen.
  Paulus en Barnabas beraden zich over de toestand die is ontstaan. Ze besluiten dat het verstandig is Iconium te verlaten. Dat is geen vluchten. Maar ze gebruiken hun verstand en luisteren naar Christus' eigen Woord uit Matt.10:28. Bovendien blijkt uit vs.19 dat ze niet bang waren voor de dood.
  In Lystra en Derbe, ver van de grote wegen, wonen weinig of geen Joden. Een synagoge vindt men er niet. Paulus spreekt die mensen - heidenen dus - zo maar aan, ergens op straat. Uit vs.7 blijkt dat ze er een tijdlang werkten.
 
HET WONDER MISVERSTAAN (vs.8-14)
Dan komt voor Lystra de beslissing. Paulus predikt het Woord van God. Er is een verlamde man. Hij heeft nog nooit een stap verzet. Hij komt tot geloof in Christus, de Verlosser van zijn leven.
Wat er dan gebeurt, is merkwaardig. De mensen zien de genezing van de verlamde man. Ze roepen dan in hun landstaal, het Lycaonisch. Paulus en Barnabas verstonden dat niet. De mensen denken dat ze goden zijn in mensengedaante.
  Nu was er een oud volksverhaal, dat het inderdaad eens gebeurd was, dat goden in de gedaante van mensen bij hen waren. De mensen in Lystra geloven, dat dit nu weer het geval is. Ze roepen dat Zeus en Hermes neergekomen zijn. Anders had dit wonder niet kunnen gebeuren. Zeus was de hoofdgod van de Grieken. En Hermes was de zoon van Zeus, die zijn woord sprak. Barnabas zag men als Zeus en Paulus die het woord voerde, als Hermes.
  Paulus en Barnabas begrijpen dit alles pas, als ze de priester van de Zeustempel in actie zien. Hij weet wat met zulk hoog bezoek gebeuren moet. Even buiten de stadspoort voert hij versierde offerdieren mee om met de juichende menigte te offeren.
  Zie goed, hoe Paulus en Barnabas reageren. Ze scheuren hun kleren. Want dit is godslasterlijk. Ze zijn diep geschokt. Wat hier gebeurt, is wel het ergste wat ze zich konden voorstellen. De satan gaat wel heel sluw te werk in Lystra.
 
DE SATAN TOONT ZIJN WARE GEZICHT (vs.15-20)
We lezen weer een korte preek. Merk op, hoe anders dan in Antiochië. Nu geen teruggrijpen op Gods Woord, want hier zijn het de heidenen. Ze wijzen dit waardeloze gedoe van de hand. Ze roepen hen op de levende God te dienen. Zie maar hoe ze Hem noemen.
  Zeker, God heeft in de voorbije geslachten de volken op zelf gekozen wegen laten gaan. Ze hadden God dus verworpen. Maar Hij liet Zich niet onbetuigd. Dat wil zeggen: Hij dacht aan hen. Lees maar hoe Hij dat deed (17). God deed het dus wel. En die God moeten ze geloven en zich tot Hem bekeren (15). Maar ze kunnen hen nauwelijks van het offeren afhouden.
  Wat hebben de verbitterde Joden uit Antiochië en Iconium er een lange reis voor over gehad om Paulus te volgen. Daarachter zit de satan. Blijf dat goed in de gaten houden. Hij trekt nu zijn masker af.
  Dan ondervindt Paulus hier hetzelfde als zijn Meester.
Vandaag: hosannah! Morgen: kruist hem!
Vandaag: de goden zijn uit de hemel gekomen. Morgen: hij wordt gestenigd en voor dood uit de stad gesleept.
  Als de discipelen die Christus hier al heeft gekregen, om hem heen staan om hem te begraven, doet God een wonder aan hem. Hij staat op, uit zichzelf. Hij kan de volgende dag al weer op reis gaan naar Derbe. Christus wil hem nog gebruiken als zijn instrument.
 
OPROEP OM TE VOLHARDEN IN HET GELOOF (vs.21-22)
We zien dus, dat in iedere plaats de mensen geplaatst worden voor de keuze: voor of tegen Christus. Zich volledig buigen onder zijn Woord of zich ertegen verzetten. In Derbe predikt en werkt men ongestoord. En met vrucht.
  En dan? We zien ze teruggaan naar al die plaatsen. Niet om de Christus te verkondigen voor het eerst, want Die is er al. Maar om de gemeenten van Christus te gaan verzorgen. Ze laten die niet aan hun lot over. Je zou het nazorg kunnen noemen. Want die jonge gemeenten hebben veel steun nodig.
  Hun zielen moeten nodig versterkt worden. Ze leven immers in een heidense, erger nog, vijandige omgeving. Ze zullen uitgelachen en bespot worden. Verdrukking is aan de orde van de dag.
  Daarom worden ze vermaand om te blijven geloven. Als het zwaar wordt, moeten ze het geloof in Christus vasthouden. Want zwaar wordt het! Ze herinneren hen eraan, dat ze in de smeltkroes van de beproeving komen. Heeft Christus niet gezegd, dat ze door veel verdrukkingen het Koninkrijk zullen binnengaan?
 
TERUG IN ANTIOCHIË (vs.23-28)
Nog een belangrijk ding gebeurt er. Lees vs 23. In elke gemeente worden ouderlingen aangewezen. Ouderlingen om voor te gaan en leiding te geven in het geloof. De gemeenten worden dus geleid door ambtsdragers. In vs.25 lezen we, dat ze nu ook in Perge predikten.
  Ze gaan terug naar hun uitgangspunt: Antiochië, de zendende kerk. Zie wat ze er doen (27). De gemeente komt bijeen. En daar vertellen ze, wat God gedaan heeft. Geen eigen roem. Maar God heeft de deur geopend! Christus is overwinnend voorgegaan. Het rijk van satan moet wijken voor het Koninkrijk van Christus.
 
 
 
  17. BEHOUDEN WORDEN DOOR GELOOF ALLEEN Hand. 15
 
INLEIDING
Een grote zonde van het volk Israël was, dat het vertrouwde op wat niet meer dan tekenen waren.
Als ze de ark maar bij zich hadden op het slagveld, dan moesten ze wel winnen. Zolang de tempel maar in Jeruzalem stond, kon er eenvoudig niets mis gaan, en was Jeremia die de ondergang van stad en tempel profeteerde niet goed wijs.
En dan de besnijdenis! Wat waren de joden daar trots op. Alsof die uiterlijke besnijdenis alleen wat betekende. Alsof het niet aankwam op een besnijdenis die gepaard ging met een besnijdenis van het hart.
 
BEHOUDEN WORDEN DOOR BESNIJDENIS ALLEEN (vs.1)
Paulus en Barnabas bevinden zich in Antiochië. In de gemeente van Christus in deze stad ontstaat verschil van mening over het onderhouden van wetten en inzettingen van Mozes. Het ging zelfs zover dat sommigen durfden te zeggen: als je je niet laat besnijden, ben je geen goed christen en ga je niet naar de hemel.
  Hoe zit dat precies in elkaar? Met name door de arbeid van Paulus zijn heel wat heidenen tot geloof in Christus gekomen. Buiten Israël waren vele jonge christengemeenten gesticht. Daarvan waren ook vaak tot Christus bekeerde joden lid. Toen rees de vraag: hoe moeten we staan tegenover de wetten van Mozes, zoals de besnijdenis?
  Een klein deel van de bekeerde joden vond het heel normaal, dat de gelovigen uit de heidenen zich aan deze wetten zouden onderwerpen. Zij waren dus van mening:'Je eerst laten inlijven bij het joodse volk via de besnijdenis en het naleven van de wetten van Mozes. Dan pas ben je echt
christen en kun je zalig worden.'
De aanhangers van deze mening waren uit Judea naar Antiochië gekomen. Ze worden daarom ook wel judaïsten genoemd.
  Ze vinden een geduchte tegenstander in Paulus. Hij verzette zich met alle macht tegen deze judaïsten. Vooral in de brief aan de gemeente in Galatië blijkt hoe hoog Paulus deze dwaling opneemt. Begin maar eens te lezen Galaten 1:6-10.
 
DE GEMEENTE VAN JERUZALEM OM ADVIES GEVRAAGD (vs.2-5)
Het was heel wat voor de jonge christenen te Antiochië. Er wordt tegen hen zomaar gezegd:'Jullie hebben je te vroeg blij gemaakt. Geloof in Christus is niet voldoende. Jullie moeten eerst de joodse wetten onderhouden.'
  We zien dan Paulus en Barnabas in actie komen. Ze hadden nog maar net in hun verslag over de eerste zendingsreis gezet, dat Christus voor de heidenen een poort van het geloof geopend had (14:27).
  Er komt onrust. En dat is begrijpelijk. Nu wil men de apostelen en ouderlingen van de kerk te Jeruzalem om raad vragen. De apostelen die hier bedoeld worden zijn Petrus, Jakobus en Johannes. Paulus en Barnabas en nog een paar gemeenteleden worden uitgezwaaid door de gemeente van Antiochië. Daaruit blijkt dat het niet een zaak was van Paulus en Barnabas, maar van heel de gemeente.
  Let erop, dat ze onderweg nog verschillende gemeenten bezoeken. Ze vertellen over de overwinning van Christus in de heidenlanden.
  Zie je de blijdschap daarover? Nergens worden ze ervan beschuldigd, dat ze van de heidenen niet eerst joden maakten door ze te besnijden.
  Lees nu de ontvangst in Jeruzalem. Heb er erg in, dat in die gemeente ook broeders zijn, die nog leven bij de oude joodse voorschriften. Dus in deze eerste christelijke gemeente waren ook partijen: één die koos voor het geloof in Christus alleen; en één voor het geloof in Christus plus het onderhouden van wetten van Mozes.
 
PETRUS PLEIT VOOR GELOOF IN CHRISTUS ALLEEN (vs.6-12)
Het probleem dat Paulus en Barnabas aan de orde stellen, wordt in een vergadering behandeld. Daar blijkt hoe ver de meningen uiteen lopen.
  Dan staat Petrus op. Als er één recht van spreken heeft, dan is hij het wel. God heeft door hem heel duidelijk gemaakt, wat Hij met de heidenen wil. Denk maar aan de geschiedenis met Cornelius in Hand.10.
  Let goed op de redenering van Petrus. 'Heidenen heeft Hij de Heilige Geest gegeven, evenals aan ons.' Door de heilige Geest heeft Hij het geloof in hun harten gewerkt. En door dat geloof zijn hun harten gereinigd. Daar hoeft dus geen aparte reiniging door besnijdenis bij te komen.
  Vs.10 is wel heel scherp. Hoe noemt Petrus daar het onderhouden van joodse inzettingen? God op de proef stellen! En een juk op de schouders leggen van de christenen uit de heidenen.
In vs.11 zegt Petrus heel duidelijk waar het eigenlijk om gaat: wij kunnen behouden worden door de genade van de Here Jezus.
  Wij net als zij. Daar jubelt Paulus ook over in Galaten 3:11-14. Lees dat eens.
En kijk dan tegelijk naar Galaten 2:21. Dan zie je hoe beiden, Petrus en Paulus, opkomen voor de eer van Christus. Als de heidenen zich eerst joods laten maken, dan kan Christus ze zelfs niet van nut zijn.
  Zie in vs.12 de reactie van de vergadering. Dan gaan Paulus en Barnabas aan het vertellen. Lees goed, wat ze zeggen: de Here heeft wonderen onder de heidenen gedaan, waarbij zij als instrumenten dienden. Alle eer aan Christus!
 
JAKOBUS VINDT DAT DE HEIDENEN ERBIJ HOREN (vs.13-19)
Dan staat Jakobus, de zoon van Alfeüs, op (zie Hand.1:13 en 12:17). Hij heeft de leiding over de gemeente te Jeruzalem. Hij herinnert eraan, hoe God het erom te doen was, ook heidenen tot zijn volk te vergaderen. Zijn naam moest over hen worden uitgeroepen.
  Hij laat dat zien aan de hand van een profetie van Amos 9:11 en 12. Die kiest hij als voorbeeld. Amos profeteert daar de opleving van het koningshuis van David. Dat is vervuld toen Christus als Koning naar de hemel ging en zijn Geest uitstortte. Toen bloeide het Messiaanse Koningschap weer, ook voor 'alle heidenen, over wie mijn naam is uitgeroepen'.
  Het staat dus voor Jakobus vast: de heidenen horen erbij, zonder meer. Hij stelt niet een voorwaarde: eerst joods worden, eerst je laten besnijden. Hij wil ze daarmee niet lastig vallen. Hij wil ze niet ongerust maken.
 
JAKOBUS GEEFT WEL EEN ADVIES (vs.20,21)
Is het niet een beetje tegenstrijdig, dat Jakobus vier dingen noemt, die de heidenen moeten laten?
Nee, Jakobus spreekt hier een wijs woord. Hij wil zeggen: er komen straks overal gemeenten met mensen die eerst joods waren en nu net als de heidenen christen zijn geworden. Zij waren gewend te studeren in de wetten van Mozes. Ze hoorden die wetten elke week in de synagoge voorlezen.
  Dat heeft zo'n stempel op hen gezet, dat ze zullen gruwen, wanneer hun broeders uit de heidenen hun heidense gewoonten volhouden.
  Het zijn ook geen goede gewoonten:
- 1. Vlees eten dat aan de afgoden gewijd is. Niet meedoen met de heidense offermaaltijden.
- 2. Hoererij in de tempels om op die manier in contact te staan met de afgod. Men verwachtte daarvan vruchtbaarheid voor land en vee.
- 3. Het eten van het verstikte. Dat was vlees van dieren die bij het slachten niet waren leeggebloed. Het vlees werd gegeten met bloed en al. Op die manier dacht men van de afgod kracht te ontvangen.
- 4. Het drinken van bloed. Men vermengde dat meestal met wijn. Net als bij het eten van het verstikte dacht men zo krachten van de goden te krijgen.
  Deze vier punten hebben alles te maken met de afgodendienst. Je komt ze ook tegen in vs.29 en Hand.21:25.
  De jonge christenen uit de heidenwereld moesten dus kappen met hun heidense verleden vol afgoderij en bijgeloof. Ze mochten daarmee bovendien hun broeders uit de joden niet afstoten.
 
HET ANTWOORD AAN DE GEMEENTE VAN ANTIOCHIË (vs.22-35)
Zie je dat het juk, dat de judaïsten in de kerk wilden brengen, niet opgelegd wordt? Het besluit wordt eenstemmig genomen (25).
  Vanaf vs.22 zie je hoe men dit schriftelijk vastlegt. Let op de volledige erkenning als broeders (23). Zie ook, wie er meegaan om mondeling te onderstrepen, wat er op papier staat. En om het zonodig toe te lichten.
  Let vooral op de mooie formulering: 'het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht'. Daaruit blijkt, dat het besluit Goddelijk gezag had. Het betekent: wat wij deden, is de wil van de Heilige Geest. Die zijn wij gevolgd.
  De gemeente van Antiochië wordt bij elkaar geroepen. De brief wordt overhandigd en voorgelezen. De gemeente is blij met de inhoud. Ze weten zich bemoedigd. Paulus en Barnabas blijken het werk van Christus goed te hebben verkondigd. Christus overwint hier de aanval die de satan van binnenuit beraamde. Zijn werk kan nu verder gaan tot heil van ieder die gelooft: of hij een Jood is of een heiden.
 
VERSCHIL VAN MENING OVER JOHANNES MARCUS (vs.36-41)
Paulus voelt zich niet geroepen om in Antiochië te blijven. Zijn hart is bij de gemeenten, waar hij heeft mogen werken. Hij wil gaan zien, hoe het met hun geloof gesteld is. Hij voelt zich verbonden met hen: onze broeders in iedere stad.
  Barnabas vindt het voorstel van Paulus prima. Alleen wil hij ook zijn neef Johannes Marcus meenemen. We zijn hem al tegen gekomen in hoofdstuk 12. Uit de manier waarop Paulus het voorstel van Barnabas afwijst, blijkt dat Paulus hem beschouwt als een soort dienstweigeraar. Hij ging naar huis toen het moeilijk werd (13:13). Het gaat Paulus om de goede voortgang van het zendingswerk. Hij kan Johannes Marcus daarbij niet gebruiken.
  Er ontstaat een grondig verschil van mening. Je moet er goed op letten dat de Schrift geen oordeel uitspreekt over deze kwestie. Er staat nergens dat Paulus gelijk had. Maar let vooral hierop: uit het kwade werkt de Here het goede.
  Want je leest dat Barnabas met Johannes Marcus naar Cyprus gaat om daar de Christus te prediken.
  De verwijdering tussen Paulus en Barnabas is tijdelijk geweest. Zoek maar eens op Kol.4:10 en vooral 2 Tim.4:11. Johannes Marcus is Paulus later van veel nut geweest. De satan heeft niet de kans gekregen blijvend de verhoudingen tussen de zendingswerkers te verstoren.
  Paulus kiest een nieuwe medewerker: Silas. Hij wordt met Silas door de gemeente van Antiochië aan de genade van de Here opgedragen. Ze willen daarmee zeggen: wij kunnen niet verder voor jullie zorgen, maar de Here Jezus Christus gaat met jullie mee. En dat is toch het allerbeste wat je kunt wensen!
 
 
 
 
18 CHRISTUS PLANT ZIJN KERK IN EUROPA Hand. 16
 
INLEIDING
Door het Woord worden wij tot geloof gebracht en tot nieuwe mensen gemaakt. Heel mooi is dat te zien, wanneer beschreven wordt dat Lydia, de purperverkoopster uit Tyatira tot geloof komt.
Zij hoorde toe, staat er in vs.14, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. M.a.w. terwijl zij hoorde, ontsloot de Here haar hart. Hij drong met zijn Woord bij haar binnen en overwon haar zo.
 
PAULUS KIEST TIMOTEÜS ALS MEDEWERKER (vs.1-3)
Paulus en Silas komen ook in Derbe en Lystra. Daar waren jonge gemeenten gesticht op de eerste zendingsreis. In Lystra komt Paulus in aanraking met Timoteüs, een jonge man. Hij had een goede naam in die omgeving. Daaruit blijkt, dat hij al werk deed in dienst van de Here.
Hij was de zoon van een heidense vader, die hem niet had laten besnijden. Maar uit 2 Tim.1:5 en 3:15 weten we dat zijn moeder en ook zijn grootmoeder grote invloed op zijn leven hebben gehad. Ze hebben hem van jongs af onderwezen in de Schrift. Paulus ziet in Timoteüs een goede medewerker.
  Paulus besneed Timoteüs. Daar moeten we niet over heen lezen. In de vorige schets hebben we gesproken over de strijd om de besnijdenis. Wat was Paulus fel opgetreden tegen de judaïsten. Zoek maar eens op Galaten 2:1-4. Je leest daar dat Paulus weigert Titus, een christen uit de heidenen, te besnijden. Hier besnijdt hij Timoteüs wel! Is Paulus dan inconsequent?
Helemaal niet. Want hij besnijdt Timoteüs niet om hem daarmee in de hemel te laten komen, zoals de judaïsten leerden. Maar Paulus kent heel goed de opdracht van Christus: eerst het evangelie brengen aan de joden. Daarvoor moet hij naar de synagogen. Timoteüs zal daar ook nodig zijn. En om alle aanstoot en ergernis weg te nemen gaat Paulus over tot besnijdenis. Dus uit wijsheidsoverwegingen.
  Paulus besneed Titus niet. Hij weerstond daarin de aanval van de satan op de voortgang van het evangelie onder de heidenen. Paulus besneed Timoteüs wel. De satan kon het onbesneden-zijn dan niet gebruiken om de voortgang van het evangelie onder de joden tegen te houden.
Zie je, hoe wijs Paulus hier optreedt en rekening houdt met de zwakheden van zijn hoorders?
 
CHRISTUS STUURT PAULUS RICHTING EUROPA (vs.4-8)
De gemeenten die Paulus bezocht, werden op de hoogte gesteld van de besluiten die op de kerkvergadering te Jeruzalem waren genomen. Heel belangrijk was die boodschap: 'als je zalig wilt worden, is het helemaal niet nodig dat je je laat besnijden. Of dat je de wetten van Mozes onderhoudt.' Het ging goed met die gemeenten. De verhoogde Christus ging door met zijn werk tot behoud.
  Dan zien we dat Paulus verschillende richtingen probeert op te reizen om te prediken, maar het mislukt. Dat moet voor hem en zijn medewerkers erg teleurstellend geweest zijn. Ze willen zo graag de handen uit de mouwen steken, maar het mislukt telkens.
  Ze willen eerst naar het westen (Frygië en Galatië), dan naar het noorden (Mysië en Bitynië). Let erop, dat er eerst staat: de Heilige Geest (6) en dan: de Geest van Jezus (7). Klopt dat? Ja, want Christus had beloofd zijn Geest uit te storten (zie 2:32,33).
  Ze worden door Christus Zelf richting Troas gedirigeerd. Dat is richting Europa! In zijn vrijmachtig welbehagen heeft Hij daarop zijn oog geslagen!
  Hoe ze verhinderd worden, weten we niet. Het heeft geen zin daarnaar te gissen. Maar ze reizen verder. Christus drijft hen naar de zee, waar aan de overkant Europa ligt.
 
CHRISTUS ROEPT PAULUS VANUIT EUROPA(vs.9-10)
Ze komen in Troas terecht. Dagenlang, wekenlang hebben ze rondgezworven, terwijl alle deuren dicht bleven. En hier in Troas krijgt Paulus in de nacht een boodschap. Lees die goed. Bedenk dat Macedonië het noordelijk deel van Griekenland is.
  Dit gezicht bewijst, hoe het heidendom in Europa in nood verkeerde. De Heilige Geest had dat gewerkt. Christus is Paulus al voorgegaan. Let erop dat vanaf vs.10 dokter Lucas, de schrijver van Handelingen, van de partij is.
  Wat een wonder van genade, dat de Here zijn Woord gebracht wil hebben aan de heidenen in Europa. Niets kan Hem tegenhouden. Hij had daarmee ook jou op het oog. Hem komt daarvoor alle dank toe!
 
PAULUS NAAR EUROPA (vs.11-12)
Wat zal Paulus blij geweest zijn, dat God hem riep om het evangelie te verkondigen in Macedonië. Moet je je eens indenken hoe teleurstellend de laatste weken geweest waren; vol beproeving.
  Na het antwoord van God gaan ze direct aan het werk. Ze vertrekken meteen. Een voorspoedige reis van enkele dagen, en daar zien ze de Europese kust. In de havenstad Neapolis worden ze aan wal gezet. Daarna trekken ze naar Filippi ongeveer 12 kilometer landinwaarts.
  Er staat: de eerste stad. Dat kan betekenen, dat het de voornaamste stad was. Dat kan kloppen, want het was een Romeinse kolonie, waar oud-soldaten woonden.
  Twee hoge Romeinse ambtenaren vertegenwoordigden het gezag en spraken recht. Hetzelfde recht dat van kracht was in Rome. Mee daarom werd het een kolonie genoemd. Hier blijven Paulus en zijn metgezellen enkele dagen.
 
DE HERE OPENT HET HART VAN LYDIA (vs.13-15)
Ze vinden geen synagoge. Dat houdt in, dat er bijna geen joden woonden. Tien joodse mannen waren voldoende voor het stichten van een synagoge. Paulus gaat nu op zoek naar een gebedsplaats. Hij denkt die te vinden bij een rivier, want in verband met reinigingswetten moeten ze zich wassen.
  Hij vindt er één en op de sabbat gaan ze er heen. Christus is in Europa begonnen met zijn offensief, maar ze merken er nog niet veel van. Ze treffen bij de gebedsplaats een paar vrouwen aan. En aan hen brengen ze de boodschap van redding door Christus. (Zie je weer hoe verrassend de keuze van de Here is?)
  We zien hoe de Here het hart opent van Lydia, een heidense vrouw uit Klein-Azië. Zij zocht God en vereerde Hem. Daarom had ze zich bij de joden aangesloten. Wat heeft ze aandachtig geluisterd (14)! Dan belijdt ze haar geloof, waarop Paulus haar doopt (15).
  En ze heeft erover gesproken, ze kon er niet over zwijgen, want ook haar huis werd gedoopt. Dat kunnen kinderen geweest zijn, maar ook slaven en bedienden. Ze was namelijk rijk.
  Haar geloof draagt ook vruchten (15). Ze moet aandrang uitoefenen om Paulus onder haar dak te krijgen. Hij wilde dus blijkbaar eerst niet. Dat weten we ook, omdat Paulus niet graag van iemand afhankelijk was. Hij zorgde het liefst voor zichzelf. (Zie 1 Kor.9:14,15. Ook Hand.20:33,34.)
 
PSALMEN ZINGEND IN DE GEVANGENIS (vs.19-25)
Er verandert niet alleen veel voor die vrouw, maar ook voor haar uitbuiters. Paulus en Silas worden gegrepen door hen. Lees goed, welke beschuldiging ze inbrengen bij de overheid (20 en 21). Niets over het wonder, die vrouw, hun portemonnee, maar een valse beschuldiging.
  We moeten goed begrijpen, hoe doortrapt deze beschuldiging is. De joden zijn door de Romeinen veracht. Keizer Claudius stuurde ze zelfs Rome uit (zie Hand.18:2). Ze mochten hun godsdienst uitoefenen, maar geen propaganda maken. En welke overheid wil hun de stad in rep en roer hebben? Er moet krachtig en snel worden ingegrepen. En de burgerij die haar waarzegster kwijt is, is het er roerend mee eens (22).
  Dan lijden ze om Christus' wil. Geen verhoor, geen vonnis, maar geseling en de gevangenis. Zie je, hoe gevaarlijk men hen vindt. Of is het vrees (24). In de binnenste kerker, waarschijnlijk half in de grond (29) en in de blokken.
  Als ze wat bijgekomen zijn van hun wonden en pijn, bidden ze. Christus geeft hun rust en vertrouwen. Zo kunnen ze zingen in de nacht. Een ontroerend moment in de kerkgeschiedenis. Wat zullen de andere gevangen vreemd hebben opgekeken. Gegeseld mannen die psalmen zingen tot eer van God.
 
DE HERE BEVRIJDT ZIJN KNECHTEN (vs.26-30)
Het antwoord van Christus laat niet lang op zich wachten. Hij laat hen niet in de steek. Dat de cipier zelfmoord wil plegen, is niet zo vreemd. Hij stond met zijn leven voor de gevangenen in. En zelfmoord was bij de Romeinen een eervolle dood. Bij de gevangenen moet je vooral denken aan Paulus en Silas.
  Merk ook op, dat cipier eerst de dood zoekt, maar even later het leven vraagt (30). Hij doet dat, omdat hij weet van het roepen van de waarzegster: dienstknechten van de Allerhoogste. De Allerhoogste heeft hen dus bevrijd. Nu neemt hij ze mee naar de binnenplaats. En dan komt zijn vraag (30). De weg tot behoud wil hij weten.
 
PAULUS PREDIKT DE CHRISTUS (vs.31-40)
Dan krijgt Paulus de gelegenheid om het evangelie te prediken. Hij mag de Christus prediken. Die preek vindt geloof. En dat geloof draagt al dadelijk vruchten (33). Dat geloof houdt in: het voor waar aannemen wat Paulus en Silas van Christus getuigen.
  Ze worden meteen gedoopt, deze heidenen. Er wordt een feestmaal aangericht. Ook in de stad heeft het wonder in de gevangenis beroering gewekt. Zijn de stadsbestuurders geschrokken? (35)
De cipier is blij deze boodschap te kunnen doorgeven (36). Toch weigeren Paulus en Silas te vertrekken (37). Dat ze dit doen is mee met het oog op de jonge gemeente. Niemand moet gaan denken, dat die smaad verdiend was. Ze ontvangen eerherstel.
  Paulus bezat Romeins burgerrecht. Dat schonk hem een ongekende bescherming. Hij mocht nooit zonder een proces gevangen worden gezet. Laat staan gegeseld.
Let erop, dat ze ook geen haast maken. Ze zoeken eerst de gemeente op. Zie je dat er ook broeders zijn?
  Zo heeft Christus hier in Europa zijn eerste gemeente. Voorbode van een overwinning op satans macht, die heel ons werelddeel nog in zijn greep had.
 
 
  19 CHRISTUS VOOR DE JODEN EEN ERGERNIS, VOOR GRIEKEN EEN DWAASHEID Hand. 17
 
INLEIDING
Paulus komt in Athene. Dat is een van de moeilijkste momenten uit zijn tijd als apostel geweest. Hij miste zijn medewerkers, terwijl Paulus behoefte had aan vriendschap en meeleven. Hij stond helemaal alleen tegenover een keur van Griekse wetenschappers. Maar wie het evangelie brengt, is nooit alleen.
 
CHRISTUS LEIDT PAULUS NAAR TESSALONICA (vs.1-4)
Christus had zijn knechten Paulus en Silas in Filippi gebruikt om de gevangenbewaarder tot geloof te brengen. Nu leidt Hij ze verder naar Tessalonica, dat 200 km verder naar het westen ligt. Het was een wereldstad met meer dan 100.000 inwoners. Veel handel en veel Joden. Hier was dus een Joodse kerk.
  Daar was het Christus in de eerste plaats om te doen. Hij is het volk Israël niet vergeten. Steeds opnieuw zoeken de apostelen de Joden op met het Evangelie van de opgestane en verhoogde Christus.
  Zo ook hier. Paulus is er drie sabbatten lang met hen bezig. Let erop, dat er in die synagoge ook meelevende Grieken waren. De inhoud van de preek is belangrijk. Het gaat over drie punten: 1. De Messias moest lijden en opstaan. 2. Die Messias is Jezus Christus. 3. Die Jezus predik ik u, dus moet die prediking aanvaard worden.
  Voor de Joden was de Messias een aards koning. Een lijdende Messias verwierpen ze volkomen. Zo bleef de Schrift voor hen een gesloten boek. Dat boek gaat Christus nu voor hen openen door middel van Paulus. Als er staat: drie sabbatten, betekent dat niet dat hij alleen maar op die dagen heeft gepreekt. Maar een klein aantal Joden gaat in Christus geloven. De gemeente bestaat dus voornamelijk uit heiden-christenen. Met name uit heel wat voorname vrouwen!
 
DE SATAN PROBEERT CHRISTUS' WERK IN TESSALONICA TE VERSTOREN (vs.5-10a)
De Here Jezus Christus wordt voor de Joden een aanstoot, een struikelblok, een ergernis. Zie de titel. Ze worden jaloers. Waarom? Omdat die heidenen (Grieken) nu spreken over het verbond en over Gods beloften, waarvan de Joden vonden: die behoren ons alleen toe.
  Zie in vs.5 wat ze gaan doen. Er is die grote handelsstad gespuis genoeg. En als het tegen Christus gaat, is ieder middel toegestaan. Paulus en Silas vinden ze niet. Daarom slepen ze Jason, waar Paulus in huis is en enkele broeders voor de volksvergadering. Tessalonica was één van zogenaamde 'vrije steden' die hun aangelegenheden zelf mochten regelen. De macht was in handen van een volksvergadering met aan het hoofd een zestal bestuurders (politarchen).
  Lees nu goed welke beschuldigingen ze uiten: Paulus is bezig een oproer te ontketenen; hij gaat in tegen de bevelen van de keizer. Ze zeggen dat de christenen een andere koning hebben: Jezus. Zie je dat de Joden het voor de keizer opnemen, terwijl ze anders juist het felst tegen de keizer zijn. Als het tegen Christus gaat, is voor hen alles geoorloofd.
  Het stadsbestuur wordt ongerust van dit verhaal. Wat kan dit allemaal voor gevolgen hebben? Ze vragen een borgtocht. Dat is een geldsom. Dan laten ze hen los. We zien, hoe de gemeente Paulus en Silas 's nachts nog wegzendt. Langer verblijf heeft geen zin. Satans aanslag op het werk van Christus in Tessalonica is mislukt. De gezanten van Christus moeten het veld ruimen, maar de Geest van Christus bleef daar. Er is een gemeente van Christus, waaraan Paulus later enkele brieven schrijft!
 
OOK IN BEREA PROBEERT DE SATAN CHRISTUS TEGEN TE HOUDEN (vs.10b-15)
Berea was evenals Tessalonica voor die tijd een grote stad. Het lag aan de voet van de Olympus, de heilige godenberg van Griekenland, het religieuze hart van Griekenland. Ook hier gaan Paulus en zijn helpers naar de Joodse kerk. Heel anders dan in Tessalonica vindt Paulus hier een welwillend gehoor.
  De prediking van de opgestane Christus droeg rijke vrucht. Velen kwamen tot geloof. De gemeente bestond dus voornamelijk uit Joden-christenen. Ze toetsten aan de hand van de Schrift (Oude Testament) de boodschap van Paulus. Ze gingen dus na of de preken van Paulus wel Schriftuurlijk waren. Bedenk dat het onderzoeken van de Schriften een bevel van Christus is. Had Hij tegenover de Emmaüsgangers en de apostelen niet de Schriften laten spreken? Lees in Johannes 5:46,47 wat Christus Zelf daarvan zegt.
  Maar de satan zat niet stil. De geërgerde Joden uit Tessalonica proberen ook in Berea de voortgang van het rijk van Christus tegen te houden.
  Let erop hoe de gemeente vol zorg voor Paulus hem wegzendt. Silas blijft in Berea achter met een andere helper Timoteüs, maar dat zal niet lang duren. Paulus heeft ze nodig. (15)
 
CHRISTUS IN HET POLITIEKE HART VAN GRIEKENLAND (vs.16-18)
De opmars van Koning Christus is niet te stuiten. Zijn apostel Paulus komt in Athene, toen één van de belangrijkste steden van de wereld. Een stad vol kunst en vol afgodstempels. Volgens een geschiedschrijver stonden er 3000 afgodsbeelden. Paulus is er op een bepaalde manier van onder de indruk. Zo erg heeft hij het nog nergens meegemaakt. Hij wordt geprikkeld tot activiteit en tegelijk is hij bedroefd. Wat een afgoderij!
  Let er dan op hoe hij in discussie gaat met Joden en heidenen. Eerst in de synagoge en daarna op de marktpleinen. Hij komt in aanraking met twee soorten wijsgeren. De Epicureeërs geloofden, dat het leven met de dood was afgelopen. Ze vonden dat je daarom zoveel mogelijk van dit leven moest genieten. De Stoïcijnen legden de nadruk op zelfbeheersing. Je moest je in de stormen van het leven niet in paniek laten brengen. Je kon toch niets aan het lot veranderen.
  Aan deze Griekse wijsgeren laat Paulus zien, dat Christus de Wijsheid is. Paulus houdt niet één of ander ingewikkeld betoog, maar een echte zendingspreek. Vooral de opstanding uit de doden verkondigde Paulus. Dat was voor de Grieken het moeilijkst te verteren.
 
PAULUS VOOR DE AREOPAGUS (vs.19-21)
De wijsgeren horen dat Paulus over onbekende dingen spreekt. Jezus Christus en zijn opstanding. Daarom brengen ze hem voor de Areopagus. Dat is de hoogste rechtbank. Ze houdt toezicht op alles wat in de stad gebeurt. Dus ook op alles wat er geleerd en verkondigd wordt.
Paulus mag daar over de Christus spreken. De rechters willen weten of die leer gevaar oplevert voor de rust in de stad. Aan relletjes hebben ze geen behoefte.
  Er is heel wat belangstelling. Wanneer iemand iets nieuws verkondigde, nam men er de tijd voor. Dus Paulus kon rekenen op een aandachtig gehoor. Hij krijgt hier de gelegenheid Christus te prediken in het hart van Griekenland voor het hoogste rechtscollege.
 
EEN ONBEKENDE GOD (vs.22-23)
Daar staat dan de knecht van Christus voor de hoogste rechters van Athene. Hij houdt geen redevoering. Nee, hij predikt het Evangelie. Hij roept op tot bekering. Het gebeurt alleen heel anders dan tegenover de Joden.
  Paulus sluit aan bij wat hij ziet in de stad. Hij constateert dat de Atheners godsdienstiger zijn dan wie dan ook. Op straat is dat door iedereen te zien. Aan afgodsbeelden geen gebrek!
  Eén altaar heeft in het bijzonder zijn aandacht getrokken. Dat van een onbekende god. In de kanttekeningen bij de Statenvertaling staat dat de Atheners zo bang waren een god te vergeten, dat ze dit altaar hebben opgericht voor het geval er nog een god mocht zijn die ze niet kenden.
  Aannemelijker is dat dit altaar juist voor de Here bestemd was. Er waren Joden in Athene en er was een synagoge. De Joden spraken de naam van de Here niet uit. Ze waren bang te zondigen tegen het derde gebod. Dat kan de oorzaak zijn van het onbekend zijn met de God van de Joden.
Daarom kon Paulus zijn uitgangspunt nemen bij dit altaar.
 
PAULUS PREDIKT GOD DE SCHEPPER VAN ALLE LEVEN (vs.24-28)
Die voor de Atheners onbekende God is de Schepper van hemel en aarde, zegt Paulus. Hij is zo groot dat Hij niet in mensentempels woont. Hij heeft alle leven gegeven en heeft dus Zelf niets nodig, ook niet de dienst van mensen.
  De mensen zijn wel van God afhankelijk. De volken zijn door God gemaakt uit één mens. Hij gaf al die volken een woonplaats in zijn voorzienigheid.
  God wil dat al die volken Hen dienen. Dat dienen is mogelijk, want we mogen Hem kennen. We zijn door Hem geschapen. De Here wil dat mensen Hem zoeken. Hij is zo dichtbij dat ze Hem als het ware kunnen tasten met hun handen.
  Eeuwenlang is de mensheid naar God op zoek geweest, maar ze vonden hem niet. Paulus illustreert dat zoeken van God door een paar citaten van Griekse dichters in vs.28.
 
OPROEP TOT BEKERING TOT DE OPGESTANE CHRISTUS (vs.29-31)
Inderdaad zijn wij van Gods geslacht, zegt Paulus. Maar dat betekent iets heel anders dan de heidenen denken. God heeft de mens naar zijn beeld geschapen. Zie Gen.1:26. We moeten daarom niet denken dat we God kunnen afbeelden.
  Diep ernstig is de oproep tot de Atheners zich te bekeren tot de Levende God. De 'tijd der onwetendheid' is nu voorbij. Ze kunnen zich er nooit meer achter verschuilen, dat ze Hem niet kenden.
  Om te laten zien hoe fundamenteel die prediking is, verkondigt Paulus hoe God de wereld door een Man zal oordelen, die door God daartoe uit de doden werd opgewekt.
 
DE REACTIE OP DE PREDIKING VAN DE OPGESTANE CHRISTUS (vs.32-34)
Dan is de maat vol. Aan de opstanding uit de dood geloven ze niet. Voor de Grieken is de dood een bevrijding van de ziel uit de gevangenis van het lichaam. De ziel keert dan terug naar het rijk van geluk. Het is daarom een onuitstaanbare gedachte voor een Griek, dat er een opstanding zou zijn uit de dood.
  Voor de Grieken is deze prediking dwaasheid, grote onzin. Zie de titel. Toch is er ook bekering op de prediking van Christus. Twee worden met name genoemd. Eén is lid van het college van rechters, Dionysius. Naast een paar mannen is er ook een vrouw die haar hart aan Christus geeft, Damaris.
  Dus de reactie op de Christus-prediking is niet alleen ergeren en het dwaas vinden, maar er is ook geloof in de opgestane en verhoogde Christus.

Het feit dat er maar zo weinig mensen tot geloof komen, heeft ons ook wat te zeggen vandaag. Alom is men bezig de kerken missionair te maken. Vaak met grote verwachtingen. Men gaat dan uit van de maakbaarheid van de kerk: als we de kerkdiensten laagdrempelig maken en de kerk opleuken, kan het niet anders of de toetreders staan massaal op de stoep. De situatie in Athene maakt ons bescheiden. Paulus heeft de blaren op z'n tong gepreekt: resultaat is enkele bekeerlingen!
 
 
 

20. HET LICHT VAN CHRISTUS SCHIJNT IN CENTRUM VAN ZEDELOOSHEID Hand. 18:1-17
 
INLEIDING
Paulus had in Korinte heel wat te verduren van de Joden. Hij maakte zich daarover zorgen.
Maar dan komt Christus Paulus bemoedigen. Hij zegt tegen hem: 'Ga maar rustig door met preken. Ik heb nog veel volk in deze stad. Ik ben met je.'
Wat moet het fijn zijn om zo'n steun in je rug te hebben.
 
PAULUS IN KORINTE BIJ AQUILA EN PRISCILLA (vs.1-4)
Paulus gaat met zijn boodschap Athene verlaten. Christus stuurt hem verder. Hij is immers zijn instrument om het evangelie te prediken. Weer trekt hij naar een grote stad. We zagen in Hand.16, hoe Christus zijn kerk kwam planten in Europa in een vrij kleine plaats. Maar dan valt het op, hoe Paulus op de grote centra van de wereld van die dagen aantrekt: Athene, Korinte, later Efeze en Rome.
  Korinte is een bruisende stad vol leven, vol handel. Het is een stapelplaats van veel goederen. Maar het is ook een stad vol afschuwelijke zonden. In de antieke wereld was Korinte berucht als een groot bordeel. De duisternis van de zonde verstikte het leven.
  Maar nu komt Paulus met het licht van het evangelie van Jezus Christus. In vs.2 zien we hoe hij een tehuis vindt bij een uit Rome verdreven Joods echtpaar met mooie namen Aquila en Priscilla. In 1 Kor.16:19 komen we ze opnieuw tegen, maar ook in Hand.18:26 en Rom.16:3. Ze hebben als dienstknechten van Christus ook mogen meewerken aan de verbreiding van het evangelie.
  Als je vs.3 leest, zie je, waarom hij juist bij hen zijn intrek neemt. Paulus heeft als jongeman een vak geleerd, naast zijn studie. Nu kan hij een boterham verdienen. Daardoor hoeft hij van niemand afhankelijk te zijn. Weer leidt de Heilige Geest Paulus eerst naar de Joden in Korinte.
  Elke sabbat is hij in de synagoge en hij verkondigt de gekruisigde Christus aan Joden en godvrezende Grieken. Paulus heeft later geschreven, dat hij in Korinte gewerkt heeft met zwakheid en met vrees in het hart. Zie 1 Kor.2;3-5. Het zal hem niet meegevallen zijn.
 
HET VERZET VAN DE JODEN TEGEN DE PREDIKING VAN DE CHRISTUS (vs.5,6)
Paulus verrichtte tot nu toe arbeid als tentenmaker. De rest van zijn tijd besteedde hij aan evangelieverkondiging. Als Silas en Timoteüs zich bij hem gevoegd hebben, kan hij zich helemaal aan de prediking wijden, omdat zij voor Paulus' kostje zorgden.
  Toch komt er ook teleurstelling: de Joden, het oude bondsvolk, willen dat Licht niet aanvaarden. Lees 6a en bedenk dat lasteren niet alleen maar schelden is, maar erger: ervan zeggen, dat het werk van de duivel is.
  Let dan goed op de reactie van Paulus (6b). Dat had de Heiland geboden in Matt.10:14. Hij breekt de gemeenschap af, omdat zij de gemeenschap met Christus afwijzen. Deze kerk is geen wettige kerk meer, daarom scheidt hij zich van hen af.
  De uitdrukking: uw bloed zij op uw hoofd, vinden we ook in 2 Sam.1:16; Ezechiël 33:4. Het wil zeggen: uw bloed ligt voor uw eigen verantwoordelijkheid. Als Gods wraak u treft, is het uw eigen schuld. Deze Joden zullen verloren gaan, als ze zich tegen Christus blijven verzetten, maar Paulus is rein van hun bloed. In naam van Christus spreekt Paulus als ambtsdrager Gods oordeel over deze Joden uit. Het is bediening van de sleutelmacht (zie zondag 31 HCat).
 
DE PREDIKING VAN CHRISTUS IN KORINTE GAAT DOOR (vs.7,8)
Paulus vertrekt dus uit de synagoge. Daar komt hij niet meer. Maar ver gaat hij niet. Hij komt in het huis ernaast. Daar woont Titus Justus. Hij is een Griek die door de prediking van Paulus tot geloof is gekomen. Wat hier staat is belangrijk. Immers de heidenen zullen bij een Griek eerder binnengaan dan bij een synagoge.
  Bovendien: voor het oog van de Joden gaat de prediking van Christus door. Niet om ze te prikkelen, maar om ze tot jaloersheid te brengen. Wat een zegen geeft de HERE! Midden uit de vijandschap zien we een wonder van de overwinning van de genade van Christus: de hoofdman van de synagoge komt tot geloof. En met hem zijn hele huis. Chrispus is zijn naam. Velen van de Korintiërs komen tot geloof in Christus en laten zich dopen.
 
CHRISTUS BEMOEDIGT PAULUS (vs.9-11)
Toch is de macht van de duisternis nog groot. We weten al, dat Paulus met een angstig hart gewerkt heeft (1 Kor.2:3-5). Hij krijgt 's nachts een visioen. Het was dus nodig, dat Christus hem kwam bemoedigen. Blijkbaar dreigde er gevaar, vrees voor vervolging door de Joden.
  Wat zegt de Here? Niemand zal u kwaad doen. Ik zie u wel worstelen, maar Ik laat u niet alleen. Maar Paulus hoort ook: Spreek door, zwijg niet. Merkwaardig is het slot van vs.10. Onder de heidenen heeft God vele uitverkorenen. Ze zijn nu nog in de greep van satan, maar toch al door de Vader aan Christus gegeven. En daarom moet Paulus verder werken en niet bang zijn. Zie je hoe lang hij in Korinte preekt?
 
AANVAL VAN SATAN OP HET WERK VAN CHRISTUS IN KORINTE (vs.12-17)
Waar Christus overwinningen boekt, wroet ook de satan. Als er een nieuwe stadhouder, Gallio, wordt aangesteld, smeden de Joden een samenzwering tegen Paulus. Ze brengen hem voor Gallio. Ze hebben hun verhaal wel klaar: de Joden mochten hun godsdienst uitoefenen, maar wat Paulus wil, is een nieuwe godsdienst. Dat moet in de ogen van de Romeinen dus onwettig zijn.
  Zie hoe Paulus zich wil verdedigen, maar hij krijgt geen kans. Gallio maakt de Joden duidelijk, kort en zakelijk, waarover hij wel en niet wil spreken. Wel over onrecht en misdrijf tegen de Romeinse wetten. Niet over een woord (=leer) en namen (=de naam van Christus) en een wet die voor de Joden geldt (=wet van Mozes). Daar laat hij zich niet mee in.
  Let erop: de Joden worden nu weggejaagd. Dan blijkt, hoe de Joden geminacht worden door de Grieken en gehaat. Nu de stadhouder hen laat wegjagen, grijpen de Grieken hun kans. Ze koelen hun woede en geven de overste van de synagoge (Chrispus' opvolger) een flink pak slaag. Vlak voor de ogen van Gallio.
  Deze doet of hij niets ziet. Hij doet dus geen recht! Maar ook tegenover Christus blijft hij onverschillig. Het Licht gaat aan hem voorbij. Maar Christus overwint toch. Ook in Korinte heeft Hij zijn kerk geplant!
 
 
 
  21. DE WEG NAAR CHRISTUS WORDT GEPREEKT IN DE WERELD Hand.18:18-28
 
INLEIDING
Lees je wel eens de familieberichten in het ND.
Moet je eens tellen hoe vaak je daar tegen komt: zo de HERE wil, of een beetje deftig Deo Volente?
Ook in dit hoofdstuk kom je het tegen in vs.21.
Wanneer zou jij het gebruiken?
 
PAULUS NEEMT AFSCHEID VAN DE GEMEENTE VAN KORINTE (vs.18)
De vorige schets was gewijd aan het werk van Christus te Korinte. We eindigden met de aanval van de satan op het werk van Christus. De Joden brachten Paulus voor stadhouder Gallio. Deze sprak geen recht. Maar Christus overwon: ook in Korinte heeft Hij zijn kerk geplant.
  Paulus bleef zo verschillende dagen in Korinte rustig aan het werk. Hij vertrekt na het oproer niet in paniek. Als hij vertrekt, laat hij een flinke gemeente achter. Er heersen wel veel zonden, zoals we uit zijn brieven aan Korinte weten.
  Na het afscheid vertrekt Paulus naar Syrië in de richting van de zendende kerk van Antiochië. Hij gaat niet alleen. Aquila en Priscilla vergezellen hem. Opvallend is, dat eerst de vrouw Priscilla wordt genoemd. Zij is vooral van grote betekenis geweest voor de voortgang van het evangelie.
  Te Kenchreeën, een havenplaats in Korinte laat Paulus zijn haar knippen. Hij had een gelofte afgelegd. Paulus had dus zijn haar laten groeien in verband met een gelofte die hij de Here had gedaan. Dit is wel geen Nazireeërgelofte, zoals die beschreven staat in Numeri 6. Zie vooral vs.5 en 18. Het is er wel een beetje mee te vergelijken.
  De Here heeft het niet nodig gevonden ons mee te delen, wat voor gelofte het was, dus moeten we er niet naar gaan gissen. We hebben daarover gewoon geen zekerheid.
 
EEN KORT BEZOEK AAN EFEZE (vs.19-21)
Paulus onderbreekt zijn reis voor een kort verblijf in Efeze. Straks laat hij er zijn reisgenoten achter. Dit oponthoud benut hij weer goed voor zijn Heiland. Hij zoekt eerst weer de Joden op om hen de Christus te verkondigen.
  Jullie moeten ook letten op wat Paulus zegt, als de Joden vragen om te blijven. Natuurlijk een prachtig verzoek: er is belangstelling voor het werk van Christus. Paulus moet kennelijk verder.
Als God het wil, zal hij terug komen. Het is natuurlijk heel gewoon, dat Paulus dat zo gelovig zegt. Maar het heeft een diepe betekenis.
  In het begin van deze reis wilde hij graag naar deze streken. Toen liet de Geest het hem niet toe. Hij weet zich een werktuig in de handen van Christus. Hij kan zijn eigen programma niet maken. Het is een zaak van de verhoogde Christus. Prachtig om het zo te mogen zien!
 
VIA CAESAREA NAAR ANTIOCHIË (vs.22-23)
Bij vs.22 zien we Paulus via Caesarea naar Antiochië gaan. Het einde van de tweede zendingsreis. Er zijn uitleggers die zeggen dat hij eerst in Jeruzalem geweest is. De Here heeft het niet nodig gevonden ons daarover iets te openbaren. In Antiochië heeft Paulus ongetwijfeld verslag uitgebracht van het werk van Christus onder de Joden en heidenen. Antiochië was namelijk de zendende kerk, zoals wij dat vandaag noemen (zie ook 14:27).
  Na een tijdje in Antiochië te zijn geweest, begint Paulus zijn derde zendingsreis. Hij reist door het land van Galatië en Frygië, waar hij de eerder gemaakte discipelen bezoekt en hun geloof versterkt.
 
HET OPTREDEN VAN APOLLOS IN EFEZE (vs.24-26)
Terwijl Paulus onderweg is naar Efeze (19:1), is daar al eerder Apollos. Hij is een Grieks-sprekende Jood. Hij heeft dus mogelijkheden om zowel met Joden als met Grieken in contacten te leggen. Hij is een Schriftgeleerde. Hij weet van de 'weg des Heren'. Hij is dus op de hoogte van het evangelie van Christus. Hij weet dat Christus de meerdere is van Johannes, maar de volle rijkdom is hem onbekend.
  Toch predikt hij vurig in de synagoge over Christus. Daar zijn ook Priscilla en Aquila. Dat kan, want deze synagoge heeft nog niet met Christus gebroken.
  Hoe wijs treden deze eenvoudige mensen daar op! Ze weerspreken deze geleerde niet in het openbaar. Ze laten niet zien, dat ze het zo veel beter weten. Maar ze nemen hem mee naar huis. Daar leggen ze hem de weg van Christus nauwkeuriger uit.
  Weer staat Priscilla voorop. Zij blijkt in het geven van onderwijs de belangrijkste te zijn. De leermeester wordt dus leerling.
  Christus leidde én Apollos én Priscilla en Aquila naar Efeze tot uitbreiding van zijn kerk. De weg van Christus moest gepredikt worden in de wereld. Apollos moet luisteren naar het evangelie van het kruis en van de opstanding en van de uitstorting van de Heilige Geest.
 
APOLLOS NAAR KORINTE (vs.27-28)
Uit vs.27 weten we dat Apollos naar Achaje wil. Dat is die streek, waarvan Korinte de hoofdstad is. Dat juichen de broeders toe. Juist in Korinte is hij de geschikte man om te spreken zowel met Joden als met Grieken. Let erop, dat ze een aanbevelingsbrief meegeven.
  In vs.28 lezen we van zijn arbeid. Paulus schrijft later: ik heb er geplant, Apollos heeft natgemaakt. Hij werkt dus op de grondslag van Paulus verder. En God gaf de wasdom, het geloof in Christus (lees maar 1 Kor.3:6).
  Zo werd de weg van Christus in de wereld gepredikt. De weg van Christus is een in het boek Handelingen een typische uitdrukking voor leer van Christus, dus voor het Evangelie. Die weg wordt nader uitgelegd en de mensen voorgehouden als de enige weg tot behoud!
 
 
 
22. VELEN BUIGEN IN EFEZE VOOR HET WOORD VAN DE VERHOOGDE CHRISTUS Hand.19:1-20
 
INLEIDING
Er was een mevrouw op tv die een winkel had waar o.a. occulte medicijnen werden verkocht. Ze kwam tot geloof in Christus. Wat heeft ze toen gedaan?
Ze heeft al die medicijnen op een hoop gegooid en vernietigd. Voor vele duizenden guldens.
In Efeze werden peperdure toverboeken verbrand.
Terwijl de jonge kerken zoveel geld nodig hadden.
Wat vind je daarvan?
 
PAULUS ONTMOET IN EFEZE DISCIPELEN VAN JOHANNES DE DOPER (vs.1-3)
In Hand.18:21 had Paulus tegen de gelovigen uit Efeze gezegd, dat hij terug zou komen Deo Volente. Dat betekent: als de Here het wil. Paulus weet zich een werktuig in de hand van Christus, zijn Zender. De verhoogde Heiland bepaalt uiteindelijk waar hij heen moet. Dat hebben we gezien bv in Hand.16:6-10.
  Het gaat ook in het boek Handelingen niet om de apostelen, niet om Paulus, maar Christus. Dat moet je bij al die verhalen altijd goed in de gaten houden.
  Efeze was een belangrijke stad aan de kust van Asia, dat is het tegenwoordige Turkije. Paulus treft daar twaalf leerlingen van Johannes de Doper. Hij vraagt of ze de Heilige Geest ontvangen hebben. Paulus bedoelt daarmee de bijzondere, zichtbare gaven van de Geest, zoals het genezen van zieken, het kunnen profeteren, het spreken van allerlei onbekende talen.
  Het antwoord op de vraag van Paulus luidt, dat ze niet gehoord hebben, dat er bijzondere gaven van de Geest zijn. Dat wordt bedoeld met het slot van vs.2. Zij zijn even onkundig als Apollos dat was in 18:25.
  De twaalf leerlingen van Johannes de Doper hebben bij hun doop niet de Geestesgaven ontvangen. Christus was toen nog niet verheerlijkt (zie Joh.7:39). Lees in dit verband ook Hand.11:16. Je ziet uit dit gedeelte, hoe groot de invloed van Johannes de Doper is geweest. Tot ver buiten het land Israël had hij leerlingen.
 
DE DISCIPELEN VAN JOHANNES ONTVANGEN DE HEILIGE GEEST (vs.4-7)
Paulus gaat dan onderwijs geven. Hij wijst hun de betekenis van de doop van Johannes aan. Die doop had betekenis voor de komst van Christus. Het was een doop die heen wees naar Christus, terwijl de doop van de apostelen terugwijst naar het offer van Christus.
  Wanneer de leerlingen van Johannes horen wat Paulus daarover allemaal vertelt, willen ze in de naam van Jezus gedoopt worden. Zie, wat er dan gebeurt. Paulus legt hun de handen op. Dat is een teken dat ze aanvaard worden als leden van de gemeente van Christus in volle rechten.
  Dat Christus ze ook als leden aanvaardt, blijkt duidelijk. Hij schenkt hun de gaven van de Heilige Geest. Nu mogen ze de rijkdom zien van de genade van God. Ze ontvangen onmiddellijk rijke gaven van de Geest: het spreken in tongen en het profeteren. Spreken in tongen is het spreken in vreemde talen. Profeteren is het uitleggen van de Schrift, soms ook het verkondigen van gebeurtenissen in de toekomst.
 
PAULUS WERKT MET VEEL VRUCHT IN EFEZE (vs.8-12)
Christus is het volk Israël niet vergeten. Hij stuurt altijd zijn apostelen eerst naar de synagoge. Pas als de Joden Hem verwerpen, keert Hij Zich tot de heidenen. Zo ook hier. Paulus gaat drie maanden lang Gods Woord brengen in de synagoge. Hij doet dat vrijmoedig: hij is niet bang. Hij verkondigt hun dat het koninkrijk van God nu is gekomen in Christus.
  Daarop moet een antwoord komen. Dat kan niet anders. Voor of tegen Christus. Dat gebeurt ook. Ze kozen duidelijk tegen Christus. Dat blijkt uit hun spreken over Christus. Dat wordt zo erg, dat Paulus zich van hen afwendt.
  Hij preekt voortaan in een ander gebouw, dat het eigendom is van een zekere Tyrannus. Hij kan daar ongestoord twee jaar zijn werk doen. Dat is voor Paulus nogal lang. Maar hij bereikte niet alleen Efeze, maar heel Klein-Azië (nu Turkije). Het Woord van de HERE werd natuurlijk niet door Paulus alleen verkondigd. Ieder die het aannam in geloof, vertelde het verder. Ook waren er bijzondere medewerkers, zoals Timoteüs en Titus.
  In die tijd gaf de Here tekenen om het Woord kracht bij te zetten. Toen de Schrift eenmaal compleet was, verdwenen die tekenen en wonderen. Let erop hoe het er staat in vs.11. God deed buitengewone krachten. Zelfs boze geesten werden uitgedreven. Je mag ook lezen: Christus, want Hij leidt het Evangelie door de wereld. Hij is immers niet dood. Hij leeft en werkt tot vandaag. Wat een heerlijke werkelijkheid!
  De satan probeert het werk van Christus te ondermijnen (vs.13-16)
Niet iedereen kan de duivelse machten de baas. Dat kan alleen hij die zich het eigendom van Christus weet en zijn dienstknecht is.
  Er wordt gesproken van de zeven zonen van Skevas. Het waren zonen van een Joodse overpriester. Dus niet de eersten de besten. Dat waren rondreizende Joodse duiveluitwerpers. Ze deden dat om er geld mee te verdienen. Ze ontdekken daar in Efeze wat voor wonderen door Paulus verricht worden in de naam van de Here Jezus.
  Ze staan perplex. Die man beschikt nog eens over een formule! Met de naam van die Jezus lijkt succes verzekerd. Dat moeten zij ook eens proberen! En ze voegen meteen de daad bij het woord door bij hun duiveluitbanningen de naam van de Here Jezus te noemen.
  Je leest dan, hoe ze vol gespannen verwachting zo'n man die door boze geesten bezeten is, met behulp van de naam van de Here Jezus proberen te bezweren. Maar het wordt een jammerlijke mislukking. Jezus ken ik, zegt de boze geest, en van Paulus weet ik. Maar wie zijt gij? En vervolgens doet hij de bezetene een uitval naar hen doen, waarbij ze enorm toegetakeld worden.
  De naam van de Here bevat geweldige kracht. Maar hij moet dan wel gelovig gebruikt worden. En niet in combinatie met heidense praktijken. Want dan keert die heerlijke naam zich tegen degene die hem gebruikt.
 
Er gebeurt iets schokkend. De man met de boze geest krijgt zoveel kracht, dat hij de zeven mannen aanvalt en de kleren van het lijf scheurt. Gewond vluchten ze weg. De aanval van de satan mislukt. Voor iedereen is nu duidelijk dat je niet ongestraft de naam van Christus op de lippen kunt nemen.
 
HET WOORD VAN GOD ZEGEVIERDE (vs.17-20)
In een mum van tijd wist heel Efeze wat er was gebeurd. Iedereen sprak erover. Zie je wat er staat: de naam van Christus werd grootgemaakt. Hij krijgt alle eer. Met Christus valt niet te spotten. Je kunt Hem niet ongestraft voor je karretje spannen.
  Vele pasbekeerden ontdekken bij zichzelf allerlei zonden en zwakheden. Die gaan ze nu belijden. Door ze openlijk uit te spreken, hoopten ze voortaan met Gods hulp die zonden de baas te blijven. Iedereen die het hoort, is er getuige van.
  Van de bekeerden waren er enkelen die vroeger ook aan toverkunsten hadden gedaan. Door die geschiedenis met de zonen van Skevas zijn ze zo geschrokken, dat ze met dure toverboeken komen aandragen.
  Midden op straat steken ze die in brand. Voor een geweldig bedrag gaat er aan vlammen op, want die toverboeken zijn bijna onbetaalbaar. Zie je hoe de macht van de satan wordt gebroken.
En dan die prachtige regels: het Woord van de Here zegevierde en werd sterker. Zie ook Hand.12:24. Heerlijk is het wanneer velen buigen voor dat machtige Woord. Wat wordt de verhoogde Christus daarin verheerlijkt!
 
 
 
 
23. CHRISTUS OVERWINT DE TEGENSTAND VAN DEMETRIUS IN EFEZE Hand.19:21-40
 
INLEIDING
Peter kent de voetbaluitslagen van de eredivisie uit zijn hoofd, maar als je hem naar de preek vraagt, ho maar.
Janette zou haar huiswerk veel beter kunnen doen. Het enige wat haar interesseert zijn de jongens.
Karel zit avond aan avond aan de tv gebakken.
Jeroen zou een goed lid van de vereniging kunnen zijn, maar hij heeft op vrijdagavond een baantje, want hij wil een nog mooiere stereotoren.
Afgoderij? Iedereen maakt zich eraan schuldig.
 
HET WOORD IS NIET GEBOEID (2 Tim.2:9)
Kun je je voorstellen dat je meegesleurd wordt naar een voetbalstadion en dat de massa twee uur lang spreekkoren aanheft waarbij grote kans bestaat, dat je het er niet levend af brengt?
  Mensen die opkomen voor Christus of die het evangelie prediken, kunnen soms in uiterst gevaarlijke situaties terecht komen. Daar zit dan altijd de satan achter. Die wil de stem van de prediker tot zwijgen brengen. Hij gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden. Zie 1 Petr.5:8.
  Maar zij hebben Christus aan hun zijde staan. Ze staan in dienst van de Zoon van God, de grote Overwinnaar van dood en duivel. Ze mogen altijd weten dat Hij voor ze zorgt. Dat wil lang niet altijd zeggen, dat ze bewaard blijven, zoals in het gedeelte dat we nu behandelen.
  Het komt wel voor dat predikers sterven. Dan heeft Christus dat nodig gevonden. Of dat ze in de gevangenis komen. Paulus heeft vele jaren in gevangenschap doorgebracht. Toch was dit een hele vruchtbare tijd: hij schreef de brieven aan Efeze, Kolosse, Filemon en aan de Filippenzen! Het Woord is niet geboeid!
 
PAULUS' VERDERE PLANNEN (vs.21-22)
Paulus is twee keer in Efeze geweest. Eerst in de herfst van het jaar 52. Hij kwam toen uit Korinte (zie 18:18,19). Daarna in het jaar 54. Hij verkondigde het Woord eerst drie maanden in de synagoge. Later nog twee jaar in de gehoorzaal van Tyrannus (zie 19:10). En het ging goed met de voortgang van het werk van Christus. Het Woord van de Here wies (groeide) krachtig en het werd sterker (19:20).
  Dan wordt het tijd, vindt Paulus, om verder te trekken. Hij wil eerst naar Jeruzalem. Niet linea recta, maar via gemeenten in Macedonië: Filippi, Tessalonika en Berea. En via de gemeenten in Achaje, waarvan Korinte de hoofdstad was. De christenen uit Macedonië en Achaje ondersteunden de verarmde gemeente van Jeruzalem. Paulus kon dat geld mooi tegelijk meenemen (zie Rom.5:26; 1 Kor.16:1-3 en 2 Kor. 9:2).
  Maar zijn einddoel blijkt Rome te zijn. Het hart van het wereldrijk, waar al een gemeente bestond, maar die was niet door Paulus gesticht. Paulus stuurt twee helpers vooruit naar de gemeenten in Macedonië en Achaje om zijn komst aan te kondigen en voor de financiële steun aan Jeruzalem zorg te dragen.
  Waarom zoveel aandacht aan de reisplannen van Paulus besteed, kun je je afvragen. En het gaat hier niet om een particuliere onderneming van meneer Paulus. Nee, hier is de verhoogde Christus aan het werk, die Paulus in dienst heeft. Je ziet hier de zorg voor de gestichte gemeenten en voor de kerk van Jeruzalem, die veel geld nodig had!
 
DE SATAN PROBEERT DE VERHOOGDE CHRISTUS SCHADE TE BEROKKENEN (vs.23-24)
Waar Christus aan het werk is om zijn overwinning te verkondigen, is ook de satan actief. Daarvan is dit gedeelte een duidelijk voorbeeld. Er ontstaat opschudding over de weg. Die uitdrukking komen we vaker tegen in het boek Handelingen (zie 9:2; 19:9; 24:22). Het is de weg van Christus, de weg van het behoud.
  Er wordt een rel veroorzaakt door Demetrius. Hij was zilversmid in Efeze, hoofd van het gilde van de zilversmeden. Zij werden rijk van de verkoop van zilveren Artemistempels. Die tempeltjes namen vereerders van de godin Artemis mee naar huis om die te vereren of als mascotte te gebruiken.
  De godin Artemis werd voorgesteld als een wezen, dat van onderen vis was en van boven een vrouw met vele borsten. Ze was dan ook godin van de vruchtbaarheid. Het beeld stond in een prachtige tempel, die men beschouwde als een van de zeven wereldwonderen. In heel Asia was Artemis bekend.
  Door de prediking van de Christus kwamen in Efeze velen tot geloof. Daardoor zag Demetrius zijn verkoop dalen. Daarom verwekte hij een oproer. Die Paulus moest onschadelijk gemaakt worden.
 
DEMETRIUS SPOORT ZIJN GILDEBROEDERS AAN TOT ACTIE TEGEN PAULUS (vs.25-27)
Als hoofd van het gilde roept Demetrius zijn gildebroeders bij elkaar, want dit kan zo niet langer. Twee dingen staan bij hem centraal. Ons bedrijf gaat eraan, want die Paulus preekt dat goden gemaakt door mensen geen goden zijn. Verder komt ook de verering van Artemis in het gedrang.
  Het eerste had Demetrius goed begrepen. Paulus zal inderdaad het zelf maken van goden bespottelijk gemaakt hebben. Zie bv Jesaja 44:9-20 en 46:5-7. Het is opvallend dat Demetrius begint met een economisch argument. Z'n portemonnee is het belangrijkst.
  In de tweede plaats noemt hij het achteruit gaan van de verering van Artemis. Maar het gaat hem natuurlijk om de centen. Artemis betekent welvaart en rijkdom. Vandaar.
 
DE STAD EFEZE IN REP EN ROER (vs.28-31)
Demetrius blijkt het doel goed getroffen te hebben: er ontstaat grote opwinding. Al schreeuwende gaan ze de straat op. Wat roepen ze? Ze veroorzaken een rel. Ieder komt erop af, maar niemand snapt precies waar het nou om gaat. De hele meute gaat naar het theater, waar allerlei volksvergaderingen worden gehouden. Dat theater was gebouwd in een halve cirkel tegen de helling van een berg. Het kon 24.000 mensen bevatten.
  Twee medewerkers van Paulus worden meegesleurd. Gajus, een christen uit Macedonië en Aristarchus, een christen uit Tessalonika, die later Paulus vergezelde naar Rome. Daar zat hij met Paulus gevangen (zie Hand.27:2 en Filemon vs.24).
  Als Paulus dit hoort, wil hij erheen. Hij laat zijn broeders niet in de steek. Maar de discipelen (dus de gemeenteleden) houden hem tegen. Ze begrijpen: dit wordt zijn dood, die woedende menigte. Die is pas te bedaren als ze bloed ziet. Ook een paar overheidspersonen die het goed met hem menen, waarschuwen niet te gaan.
  Paulus laat zich overtuigen en gaat niet. Hij zal ongetwijfeld in zijn gebed zijn Meester gesmeekt hebben om zijn bewarende hand over Gajus en Aristarchus.
 
DE SITUATIE IN HET THEATER (vs.32-34)
In het theater was het een grote puinhoop. Iedereen schreeuwde door elkaar. De meesten wisten niet eens, waarvoor ze bij elkaar gekomen waren. Kun je nagaan! Wel een uiterst gevaarlijke situatie. Er kon van alles gebeuren.
  Er zijn ook Joden in het theater. Zij zien hun kans schoon om de christenen zwart te maken.
Je zien twee soorten vijandschap. Allereerst vijandschap van het heidendom, dat zijn afgoderij en de winst die daaruit te slaan was, bedreigd zag. Daarnaast de vijandschap van de valse kerk, van de Joden die vervuld waren met haat tegen Christus en zijn volgelingen. Zie je hoe de satan alles in het werk stelt om Christus' zegetocht te stuiten!
  De Joden schuiven Alexander naar voren om de schuld van alles de christenen in de schoenen te schuiven. Hij moet de volksvergadering toespreken en daarbij de Joden verdedigen. Maar als de menigte in de gaten krijgt dat hij een Jood is, krijgt hij geen gelegenheid om iets te zeggen. Er worden luide spreekkoren aangeheven. Twee uur lang. Zie je wat ze roepen?
 
DE GEMEENTE-SECRETARIS BRENGT DE WOEDENDE MENIGTE TOT BEDAREN (vs.35-40)
In vs.35 lezen we dat er iemand regelend gaat optreden: de stadssecretaris. Je kunt hem ook beschouwen als een soort burgemeester. Hij brengt de razende menige tot zwijgen. Eerst stelt hij vast, dat Efeze en Artemis bij elkaar horen. Daar hoeft niet zoveel drukte over gemaakt te worden.
  Laat ze niet overhaast handelen. Deze mannen zijn geen tempelrovers, ze lasteren Artemis niet. Dat Paulus veel radicaler te werk ging, ontgaat hem kennelijk.
  Laat Demetrius met zijn gildebroeders een wettige aanklacht indienen op een gewone rechtszitting, want nu lopen we gevaar van oproer beschuldigd te worden. En dat kan veel narigheid veroorzaken.
  Het volk luistert en laat zich kalmeren. Ze gaan naar huis, het openluchttheater stroomt weer leeg. Hier zien we, hoe de genade heerschappij van Christus werd tegengestaan, maat hoe Hij die Zelf overwon. Paulus kan straks verder gaan en zijn plannen uitvoeren.
 
 
 
24. CHRISTUS' HERDERLIJKE ZORG OVER DE KUDDE DOOR ZIJN KNECHT PAULUS Hand.20
 
INLEIDING
Je zit in de kerk naar een preek te luisteren. Het is er warm en benauwd. Sommigen zitten te knikkebollen. Opeens een bons. Eén van de slapers valt uit de bank met zijn hoofd tegen een scherpe rand. Hij is op slag dood.
Dat kan toch gebeuren, niet waar? Zoiets overkwam Paulus.
 
PAULUS GAAT UIT EFEZE NAAR GRIEKENLAND (vs.1,2)
De opstand in Efeze is door de verhoogde Christus tot rust gekomen. Paulus besluit nu te vertrekken. Daar is nu eindelijk de gelegenheid voor gekomen (zie 19:21). Hij roept de gemeente samen om afscheid te nemen. Als een vader bemoedigt hij zijn geestelijke kinderen, nu hij hier zijn werk beëindigt.
  Dan reist hij naar Macedonië. Daar zijn gemeenten waar hij door vijandschap zijn werk moest afbreken. Wat zullen die mensen nu van zijn prediking genoten hebben! Let erop, dat Christus toch overwon. Ondanks de haat zijn de gemeenten er nog. Weet je nog een paar namen?
  Van Macedonië gaat hij naar Griekenland, speciaal naar Korinte. Onderweg collecteert Paulus voor de gemeente in Jeruzalem. Daar bereikt hij twee dingen mee: a. de jonge gemeenten moeten de band voelen die hen met Jeruzalem verbindt, en b. in Jeruzalem weet men dat Paulus zijn volk blijft liefhebben, ook al werkt hij onder de heidenen (zie 1 Kor.16:1-3 en Rom.15:25-28).
 
VAN GRIEKENLAND NAAR TROAS (vs.3-6)
Paulus blijft een behoorlijk lange tijd in Korinte. Daar was dan ook heel wat te doen. Weet je nog wat voor problemen daar leefden? Hij schreef vanuit Korinte ook nog de brief aan de gemeente te Rome (zie Rom.15:25-28).
  In vs.3 lezen we hoe Paulus te weten komt, dat de Joden hem uit de weg willen ruimen. Daarom verandert hij zijn plannen. Hij gaat nu niet naar Jeruzalem over zee, maar over land via Macedonië.
  Paulus krijgt een soort lijfwacht mee van zeven mannen uit de gemeenten die hebben gecollecteerd voor de kerk van Jeruzalem. Verschillenden van hen komen we ook op andere plaatsen tegen in de Schrift.
  In Filippi reizen de zeven vooruit naar Troas. Alleen dokter Lucas blijft bij Paulus. Het Paasfeest viert Paulus met de gemeente van Filippi. Daarna steken ze in vijf dagen over naar Troas. (Zoek maar eens op op de kaart).
 
CHRISTUS TOONT IN TROAS ZIJN WONDERMACHT (vs.7-12)
Ook in Troas is een gemeente van Christus. Op de eerste dag van de week preekt Paulus daar. Hier zien we dat in de jonge christelijke kerken het al gebruikelijk was de zondag te vieren als de dag van de HERE. Lees in dit verband 1 Kor.16:2 en Openb.1:10.
  In die eredienst wordt het heilig avondmaal gevierd na een afscheidspreek van Paulus. Het is er vol; iedereen wil Paulus horen. Eutychus zit in de vensterbank bij een open raam. Door de hitte en de lange preek valt hij in slaap. Hij valt dan uit het raam van de derde verdieping: dood.
  Iedereen schrikt natuurlijk ontzettend. Paulus doet dan hetzelfde als Elia en Elisa (zie 1 Kon.17:21 en 2 Kon.4:34). Eutychus komt tot leven. Christus geeft hier aan Paulus de macht om aan de grote vijand de dood, zijn prooi te ontrukken. Hij geeft hier een teken van zijn wondermacht. Allen die het meemaakten, werden er buitengewoon door bemoedigd. Kennelijk hadden ze dat ook nodig.
 
PAULUS SPREEKT TOT DE OUDERLINGEN VAN EFEZE (vs.13-17)
Wonderlijk is dat Paulus dan gaat lopen - alleen - terwijl de anderen per boot verder reizen. We weten niet waarom hij de veertig kilometer lopend aflegt. Lucas beschrijft heel nauwkeurig de reis langs de Griekse eilanden (14 en 15).
  In Milete is hij in de buurt van Efeze, waar hij op deze reis zo lang werkte. Hij heeft het vaste plan het pinksterfeest in Jeruzalem te vieren. Vandaar dat hij niet naar Efeze reist, maar de ouderlingen laat roepen. De kerkeraad van Efeze kan zijn boodschap dan doorgeven aan de gemeente.
 
PAULUS BEGINT MET EEN KORTE TERUGBLIK (vs.18-21)
Daar zit Paulus met voor zich de kerkeraad van Efeze. De broeders hebben Paulus drie jaar meegemaakt. Paulus praat daar niet hoogmoedig over. Nee, als een nederige slaaf heeft hij Christus gediend. Nederig, als de geringste.
  Alle moeiten hebben hem niet onberoerd gelaten. Hij had het niet gemakkelijk, want de aanslagen van de Joden stelden zijn geloof op de proef.
  In vs.21 lezen we de kern van zijn prediking: zich bekeren tot God en geloven in onze Here Jezus Christus. Zie je de twee werkwoorden: geloven en bekeren. Daar komt het op aan. Dat heeft Paulus rusteloos gepreekt aan Jood en Griek.
 
PAULUS KONDIGT ZIJN AFSCHEID AAN (vs.22-25)
Paulus gaat nu iets vertellen over de toekomst. Hij is niet meer vrij om te gaan en te staan waar hij wil. Gods Geest bond hem aan Jeruzalem. Wat hem daar wacht weet hij niet precies, maar alles wijst op een moeilijke weg.
  Maar Paulus ontloopt dat lijden niet. Het voornaamste voor hem is de dienst aan Christus. Let eens op de formulering in vs.24: 'de bediening die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen'. Wat zit daar veel in opgesloten!
  Dan deelt Paulus de kerkeraad van Efeze mee, dat ze hem niet meer zullen zien. Dat was heel wat voor deze christenen onder wie Paulus drie kostbare jaren had gewerkt. Het moment is aangebroken om hier op aarde afscheid te nemen met een 'tot ziens bij de Here'.
 
PAULUS WAARSCHUWT DE KERKERAAD TROUW TE BLIJVEN (vs.26-31)
Voor het afscheid verklaart Paulus zich onschuldig, wanneer er iemand in Efeze verloren zou gaan. Paulus heeft steeds heel de raad van God verkondigd. Daarin staat de genade voorop, maar het kan ook oordeel inhouden.
  De ambtsdragers zijn onderherders onder Christus, die de Opperherder is. Ze moeten de gemeente leiden, maar ook toezicht op zichzelf houden. De Heilige Geest heeft hen Zelf aangesteld. Waakzaam hebben ze te zijn, vooral omdat wolven de gemeente niet zullen sparen. Dwaalleraars uit de kring van de gemeente zullen opstaan. Dus aanvallen van buitenaf en van binnenuit.
  Paulus roept dus de ambtsdragers op om waakzaam te zijn en trouw te blijven. Het gaat immers om de kudde van Christus, duur betaald met zijn bloed!
 
PAULUS STELT ZIJN EIGEN DIENSTWERK TOT VOORBEELD (vs.32-38)
Dan draagt Paulus hen op aan de Here en zijn Woord. In Hem zijn ze erfgenamen van al het heil. En dat erfdeel kan de Here hen alleen maar geven. De ambtsdragers zullen het nooit in eigen kracht kunnen bolwerken. Alleen in naam van de Here kunnen ze hun ambt vervullen.
  Hoe ze dat in de praktijk doen? Dat konden ze van Paulus leren. Hij is immers drie jaar bij hen geweest. Daar wijst hij nu op. Niet om zichzelf omhoog te steken. Nee, om de broeders aan te sporen goede ambtsdragers te zijn. Ze zullen vooral barmhartig zijn over alles wat zwak is in de gemeente. Hij is hun daarbij tot voorbeeld geweest. Opmerkelijk is het woord van Christus in vs.35, omdat we dit nergens in de Bijbel aantreffen. Het is dus kennelijk mondeling overgeleverd.
  Dan volgt nog de reactie van de broeders ouderlingen, nadat Paulus met hen gebeden heeft. Zie, hoe lief men Paulus heeft, hoe zwaar het afscheid is. Maar let vooral hierop, hoe in heel die toespraak de grote Herder zorgt voor zijn schapen.
 
 
25. CHRISTUS LEIDT PAULUS NAAR JERUZALEM OM VOOR HEM TE LIJDEN Hand.21:1-26
 
INLEIDING
Kun je je voorstellen, dat je naar een bepaalde stad gaat, terwijl je zeker weet dat je gearresteerd en vermoord zult worden?
Ik denk dat je je wel duizendmaal zou bedenken voor je dat zou doen.
Je zou waarschijnlijk zeggen: ik ben niet gek; ik hoef het martelaarschap toch niet te zoeken?
Toch is lijden voor Christus een eer. Wat vind je daarvan?
 
PAULUS OP WEG NAAR TYRUS (vs.1-3)
Iemand die zijn gevangenschap tegemoet reisde en dat ook wist, was Paulus. Vs.1 laat ons zien welke reis hij maakte langs verschillende eilanden in de Egeïsche Zee. 't Gaat in een rechte lijn: Paulus heeft haast. Hij wil op tijd in Jeruzalem zijn om met de gemeente daar het pinksterfeest te vieren, en om te lijden! (zie 20:22,23). Daarom zoekt hij een schip, dat niet gebonden is aan de kustroute, maar dat de zee oversteekt.
  Ze varen Cyprus voorbij (vs.3). Daar was Paulus op z'n eerste zendingsreis wel geweest (zie Hand.13:4). Het schip zet koers naar de havenstad Tyrus.
  Vroeger was Tyrus een bolwerk van het heidendom, van vijandschap tegen Gods volk, waarover God zijn oordeel profeteerde (zie Jes.23:1-8). Nu is er een gemeente van Christus. Zo machtig is onze God! De Tyriër uit Ps.87 zingt daar Gods lof.
 
ZEVEN DAGEN IN DE GEMEENTE VAN TYRUS (vs.4-6)
Let erop, dat ze die gemeente moeten zoeken. Wat een vreugde voor Paulus dat hij hier broeders en zusters mag vinden.
  Als je vs.4 goed leest, zie je dat er een moeilijkheid in zit. Er staat dat ze tegen Paulus zeiden niet naar Jeruzalem te gaan door de Geest. Maar uit 20:22,23 weten we dat de Geest juist Paulus naar Jeruzalem dreef om daar te lijden.
  Op het eerste gezicht klopt dat niet. Je moet dat zo zien: ook deze broeders en zusters hebben door de Heilige Geest kennis gekregen van het lijden dat Paulus te wachten staat. Nu verbinden ze er hun eigen gedachte aan:"Ga er niet heen; pas toch op." Paulus krijgt hier dus een verzoeking. Maar hij weerstaat die: hij gaat wel. Lees in vs.5 hoe zwaar het afscheid hem valt.
 
PAULUS IN DE GEMEENTE VAN CAESAREA (vs.7-14)
Vanuit Tyrus vaart het gezelschap naar Ptolemaïs. Daar blijven ze een dag in de gemeente. Van daaruit gaan ze te voet naar Caesarea, waar Cornelius woonde (Hand.10 en 11). Ze treffen er Filippus aan, die we al vaker ontmoet hebben (6:5). Deze had vier dochters die profetessen waren. Ze waren niet getrouwd en konden zich dus helemaal aan de kerk wijden.
  Daar in Caesarea is nog een oude bekende: Agabus (zie 11:27). Lees hoe hij in woord en uitbeelding Paulus nog eens op het hart wil binden, wat er met hem gaat gebeuren. Hij kan er niet onderuit. Joden en heidenen komen eraan te pas.
  Het uitbeelden van een boodschap zien we soms ook bij Oudtestamentische profeten. Zoek maar eens op Jesaja 20:2; Jeremia 27:2 en Ezechiël 4:12. Het is om de woorden kracht bij te zetten.
  Zie in vs.12 hoe de verzoeking voor Paulus nog zwaarder wordt als zijn reisgenoten er nog een schepje opdoen. Paulus vraagt hem niet week te maken. Hij wil voor de naam van de Here Jezus smaadheid lijden. Want een discipel is niet meer dan zijn Heer (vs.13 en 14).
 
PAULUS BRENGT DE KERKERAAD VAN JERUZALEM VERSLAG UIT (vs.15-19)
Dan volgt de reis naar Jeruzalem. Hij logeert bij Manson van Cyprus, één van de eerste discipelen. Dan komt het hartelijke welkom van de gemeente. Jakobus, de broer van de Here Jezus, en de ouderlingen.
  Paulus rapporteert dan over zijn werk. Weer zien we hoe hij God alle eer geeft. God heeft gewerkt en gezegend. Waarschijnlijk is toen ook de opbrengst van de collecte overhandigd. In elk geval: zij loofden God!
 
PAULUS ONDER VERDENKING (vs.20-22)
Toch wordt het een teleurstelling voor Paulus. Want onmiddellijk na het loven van God komt naar voren, dat Paulus onder verdenking staat (vs.21). Het gerucht gaat, dat Paulus de tot Christus bekeerde Joden geleerd heeft om de wetten van Mozes niet meer te houden. Ze hoeven hun kinderen niet meer te besnijden en ze verwaarlozen de Mozaïsche wetten.
  Hoe is deze beschuldiging ontstaan? De gemeente van Jeruzalem is erg gegroeid. Duizenden Joden zijn bekeerd tot Christus. Maar al zijn ze christen, ze vinden dat je de Joodse wetten nog moet gehoorzamen. Ze zijn dus aanhangers van de wetten van Mozes: de reinigingen, de sabbatten, de besnijdenis en de spijswetten enz.
  Er leeft dus in de gemeente van Jeruzalem de dwaling van het Judaïsme. Ondanks het feit, dat het een poosje geleden zo krachtig was veroordeeld (zie Hand.15:1-20). Let erop dat in vs.21 staat: "men zegt". Jakobus gelooft het dus zelf niet helemaal.
 
PAULUS VOLGT DE GEGEVEN RAAD OP (vs.23-26)
Men verwacht van Paulus een daad, waardoor men tot de beschuldigers kan zeggen: "Zie je wel, Paulus onderhoudt nog de wetten van Mozes." Men wil dus de eenheid bewaren en de laster aan het licht brengen.
  Met het oog daarop geven ze Paulus een raad, die tegelijk een opdracht is (vs.23 en 24). Vier Joden hebben een vrijwillige gelofte afgelegd, een Nazireeërgelofte. Daarbij beloofden ze geen sterke drank te drinken en hun haar niet te laten knippen. Waarom ze die gelofte deden, weten we niet. God had het niet verboden. En de jonge kerk van Christus moest haar eigen weg nog zoeken.
  Nu waren de offers die gebracht moesten worden aan het eind van zo'n Nazireeërschap vrij kostbaar. Daarom verzoeken ze Paulus de leiding te nemen, de kosten te dragen en zich met hen te reinigen in de tempel. Iedereen kon dan zien dat Paulus de wetten van Mozes niet verachtte.
  Dat is niet eenvoudig voor Paulus geweest. Wil hij niet juist op Christus bouwen? Komt dat niet in heel zijn onderwijs uit? En nu is hij bang dat men meer zal gaan bouwen op Joodse wetsbetrachting dan op Christus.
  Wat de ouderlingen hem vragen is echter niet in strijd met de uitspraak over het Judaïsme in Handelingen 15:29. Daar ging het om het onderhouden van de wetten van Mozes door christenen uit de heidenwereld. Voor hen heeft Paulus het afgekeurd, omdat ze dat onderhouden konden gaan zien als een tweede weg om zalig te worden naast Christus.
  Maar hier gaat het om Joden die bij die wet zijn opgevoed. Op zichzelf waren die wetten goed, omdat ze heenwezen naar Christus. Daarom stemt Paulus met de opdracht in. Hij gaat naar de tempel en spreekt met de dienstdoende priester af, dat de reinigingsweek begon ter afsluiting van het Nazireeërschap. Aan het eind van de week zouden de offers achter de rug zijn. Dit brengt hem regelrecht in de handen van zijn vijanden.
 
 
 
26 HET LAATSTE WOORD VAN PAULUS AAN JERUZALEM Hand.21:27-22:22
 
INLEIDING
Wat zou dat iets fantastisch zijn: je fietst naar school of naar je werk en ineens is daar een groot licht. Christus verschijnt aan jou een geeft je een speciale opdracht, net als bij Paulus.
Moet je daarnaar verlangen en uitkijken?
 
PAULUS IN JERUZALEM GEARRESTEERD (21:27-30)
Vs.27 spreekt over de 'zeven dagen'. Dat heeft betrekking op de reiniging in verband met de nazireeërgelofte. Daarvoor moest men o.a. op de derde en zevende dag naar de tempel gaan. Paulus wordt daar herkend door Joden uit Asia (vandaag Turkije). Omdat ze Trofimus herkennen, zullen ze afkomstig zijn uit Efeze.
  De beschuldiging tegen Paulus lijkt erg veel op de aanklacht tegen Stefanus (zie Hand.6:11,13). Maar Paulus maakte het nog bonter: hij zou Grieken in de tempel hebben gebracht, waardoor het heiligdom was ontwijd.
  Die beschuldiging was natuurlijk een slag in de lucht. Want ze hadden Paulus met Trofimus ergens in de stad samen gezien, en helemaal niet in de tempel. De valse beschuldiging had wel resultaat: het volk wordt razend. Ze grijpen Paulus en sleuren hem de tempel uit. Ze willen hem doden, maar dan niet in het heiligdom. De poorten worden gesloten. Paulus zit als een rat in de val.
 
CHRISTUS GRIJPT IN DOOR DE ROMEINSE SOLDATEN (21:31-40)
Iets hoger dan de tempel lag de burcht Antonio, waar het Romeinse hoofdkwartier zich bevond. Zo was het mogelijk, dat er al heel gauw een groep soldaten het tempelplein komt oprennen, voordat men Paulus kon vermoorden.
  Paulus wordt zwaar geboeid naar de kazerne gevoerd. De hoofdman moet daar een verhoor afnemen, want wegens het tumult is dat hier niet mogelijk.
  Zie je, dat ze tegen Paulus hetzelfde schreeuwen als tegen zijn Meester! Het is de verhoogde Christus die hier ingrijpt door de zonen van het volk van het recht (De Romeinen zijn beroemd om hun rechtspraak). Paulus vraagt aan de commandant of hij het volk mag toespreken. Als die hoort dat Paulus Grieks spreekt, verwondert hij zich, dat dit niet de beruchte Egyptenaar is, die Jeruzalem kort geleden onveilig had gemaakt.
  Christus laat niet toe dat zijn dienaar Paulus wordt vermoord. De aanval van de satan wordt afgeslagen. Het is zelfs zo, dat het volk straks wordt opgeroepen zich te bekeren. Met opzet vermeldt Lucas erbij, dat hij het volk toespreekt in het Aramees, (dat is het Hebreeuws uit vs. 40). Zo kan hij tot het hart van zijn volk spreken.
 
PAULUS HERINNERT AAN ZIJN JOODSE IJVER (22:1-5)
Let erop hoe Paulus de mannen die hem wilden vermoorden, toespreekt. Hij noemt ze broeders, Verbondskinderen. En vaders, waarmee hij de priesters bedoelt. Hij spreekt ze dus vriendelijk en indringend aan.
  Vs. 2 vertelt dat ze stil worden. Paulus gaat vertellen van zijn afkomst, zijn opleiding in hun eigen stad. Aan de voeten van Gamaliël opgeleid. Hij is wel een Jood uit het buitenland, maar toch echt Jood, leerling van Gamaliël die bekend stond om zijn strenge uitleg van de wet. Hij noemt zich zelfs een ijveraar voor God.
  In vs. 4, 5 gaat hij eigenlijk zijn zonde, zijn schuld voor God belijden. Hij verbloemt niets en wijst zelfs getuigen aan. Hij is geloofsvervolger geweest. Mannen en vrouwen had hij gearresteerd om hun geloof in Christus. (En de kinderen, wat zou daarmee gebeurd zijn?).
 
ZIJN BEKERING DOOR HET INGRIJPEN VAN CHRISTUS (22:6-16)
Paulus vertelt nu voor het eerst aan de Joden hoe Christus hem had gegrepen. Om de verhoogde Christus ging het hem. Die was niet dood, maar Hij leefde! En die had hem in zijn dienst genomen. Hij heeft Christus met eigen ogen gezien. Hij kan dus echt getuige zijn. Zie 1 Kor.l5 : 8.
  Let erop, dat Christus zei: 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij '. Wie dus aan de
gemeente komt, komt aan Christus Zelf. Dat geldt voor de hele kerkgeschiedenis, ook voor vandaag. Denk daar maar eens aan als je het hebt over de gemeente waartoe je mag behoren.
Met opzet noemt Paulus voor zijn Joods gehoor Ananias 'een godvruchtig man naar de wet'. Van Ananias hoorde hij dat Christus hem wilde gebruiken als zijn getuige. Duidelijk schittert Gods verkiezende genade. Let op het woord uitgekozen.
  Israël moet goed weten, dat Paulus zijn aanstelling als apostel heeft van de God der vaderen. Daarom spreekt hij vrij uitvoerig over de boodschap van Ananias, die hem in Gods naam als getuige bij alle mensen aanstelt, dus ook voor de heidenen. Voor hij die opdracht kan volbrengen moet hij christen worden en zich laten dopen onder aanroeping van Christus' naam.
 
PAULUS' BIJZONDERE ROEPING TOT APOSTEL DER HEIDENEN (22:17-22)
Dan gaat hij vertellen, hoe Christus hem verscheen in de tempeL Daar heeft hij Christus voor de tweede keer echt gezien. Dat het in een visioen gebeurde, wil zeggen dat hij het zag, maar een ander niet.
  Lees goed, wat de Meester tegen hem zei (18). Dit moeten de Joden goed horen: de Here Jezus wist, dat ze zijn boodschap niet zouden willen horen. Opmerkelijk is, dat Paulus zich zelfs haasten moet.
  Paulus maakt bezwaar. (Denk ook aan Mozes, Jesaja, Jeremia, Jona). Hij wijst zelfs op zijn aandeel aan de moord op de eerste bloedgetuige Stefanus. Ondanks dat komt tot hem de heel speciale opdracht :'Ik. zal je ver weg zenden tot de heidenen'.
  Dat kunnen de Joden niet verdragen. De Goddelijke boodschap aan Paulus stelt Jood en heiden op één lijn. Het heil zal gepreekt worden aan de onbesneden heidenen! En dat zou gebeuren door een afvallige Jood! Die heeft het gewaagd te zeggen, dat Jeruzalem dit heil verworpen heeft.
Dan breekt de hel los. Ze schreeuwen: 'Weg van de aarde met zo iemand'. Jeruzalem wil dus nog steeds niet luisteren en zich laten vergaderen. Het buigt niet voor het kruis van Christus. Het keert Hem de rug toe en bewerkt daarmee zijn eigen val.
 
 

27 PAULUS GETUIGT VOOR DE HOGE RAAD VAN DE OPSTANDING Hand.22:22-23:11
 
INLEIDING
Er kan een situatie zijn, waarin je als christen geslagen wordt of gemarteld om je geloof.
Bij velen is dat vandaag zo, denk aan China.
Mag je proberen daaronder uit te komen, zoals Paulus deed?
 
PAULUS BEROEPT ZICH OP HET ROMEINS BURGERRECHT (22:22-29)
Tot nu toe hebben de Joden rustig staan luisteren. Maar als Paulus zegt dat hij naar de heidenen moet, kunnen ze het niet meer verdragen. Het heil zal gepreekt worden aan onbesnedenen en dan ook nog door een afvallige, zoals die Paulus. Die had het nota bene gewaagd te zeggen dat Jeruzalem dit heil verworpen heeft. Dan breekt de hel los. Ze gillen:"Weg van de aarde met zo iemand." Ze maken Paulus het verder spreken onmogelijk. Het zwaaien met kleren en het werpen met stof zijn aanwijzingen dat ze Paulus willen vermoorden.
  Ze verwerpen niet alleen Paulus, ze verwerpen ook Christus, van wie Paulus de mond is. Dat moeten we vooral goed in de gaten houden. In die toespraak van Paulus heeft Christus Jeruzalem nog een kans gegeven, maar ze verwerpen Hem.
  Nu heeft de overste Paulus wel uit handen van de Joden gered. Maar hij is meteen een gevangene. Ze gaan toepassen, wat ze met vreemdelingen en slaven altijd doen: ze gaan verhoren onder geseling, want ze moeten erachter komen waarom die Joden zo tekeer gingen. Zie je wat ze eerst doen voor ze hem beginnen te slaan? (25).
  Dan beroept Paulus zich op het Romeins burgerschap. Als iemand het Romeins burgerrecht bezat, stond hij in hoog aanzien en genoot hij de hoogste rechtsbescherming die je kunt denken. Tegenwoordig zou je zeggen: hij heeft een Amerikaans paspoort. We zien dat die mededeling van Paulus een hele deining teweeg brengt. Lees dat maar na.
  Als Lysias, de tribuun, zegt dat hijzelf het burgerrecht voor een grote som geld gekocht heeft, wil hij daarmee zeggen, dat hij het ontzettend graag wilde hebben, dat burgerrecht. Het burgerschap van Paulus is van hoger orde: hij is als Romeins burger geboren. Daarom lezen we dat de overste bevreesd is.
 
PAULUS VOOR DE HOGE RAAD (22:30-23:1)
De tribuun zit een beetje met Paulus in z'n maag. Hij kan hem niet loslaten, zoals in Filippi. Daar zijn de Joden te moordlustig voor. Daarom geeft hij bevel, dat de Hoge Raad, het Sanhedrin samenkomt.
  Paulus hoeft als Romeins burger niet bang te zijn voor deze rechtbank. Hij hoeft die niet eens te erkennen. Trouwens de overste wilde alleen wat meer licht krijgen in deze voor hem duistere zaak.
  Als Paulus binnenkomt, neemt hij het woord. Hij gaat nog weer eens getuigen dat zijn geweten volkomen zuiver is, als hij zijn werk als apostel onder de heidenen overziet. Let erop dat hij ze opnieuw als broeders aanspreekt.
 
PAULUS IN CONFLICT MET DE HOGEPRIESTER (23:2-5)
De hogepriester beveelt dan Paulus op de mond te slaan. Hij wil Paulus het zwijgen opleggen. Tegelijk was het de ernstigste vorm van belediging. Nog erger dan spuwen op iemand.
Vs. 3 laat zien hoe Paulus hierop onmiddellijk reageert. Hij noemt hem die dat bevel gaf: een "huichelaar". Zie ook hoe hij profeteert: "God moge u slaan".
  Ananias is later door zijn eigen volk vermoord! We lezen verder, hoe Paulus deze wetshandhaver erop wijst dat hij een wetsverkrachter is.
  Zonder het te weten heeft Paulus de hogepriester beledigd. En al deed deze man nog zo onrechtvaardig, Paulus verontschuldigt zich toch. Hij weet dat hij de hogepriester om zijn ambt heeft te eren, ook al handelt die hier nog zo zondig. Zie Ex.22:28. We zien hieruit, dat we de ambtsdragers in kerk en staat hebben te eren, ook al gebeuren er dingen waarvan we weten dat ze zondig zijn.
 
PAULUS PREEKT DE OPSTANDING VAN CHRISTUS (23:6-9)
Paulus neemt weer het woord. Als we vs. 6 lezen, zou je kunnen denken, dat hij een slimmigheidje gaat toepassen door de twee tegengestelde groepen in het Sanhedrin tegen elkaar uit te spelen. Maar dat is niet zo.
  Hij wil hier zeggen, dat deze Raad, het hoogste rechtsorgaan in Israël, zo innerlijk verdeeld is, dat men eigenlijk onbevoegd is om over zo'n grote zaak, waar het hier om gaat, te oordelen.
Die grote zaak is: de opstanding van Christus, de hoop op zijn heerlijk rijk, de opstanding uit de doden, dus ook de hoop op eigen opstanding. Paulus gaat dus alleen in op het middelpunt van zijn prediking: de opstanding van Christus.
  Hij komt er dan ook recht voor uit, dat hij wat dit betreft aan de kant van de Farizeeërs staat. Hij zegt niet dat hij als christen precies zo denkt als zij, maar hij staat naast hen, als het tegen de Sadduceeën gaat. Die geloven niet in een eeuwig leven, niet in een opstaan uit de doden, niet in engelen. Na de dood is het afgelopen, volgens hen. Vandaag zou je ze vrijzinnig noemen.
 
CHRISTUS BEMOEDIGT PAULUS (23:10 en 11)
Lees nu wat de woorden van Paulus uitwerken. Het wordt zo erg, dat Paulus uit hun handen gerukt moet worden. De haat tegen hem is nog niets minder geworden. Het is daarom, dat in de nacht Christus Zelf bij hem komt en zegt: "Houd moed". Christus weet wat er komen gaat. Christus is in al deze dingen Zelf aan het werk.
  Hij heeft met Paulus grote plannen. En Hij bemoedigt hem. Zijn arbeid is nog niet afgelopen. Hij wordt gespaard om ook in Rome van Christus te getuigen. Deze troost zal heus niet overbodig geweest zijn. Hij heeft de marteldood voor ogen!
 
 
28 CHRISTUS BEWAART PAULUS VOOR EEN SAMENZWERING VAN DE JODEN Hand.23:12-35
 
INLEIDING
Moet je je eens voorstellen: daar zit Paulus op een paard, begeleid door 70 ruiters, 200 legioensoldaten en 200 lichtgewapende soldaten. Totaal 470 bewakers. Daar is Prinsjesdag niets bij. (Ik vind dit een mooi voorbeeld van humor in de bijbel.)
Waarheen? Op weg naar Rome. Daar wil Christus hem als getuige laten optreden.
Op die reis naar Rome heeft Paulus heus zijn mond niet gehouden.
  Het evangelie komt door en in Paulus'gevangenschap tot de Romeinse overheidspersonen. Zo wordt de baan voor het evangelie geëffend en de wereld voor Christus veroverd, te beginnen met het Romeinse wereldrijk.
  Eindelijk gaat een lang gekoesterde wens van Paulus in vervulling (zie Hand.19:21). Wat zal hij blij geweest zijn, dat Christus hem, eens vervolger van de gemeente, wil gebruiken in zijn dienst.
 
DE SAMENZWERING VAN DE JODEN (vs. 12-15)
Je moet eerst even nog vs. 11 lezen. Christus heeft Paulus in grote lijnen zijn plan aan hem verteld. Hij zal gespaard worden om ook in Rome van Hem te getuigen. Paulus is niet in de eerste plaats een gevangene van de Romeinen, maar een gevangene van de HERE Jezus. Daarom mag hij goede moed hebben. Langs welke weg hij in Rome zal komen, weet hij niet. Maar dat hij er zal komen, staat als een paal boven water.
  Paulus is wel in de burcht Antonia, maar elk levensgevaar is nog niet geweken. We lezen over een samenzwering. Wat doen die Joden eigenlijk? Ze roepen Gods straffen over zich in, als ze dit plan niet zullen uitvoeren. Ze kiezen dus tussen Paulus' dood of Gods straf over zichzelf. Hun haat is dus wel groot geweest. Eigenlijk hebben ze er hun leven voor over. Hongerdood of verdoemenis.
  De Hoge Raad moet officieel meewerken. Van het Sanhedrin moet zelfs het initiatief uitgaan. Let nog op vs. 15, waar staat dat ze hem zullen vermoorden, voordat hij nog dichtbij de Schriftgeleerden is. Die zullen dus buiten schot blijven. Zullen die veel bezwaar gemaakt hebben?
 
DE SAMENZWERING AAN HET LICHT GEBRACHT (vs. 16-22)
Iets geheim houden, dat al bij veertig mensen bekend is, is dat gemakkelijk? Je mag het nog anders bekijken: de HERE Christus gebruikt voor de uitwerking van zijn Raadsplan een neef van Paulus. Zie je dat Paulus als gevangene toch nog contact heeft met zijn familie. Hand. 23: 16
Lucas beschrijft heel nauwkeurig wat de neef aan de overste over de samenzwering vertelt. Aandachtig luistert de commandant naar zijn verhaal. Hij heeft het begrepen. In het belang van Paulus legt hij de neef geheimhouding op.
  Zie je hoe Christus de harten van de machtigen neigt, dat ze goed over Paulus denken, hem willen helpen, opdat daarmee Gods Raad met hem zal worden verwerkelijkt. Daartoe had Christus hem getroost en bemoedigd.
 
DE SAMENZWERING VERIJDELD (vs. 23-24)
Let erop, hoe de verhoogde Christus voor zijn gezant zorgt. Hij neigt het hart van de overste. Zie je met wat voor zorg Paulus wordt omringd. Wat een beveiliging! Maar dat is ook nodig, want de overste weet van de samenzwering en heel Jeruzalem is in beroering.
  Ook valt op met welk een zorg Paulus wordt behandeld. Hij mag immers op een rijdier de reis maken. Maar hij is dan ook een Romeins burger. Bovendien heeft de overste aan hem wat goed te maken. Zo gaan ze naar Caesarea waar de stadhouder woont.
 
DE BRIEF AAN STADHOUDER FELIX (vs. 25-30)
Als je de brief van de Overste aan de stadhouder leest, dan vallen ons verschillende dingen op. Zie eerst het opschrift. Het is net andersom dan wij het doen. Wij eindigen met de groeten en met onze naam, maar de overste begint ermee. (Zie ook de brieven van Paulus)
  De tribuun (overste) heet Lysias. Toen hij Romeins burger werd, liet hij zich bovendien Claudius noemen. Men was dan namelijk verplicht een Romeinse naam te dragen. Deze Claudius Lysias was garnizoenscommandant van Jeruzalem.
  De stadhouder heet Felix (= de gelukkige). Zo'n stadhouder of procurator bestuurde namens de keizer een bepaald gebied. Hij stond niet rechtstreeks onder de keizer, maar onder een hogere stadhouder. Iemand als Felix had toch heel wat macht: hij kon namelijk beslissen over leven en dood. Felix staat bekend als een wreed en tiranniek man.
  Als je de brief leest, zie je, dat Lysias zichzelf wel erg gunstig tekent. Hij liegt, als hij schrijft, dat hij Paulus bevrijdde, omdat hij een Romein was. Denk maar aan zijn bevel om Paulus te geselen. Voor de rest klopt de brief aardig met de feiten. In feite verklaart hij Paulus onschuldig.
 
PAULUS OVERGEBRACHT NAAR CAESAREA (vs.31-35)
Het vertrek ' s avonds om 9 uur zal wel niet zo opgevallen zijn. Tweehonderd zwaarbewapende
soldaten, zeventig ruiters en tweehonderd boogschutters of speerdragers. Het lijkt wel het escorte van een koning! Ze begeleiden hem naar Antipratis, dik 60 km van Jeruzalem. De ruiterij begeleidt hem verder naar Caesarea, nog 40 km.
  Toen men Caesarea had bereikt en Felix kennis genomen had van de brief van Lysias, vroeg hij aan Paulus uit welke provincie hij kwam. Hij wil uitzoeken of hij hierover wel recht mocht spreken. Er waren namelijk provincies die alleen onder de macht van de keizer stonden, maar er waren er ook, waar de stadhouder geen recht mocht spreken.
  De stadhouder Felix geeft bevel Paulus in het paleis van Herodes te bewaken. Felix zal de hele zaak gaan behandelen, wanneer de Joden hun beschuldigingen tegen Paulus hebben ingebracht.
Zo heeft de verhoogde Christus Paulus beveiligd voor verdere aanslagen van de fanatieke Joden, omdat zijn taak in de Evangelieverkondiging nog niet ten einde was.
 
 

29 PAULUS VERDEDIGT ZICH VOOR STADHOUDER FELIX Hand.24
 
INLEIDING
De laatste woorden van dit hoofdstuk zijn: Paulus gevangen te houden.
Zou dat gemakkelijk voor Paulus geweest zijn, denk je? Wat voor vragen zullen er zoal in hem opgekomen zijn?
De Here Jezus Christus had hem toch beloofd dat hij naar Rome zou gaan.?
En hadden de jonge gemeenten niet zijn persoonlijke leiding nodig?
En moest het evangelie niet verder aan de heidenen gebracht worden?
  Wat heeft Christus het geduld van zijn apostel Paulus op de proef gesteld. En dan die mogelijkheid om vrij te komen met een losgeld? Was dat ook geen beproeving?
Zo gaat onze verhoogde Christus te werk. Hij vraagt van zijn kinderen geduld en gehoorzaamheid.
  Het is zijn soeverein handelen waarin zijn wijsheid en majesteit duidelijk zichtbaar wordt.
Hij heeft mensen niet nodig, maar Hij wil ze wel gebruiken als zijn instrument.
Het is vertroostend en bemoedigend om zo'n Koning te mogen dienen.
 
DE ZWARE BESCHULDIGING VAN DE JODEN (vs. 1-9)
De Joden laten er geen gras over groeien. Stadhouder Felix had hen een dagvaarding gestuurd. Paulus vrij? Dat nooit. Zelfs de hogepriester is erbij met een paar ouderlingen. Ze hebben een Romeinse advocaat meegenomen, Tertullus. Hij begint met een miserabele vleierij, want alles wat hij zegt, is onwaar. Felix is juist een slecht bestuurder, wreed, hebzuchtig en losbandig.
Dan volgt de beschuldiging in drie punten: 1. het verwekken van oproer onder de Joden. 2. Het verkondigen van een nieuwe godsdienst. 3. Het ontheiligen van de tempel. Voor elk van deze vergrijpen heeft Paulus de doodstraf verdiend. Paulus is een pest, een besmettelijke ziekte die moet worden uitgeroeid.
  En dan zegt hij ongeveer: "We zouden u helemaal niet met deze man lastig gevallen hebben, als Lysias niet tussenbeide was gekomen". Die Lysias krijgt er nog de schuld van. Die poging tot tempelontheiliging was voor Felix belangrijk. Meestal gaven de Romeinen dan toestemming voor een doodvonnis. Tertullus is zo zeker van zijn zaak dat hij eraan toevoegt, dat Paulus het wel zal toegeven. Zie in vs. 9 wat de Joden zeggen. Valt het je ook op dat hier met Paulus gebeurt, wat ook met zijn Meester plaats vond? Hij wordt van de éne rechter naar de andere gestuurd, terwijl hij onschuldig was. De discipel is niet meer dan zijn Heer!
 
PAULUS BESTRIJDT DE EERSTE BESCHULDIGING VAN OPROERKRAAIERIJ (vs. 10-13)
Paulus mag zich van de stadhouder gaan verdedigen. Aan hem wordt nu vervuld de belofte van de verhoogde Christus uit Lucas 12: 11 en 12. Hij zet rustig uiteen, dat het verhaal over oproer onzin is. Hij is nog maar 12 dagen geleden in Jeruzalem aangekomen. Daarvan heeft hij bovendien de laatste 5 gevangen gezeten. Hoe zou hij in zo'n korte tijd een opstand kunnen ontketenen? Meesterlijk maakt Paulus gebruik van het zwakke punt in de aanklacht van het Sanhedrin: ze kunnen het bewijs niet leveren. Dat argument moet vooral een Romein aanspreken.
  Paulus ontkent de tweede beschuldiging van nieuwlichterij (vs. 14-16) Paulus zou leider zijn van een nieuwe godsdienst, een secte, en het Joodse geloof ontrouw geworden zijn, zo luidde de aanklacht. Prachtig laat hij zien, dat het dwaasheid is. Hij gelooft àl wat er in het oude testament staat; dat zijn de wet en de profeten. H ij gelooft ook alles wat er staat over de opstanding. Daar moesten de aanklagers het mee eens zijn, want die behoorden niet tot de Sadduceeën. (Die loochenden immers de opstanding).
  Let vooral op vs. 16. Paulus noemt zichzelf heus niet volmaakt. Hij oefent zich in het geloof waarover hij in vs. 14 en 15 heeft gesproken. Met het oog op het komende oordeel oefent hij zich een onberispelijk geweten te hebben. Dus hij zegt: ik heb gehandeld met een eerlijk geweten, niet met oneerlijke bedoelingen.
 
PAULUS WIJST DE DERDE BESCHULDIGING VAN TEMPELSCHENNIS VAN DE HAND (vs. 17-23)
De derde beschuldiging was voor Paulus het gevaarlijkst, omdat die voor de Joden zelf van belang is. Het was helemaal niet zijn bedoeling de tempel te ontwijden. Na vele jaren was hij weer eens in Jeruzalem. En het doel was niet de tempelontwijding, maar het afdragen van de collecte en te offeren. Van die collecte lees je in 1 Kor.16:1-4.
  En dat offeren dan? We moeten dat in verband met het Pinksterfeest zien. Paulus had juist zijn best gedaan om met Pinksteren in Jeruzalem te zijn. De reinigingsoffers stonden daarmee in verband. Zie ook Hand. 21:23vv. Toen hij met de broeders zijn offers bracht, toen troffen de Joden uit Asia hem aan. En juist die mannen hadden hier moeten zijn. Maar de Joden die hem nu beschuldigen waren er niet eens bij geweest.
  Ten slotte wijst Paulus aan de vergadering van het Sanhedrin, waar alleen de vraag over de opstanding der doden aan de orde was geweest. Zie vs. 20 en 21. Er blijft van de beschuldigingen van de Joden helemaal niets overeind. Het is de Geest van Christus die Paulus spreken doet. Had Christus niet beloofd, dat Hij in de moeilijkste uren hem bij zou staan?
  Felix velt nog geen vonnis. Hij wil Paulus als Romeins burger niet veroordelen, maar hij wil ook niet de Joden voor het hoofd stoten. Hij verdaagt de zitting tot hij tribuun Lysias als getuige heeft kunnen horen. Paulus krijgt een lichter arrest. Hij mag vrienden ontvangen en brieven schrijven. Wat de vijanden ten kwade gedacht hebben, leidt God ten goede. De zaak is voor Paulus in een nieuw stadium gekomen: hij heeft voorlopig niet meer te maken met de Joden, maar alleen met de Romeinen. Hand. 24 : 21.
 
PAULUS BEDIENT GODS WOORD AAN FELIX EN DRUSILLA (vs.24-27)
Felix laat Paulus niet vrij. Misschien komt dat ook door zijn Joodse vrouw (die eigenlijk zijn wettige vrouw niet is, maar die hij verleid heeft met hem samen te wonen). Zie je goed, waarom ze hem telkens willen horen? Zie je hoe corrupt deze rechter-stadhouder is?
  Willen ze van Christus horen? Dan zullen ze goed moeten weten, dat Hij leeft en dat alles in het leven met Hem te maken heeft. Let goed op de punten waarover Paulus spreekt: over rechtvaardigheid (en dat tegen een rechter die omkoopbaar is), over ingetogenheid (en dat tegen deze ontuchtigen), over het toekomstig oordeel (en dat tegen een Romein die heel goed op de hoogte is van de weg, dat is van het evangelie van Christus). Dan wordt Felix bevreesd. Maar let goed op: hij bekeert zich niet. Hij zal een andere keer verder praten. Hij kiest voor uitstel. Hij maakt geen gebruik van het heden om zijn knieën voor God te buigen.
  Wat zal dit allemaal moeilijk voor Paulus geweest zijn! Wanneer het nodig was geweest had hij dat losgeld wel bij elkaar gekregen. Maar hij maakte er geen gebruik van. Deze situatie duurde twee jaren lang. Het was geen nutteloze tijd. Christus had aan zijn apostelen voorzegd, dat zij voor koningen en stadhouders geleid zouden worden "om Mijns naams wil". Zie Luc. 21 : 12. Deze voorzegging werd nu vervuld bij Paulus. Eerst bij Felix, straks bij zijn opvolger Festus. Zie ook Hand. 9:15.
 
 
30 DE VERHOOGDE CHRISTUS LEIDT PAULUS RICHTING ROME Hand.25
 
  DE JODEN WILLEN PAULUS OPNIEUW VERMOORDEN (vs. 1-5)
Paulus zit gevangen in Ceasarea, omdat Felix de Joden een gunst wilde bewijzen. (24:27). Nu zien we in de eerste verzen, dat de haat tegen Paulus als instrument van de verhoogde Christus nog niets is geluwd. Zie je welke samenzwering ze nu weer in hun hoofd hebben?
  Maar je merkt ook dat de nieuwe stadhouder Festus een andere figuur is dan zijn voorganger. We weten niet zo veel van hem. H ij behoorde tot een aanzienlijk Romeins geslacht. Over het algemeen was hij een rechtschapen man. Uit heel zijn optreden blijkt dat hij de zaak van Paulus grondig wil onderzoeken. Vergeet ondertussen niet dat Christus ook Festus gebruikt bij de uitvoering van zijn raadsplan.
  Wat in Jeruzalem gebeurt, is een wonder van Gods voorzienigheid. Wat had Festus op een snelle en goedkope manier de gunst van die lastige Joden kunnen verwerven? Hun verzoek was toch schijnbaar onschuldig? Alleen Paulus in Jeruzalem verhoren? Festus kende natuurlijk niet de achtergrond van dit verzoek: de plannen om Paulus onderweg te vermoorden.
Maar Christus laat het niet zo ver komen. Ook in deze situatie heeft Hij de teugels in handen.
 
PAULUS BEROEPT ZICH OP DE HOOGSTE AUTORITEIT (vs. 6-1 2)
Terug in Ceasara komt Paulus al de volgende dag voor de rechter. Het gaat heel officieel. Festus neemt in ambtsgewaad plaats op de rechterstoel, omringd door zijn adviseurs. Met de beschuldigingen is het weer het oude liedje: veel beschuldigingen maar geen bewijzen.
  Dat was voor Paulus een makkie. Hij weerlegt dan ook heel kort. Hij zondigde niet tegen de wet. Die onderhield hij voorzover die niet door Christus was vervuld. Hij zondigde niet tegen de tempel, want men kon niet bewijzen dat hij die verontreinigde. En ten slotte, hij heeft ook niets tegen de keizer ondernomen, waardoor de rust in de staat in gevaar kwam. Hij verwerpt het recht in de staat niet, maar handhaaft die juist: de beste christen is immers de beste burger.
  Festus is overtuigd van de onschuld van Paulus. Lees maar 25: 25 en 28: 18. Weer zie we hetzelfde gebeuren als bij de stadhouders Pilatus en Felix. Om de gunst van de Joden met wie hij aan het begin van zijn stadhouderschap liever niet in conflict wilde komen, vraagt hij Paulus of die in Jeruzalem terecht wil staan. Hij levert hem niet uit, hij dwingt hem niet, nee hij vraagt.
  Toch laat Paulus geen spelletje met zich spelen. Hij staat hier voor deze stadhouder terecht. Hier moet dan ook recht gesproken worden. Hij geeft zich niet prijs aan de volksgunst. Integendeel, als hij het verdiend heeft wil hij de zwaarste straf wel dragen.
  En dan beroept hij zich op de keizer. Wat betekent dat precies? Wanneer bij ons iemand het niet eens is met een vonnis, kan hij in beroep gaan bij een hogere rechtbank. Dat is hier niet zo. De Romeinse staatsburger had het recht om een rechtzitting te onderbreken en die voort te zetten in Rome. Paulus had het Romeinse burgerrecht. Daarvan maakt hij hier gebruik. Hij maakt van zijn burgerrecht gebruik voor de zaak van Christus en Zijn koninkrijk.
  Nu kun je wel denken: had hij het maar niet gedaan. Dan was hij veel sneller vrij gekomen. Maar ook onder Festus blijft Paulus gevangene van Christus! Van Christus betekent: naar zijn raadsplan en in zijn gemeenschap. Blijf goed zien, dat juist op deze wijze Christus zijn raadsplan volvoert om Paulus naar Rome te zenden. De Joden zien hun moordplannen in duigen vallen. Maar Paulus ziet Rome plotseling veel dichterbij gekomen.
 
FESTUS BESPREEKT PAULUS' ZAAK MET KONING AGRIPPA (vs. 13-21)
Het wachten is nu op een schip, waarmee Paulus naar Rome gebracht wordt. In die tijd maakt hij het bezoek mee, dat koning Agrippa en zijn zuster Bernice aan Festus brengen ter gelegenheid van diens ambtsaanvaarding als stadhouder. Die koning heette eigenlijk Herodes Agrippa de Tweede. Het was geen beste, evenmin als zijn zuster. Hij komt uit een geslacht van Herodessen die zeer vijandig stonden tegenover het volk van God. Hij was koning van een gebied ten noorden van Galilea, tegelijk beschermheer van de tempel.
  Let erop, hoe Festus de zaak van Paulus aan koning Agrippa II voorlegt. Ondertussen is wel zo, dat de namen van deze personen door hun contact met Paulus nog bekend zijn. Festus zit met Paulus in z'n maag. Het gaat over zaken waarvan hij geen verstand heeft: 'over twistpunten over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus'. Hij weet eigenlijk niet, wat hij over Paulus aan Rome moet schrijven.
 
KONING AGRIPPA WIL ZELF PAULUS HOREN (vs. 22-27)
Het is wel een grote tegenstelling, de volgende dag. Aan de éne kant allemaal pracht en praal; hoogwaardigheidsbekleders in hun duurste gewaden. Aan de andere kant een gevangene, geboeid. (26:29). Maar ondanks die boeien predikt Paulus voor koningen en stadhouders. De profetie van Ananias gaat ook hier in vervulling. (9:15). Zo'n uitgelezen gehoor zou Paulus niet gauw gehad hebben, als hij niet gevangen was geweest. Zie je ook hier Christus' leiding? Hij is niet dood, maar de Levende, die het Evangelie van zijn opstanding voorstuwt tot de einden der aarde. Zo werkt Hij vandaag nog!
  Festus opent de zitting. Zie je, dat hij al besloot Paulus naar Rome te zenden? Dit verhoor kan geen roet meer in het eten gooien. Festus heeft nog één probleem: hij heeft nog geen officiële beschuldiging. Zie je de overeenkomst met de Heiland? Hoe vaak zegt Pilatus niet: 'Ik zie geen schuld in deze mens?' Festus hoopt dat koning Agrippa II hem kan helpen.
  Deze groten der aarde piekeren zich suf om een beschuldiging te vinden tegen een gezant van de verhoogde Christus!
  En die gebruikt deze situatie in de hoogste kringen. Wat komt heerlijk in dit gedeelte uit dat de raad van de HERE bestaat in eeuwigheid en dat Hij zijn doel bereikt. Niets en niemand kan Hem weerhouden. Wat een troost en bemoediging!
 
 

31 PAULUS VOOR KONINGIN AGRIPPA ALS GETUIGE VAN CHRISTUS Hand 26
 
INLEIDING
Ook in de dagen van Paulus was er een wereldwijde strijd tussen satan en Christus. Paulus is een tijdlang een instrument van satan geweest, die de christenen net zo erg vervolgde als de inquisitie de gereformeerden in de tijd van de Reformatie in de 16de eeuw.
  Wat zegt Christus wanneer Hij aan Paulus verschijnt op de weg naar Damascus: "Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?" En een stukje verder:"Ik ben Jezus die jij vervolgt."
Verder krijgt Paulus van Christus de opdracht naar de heidenen te gaan "om hun de ogen te openen, zodat ze zich van de duisternis naar het licht keren, en van de macht van Satan naar God."
  Vandaag zijn massa's mensen in de macht van de duisternis en van de Satan. Ik denk dat wij daar veel te weinig rekening mee houden, dat er een ontzaglijke strijd gaande is, ook om jou.
 
  PAULUS BEGINT MET EEN HOFFELIJKE AANSPRAAK (vs. 1-3)
Daar staat een geboeide Paulus tegenover hoogwaardigheidsbekleders: stadhouder Festus, koning Agrippa en Bernice. Verder allemaal hoge overheidspersonen uit de stad. (25:23). Lees in dit verband Hand. 9:15. Wanneer je met een geloofsoog dit gebeuren bekijkt, dan zie daar de vertegenwoordiger van Koning Christus, aan Wie alle macht is gegeven in hemel en op aarde. Christus had recht op onderwerping van de koningen der aarde aan Hem. Zijn Koningschap moest door iedereen erkend worden van hoog tot laag.
  Koning Agrippa II had door zijn vader Herodes Agrippa I kennis van het Joodse leven. Daarom prijst Paulus zich gelukkig, dat hij zich voor deze koning mag verantwoorden. Die kan erover oordelen, want die is er geweest en kent dus de ingewikkelde zeden en gewoonten van de Joden.
 
PAULUS GEEFT EEN SAMENVATTING VAN DÈ AANKLACHT TEGEN HEM (vs. 4-8)
Paulus gaat verder met zijn jeugd. De hoge heren moeten weten, dat hij een echte Jood geweest is, een farizeeër van de bovenste plank. Dus niet iemand die van huis uit al anti-Joods was, integendeel, hij had de meest strenge Joodse leerschool doorlopen, die er te vinden was.
  Waarom is hij dan aangeklaagd? Om zijn hoop op de belofte. Dat is de belofte van alle heil dat God aan de vaderen beloofd had en dat is samengevat in de Messias. De hoop van Israël is in Christus vervuld. Om de prediking van die hoop is hij aangeklaagd. Dat is de kern van zijn hele zendingswerk, ook van zijn prediking aan de Joden: zijn hoop op de belofte.
  Nu moet je goed in de gaten houden, dat ons woord hopen vandaag iets anders betekent dan het woord hopen in het Schrift. Bij hopen in Gods Woord hoef je nooit in onzekerheid te verkeren of het wel zal gebeuren. Bijbelse hoop is gegrond op volstrekte zekerheid. Door het geloof is men zeker van de vervulling van de hoop. Lees eens in 1 Tim.1:1 hoe daar het woord hoop wordt gebruikt, dan begrijp je wat Paulus bedoelt met hoop op de belofte.
  In vs. 8 richt Paulus zich tot Festus en de andere heidense aanwezigen. Want in vs. 27 zegt Paulus dat koning Agrippa de profeten gelooft. Dat houdt ook in: de opstanding der doden. De aanwezige Joden geloofden daar ook in. Zij waren immers Farizeeën en geen Sadduceeën.
 
PAULUS VERTELT HOE HIJ TEGEN HET EVANGELIE HEEFT GESTREDEN (vs. 9-11)
Dan vertelt Paulus aan zijn deftige gehoor, hoe hij een vervolger van de christenen is geweest. Hij leverde daarbij geen half werk. Hij zal het niet met trots verteld hebben, maar met berouw en verdriet in z'n hart. Zie je hoe hij het nu heeft over heiligen?
  Hij heeft ze gearresteerd in naam van de overpriesters. Hij gaf zijn goedkeuring om de volgelingen van Jezus om te brengen. Of die vonnissen ook werden uitgevoerd, is een vraag, want de Romeinen lieten dat niet aan de Joden toe. Verder heeft Paulus door de pijnbank geprobeerd de christenen te brengen tot verloochening van Jezus.
  Paulus heeft als een van de duivel bezetene zich tegen de gemeente van Christus gekeerd. Wat zal hij daar later met smart aan hebben teruggedacht! Voor zijn toehoorders onder leiding van koning Agrippa moet het duidelijk zijn, dat hier iemand staat die getoond heeft een echte Jood te zijn. Een echte vijand van de gemeente van Christus.
 
PAULUS VERTELT HOE CHRISTUS HEM HEEFT GEROEPEN (vs. 12-18)
Voor de oren van deze voorname gezagsdragers gaat hij weer vertellen van zijn roeping, zijn bekering. Hij vat het samen door bijv. Ananias weg te laten. Diens boodschap vertelt hij of de Here Jezus Zelf hem deze woorden meedeelde. Zo is het natuurlijk eigenlijk ook geweest. De inhoud is in grote lijnen gelijk aan wat we weten uit Hand. 9 en 22.
  Eén nieuw element lees je in vs. 14 " Je kwelt jezelf door je zinloze halsstarrigheid." Let er ook op dat Christus tot hem sprak in het Hebreeuws. Dat was de "heilige" taal van het oude bondsvolk, de officiële taal van de Joden. Ook daaruit blijkt dat het volgen van Christus geen breuk betekende met het geloof van de twaalf stammen. (vs. 7)
  Let er goed op, dat niet de bekering van Paulus voorop staat, maar zijn roeping tot het ambt. Zie vooral vs. 18. Daar wordt schitterend onder woorden gebracht waar het in de prediking om gaat: 1. het openen van ogen; 2. oproepen tot bekering. 3. het verkondigen van vergeving der zonden; 4. het toezeggen van een erfdeel onder de geheiligden. Calvijn zegt dat in vs. 18 een volmaakte beschrijving wordt gegeven van de wijze waarop wij verlost worden.
 
PAULUS VERTELT HOE HIJ DIT EVANGELIE GEBRACHT HEEFT TOT DE HEIDENEN (vs. 19-23)
Paulus spreekt opnieuw koning Agrippa aan. Hij gaat dan ook iets belangrijks zeggen. Namelijk dat hij aan zijn hemelse roeping niet ongehoorzaam durfde te zijn. Hij predikte het Woord te Damascus, te Jeruzalem en in Judea. Wat preekte Paulus? Bekering tot God met berouwen het doen van goede werken.
  De Joden hebben niet de minste reden om het te vervolgen, want de lijdende Messias is in de hele Schrift voorzegd. Drie hoofdzaken: 1. Christus zou lijden. 2. Hij zou als eerste opstaan uit de dood. 3. Hij zou het licht aankondigen voor Joden en Heidenen. (vs. 23) Paulus mag daarvan getuigen met Gods hulp voor klein en groot, hooggeplaatst en eenvoudig.
  Prachtige verzen (22 en 23) waar hij de kern van zijn prediking samenvat: Christus' lijden en opstanding, de boodschap van het licht voor Joden en heidenen. Wat lag er meer voor de hand dan dat de Joden dit Evangelie zouden aanvaarden! Zij kenden immers Mozes en de profeten!
 
DE REACTIE VAN FESTUS EN AGRIPPA OP DE PREDIKING VAN PAULUS (vs. 24-32)
Heb dan erg in die felle interruptie van stadhouder Festus en de reactie van Paulus daarop. Festus moet kiezen voor of tegen Christus. Hij wijst de prediking van Zijn dood opstanding af als wartaal. Zie je hoe beheerst Paulus hem antwoord?
  Dan wendt hij zich tot de koning. Agrippa is immers van de feiten op de hoogte. Nu komt voor hem het moment van kiezen voor of tegen Christus. Op de man af stelt Paulus hem de vraag of hij de profeten gelooft. Hij wil daarmee vragen: "als u de profeten gelooft, dan moet u wel in Christus geloven. Die wijzen immers naar Hem" (zie ook Joh.5: 45-47).
  Het antwoord van koning Agrippa is een beetje spottend: "Je wilt van mij wel gauw een christen maken". Agrippa heeft wel belangstelling voor godsdienstzaken, maar het ontbreekt hem aan geloof. Paulus gaat hem te ver. Daarom maakt hij een eind aan de samenkomst. Maar eerst verklaart hij Paulus onschuldig.
  Wat Agrippa eraan toevoegt, moet voor Paulus wel erg geweest zijn. Eerst hebben de Romeinse machthebbers hem gedwongen zich op de keizer te beroepen. Nu zegt men: had hij zich maar niet op de keizer beroepen, dan was hij nu vrij man.
  Bedenk hierbij: Paulus gaat naar Rome, niet omdat Festus dat wil of omdat Agrippa er toestemming voor geeft. Hij gaat naar Rome in dienst van zijn Meester Die hem daar wil hebben. Ook aan het hof van de machtigste man ter aarde, de keizer, zal het getuigenis van Christus' dood en opstanding klinken. In het hart van de wereld wil Christus ook zijn gemeente stichten. Die gang van Paulus naar Rome is niet te stuiten. Het is de opmars van Koning Christus!
 
 
32 CHRISTUS BEWAART ZIJN GETUIGE OM HET EVANGELIE Hand.27
 
INLEIDING
In dit hoofdstuk zien we weer de verhoogde Christus in zijn macht en majesteit. Hij bewaart zijn gezant Paulus en medewerkers, maar ook alle opvarenden. Totaal 276 man.
Waarom? Omdat Hij Paulus als drager van zijn Woord in Rome wil hebben. Paulus zegt tegen de schepelingen ter bemoediging "niemand van jullie zal omkomen"
 
PAULUS PER SCHIP OP WEG NAAR ROME (vs.1-13)
Je moet ook bij deze schets steeds het opschrift goed in het oog houden. Anders zie je alleen maar een bijzondere redding, waarbij Paulus een centrale rol speelt. Maar dan heb je de eigenlijke boodschap van dit hoofdstuk niet verstaan. Het gaat niet om Paulus, maar om het Evangelie van het heil, dat naar het centrum van de wereld gebracht moet worden tot in het keizerlijk paleis. Christus Zelf is hier aan het werk. In het optreden van Zijn gezant komt Zijn koninklijke majesteit naar voren.
  De beschrijving van Paulus' reis naar Rome is heel spannend, alsof we het zelf meemaken. We zien het dreigende gevaar, de waarschuwing van Paulus, de afwijzing, de voorzorg, de strijd tegen de elementen, de schipbreuk en de wonderlijke redding! Lucas maakt de reis mee met nog een broeder. Christus heeft dat zo beschikt ter bemoediging van Zijn gezant.
  Het eerste deel van de reis verloopt voorspoedig. Op een kaart kun je het goed volgen. In Myra stapt het gezelschap over op een Egyptisch korenschip op weg naar Rome. Dat was met
zijn drie miljoen inwoners afhankelijk van de koreninvoer uit Egypte, dat toen een keizerlijke provincie was. De reis ging door tegenwind niet snel. Na veel getob komt men eindelijk in Goede Havens. Daar had men het beste kunnen blijven, want van november tot maart lag de vaart stil. De Middellandse Zee was dan ruw en wild. Varen was dan levensgevaarlijk.
  Paulus heeft ervaring met varen, vandaar dat hij kan meepraten met de zeelui. Zie 2 Kor.11:25. We zien, dat ze geen vertrouwen in hem stellen. Dat is niet vreemd. Bovendien lijkt het erop dat Paulus zich vergist heeft. (vs. 13) Dat duurt maar even.
 
ELKE HOOP OP REDDING WEGGENOMEN (vs. 14-20)
Daar de haven niet erg geschikt was om te overwinteren, wil men proberen in Phoenix (uitspreken als Feuniks) op Kreta te komen. Een tyfoon steekt op en het drama begint. Lees Ps. 107: 25-27!
  De bemanning doet alles om schip en lading te behouden. Het schip werd met touwen ondergord. (Van bakboord naar stuurboord onder de kiel door.)
Het wordt zwaar weer. Zelfs wordt een deel van de kostbare lading overboord gezet. De volgende dag het scheepstuig, een bewijs dat de toestand hopeloos is. Het grote schip is een speelbal van de golven.
 
PAULUS ONTVANGT GELOOFSMOED (vs. 21-32)
Maar dan zien we de macht van de verhoogde Christus, die dit schip gaat sparen, omdat Zijn gezant aan boord is, de drager van het Evangelie van het heil. (vs. 21-26) Daar zien we de boodschap die Paulus ontvangt van een bode van God. Dat zal in de oren van de heidense mannen wel een wonderlijk verhaal geweest zijn, toen Paulus vertelde dat God hen allen aan hem geschonken had, omdat hij voor de keizer moest staan.
  Hij herinnert hen ook aan zijn advies voor het noodweer. Hij wil ermee zeggen: Vertrouw er maar op; ik heb immers gelijk gekregen. Maar zie vooral, dat hij zegt, dat ze op God vertrouwen moeten. Niet op hem. Hij vertrouwt zichzelf ook aan God toe.
  Het schip drijft al veertien dagen rond in de Adriatische zee in noodweer. De ervaren zeelui vermoeden dat ze land naderen. Ze werpen het peillood uit: eerst 37 m., dan 27 m. Dat betekent
dat de bodem stijgt. Wat we in vs. 30 lezen, bewijst hoe in tijd van gevaar ieder alleen aan zichzelf denkt.
  Merk op, dat Paulus nu de leiding heeft. Niet de schipper, niet de stuurman, niet Julius, maar de gevangen Paulus. Allen moeten zich onder Gods hoede stellen en zich aan Hem onderwerpen. Als gebeurt wat die schepelingen van plan zijn, zullen ze Gods oordeel brengen over allen. Ze hebben die bemanning straks hard nodig bij de redding.
 
NIEMAND ZAL EEN HAAR WORDEN GEKRENKT (vs. 33-44)
We zien weer, dat Paulus zegt water moet gebeuren. Eten, ja, daar hadden ze geen tijd voor gehad. We moeten letten op het prachtige voorbeeld dat Paulus geeft. Op zijn geloofsmoed, om terwijl de storm in alle hevigheid woedt, rustig brood te gaan breken en uit te delen. En God te danken in ieders tegenwoordigheid. Dat is het belangrijkste. Ze moeten allemaal góed zien, dat ze alleen gered kunnen worden door God. Op Hem moet ieder vertrouwen.
  Ze luisteren naar Paulus. Want dat ze het graan overboord werpen om het schip lichter te maken, is daarvan een teken. We zien dat ze het schip op het strand willen laten lopen, zoals het vroeger met onze platbodems ook gebeurde. Het plan slaagt niet. Het schip stoot op een soort rif. Het voorschip zit muurvast. Het achterschip breekt. Alles vlucht dus naar het voorschip.
  De soldaten willen de gevangenen nu doden. Je moet begrijpen, dat ze met hun leven borg stonden voor hun gevangenen. Heel anders dan tegenwoordig. Er is de mogelijkheid te ontsnappen. Het gebeurt niet. Gods raadsplan wordt uitgevoerd. Hij neigt de harten van de mensen, ook van Julius. Die was Paulus steeds goedgezind. Hij moet iets gezien hebben van Gods bewarende hand over hen allen om Paulus' wil. Op stukken wrakhout en zwemmend komen allen behouden aan land. Ook Christus' knecht om het Evangelie verder te kunnen uitdragen.
 
 

33. HET WOORD VAN CHRISTUS IN HET CENTRUM VAN DE WERELD Hand. 28
 
INLEIDING
Wat gaat de Here vaak onbegrijpelijk te werk!
Eindelijk komt Paulus als drager van het Woord in het machtige Rome.
Maar wat is dat eigenlijk voor een onbelangrijk mannetje?
En wat zal hij beginnen in zo'n wereldstad?
Maar het is nog vreemder!
Christus laat zijn knecht niet eens vrij.
Als gevangene moet Paulus het evangelie verkondigen.
Maar Gods Woord is niet geboeid.
Dat gold voor toen, maar ook voor vandaag!
 
DE DRAGER VAN HET WOORD ONDER VEILIGE HOEDE (vs.1-10)
In het grootste gevaar had Paulus tegen de bemanning gezegd, dat niemand schade zou ondervinden. Allen komen dus veilig aan wal. Op het eiland Malta. De bevolking is buitengewoon vriendelijk. Meestal werden schipbreukelingen tot slaven gemaakt. Christus Zelf geeft om de voortgang van Zijn Woord deze mensen in het hart goed voor hen te zorgen.
  Vs. 3-6 laten ons opnieuw zien, hoe Christus Paulus naar Rome leidt. Geen storm, geen slangengif kunnen hem tegenhouden. De bevolking meende dat Paulus een doodslager was, achtervolgd door de wraakgodin. Maar Paulus is de drager van Gods Woord. Hij staat onder Gods hoede. Hij heeft een heerlijke belofte. Zie Marc.16:18. Opvallend is de radicale omslag van de mening: ze beschouwen hem nu als een god. Zo komt er ruimte voor zendingswerk.
  In vs. 7-10 lezen we, hoe Paulus in contact komt met de "eerste van het eiland". Op zijn landgoed mag Paulus een genezingswonder doen. Let erop, dat daaraan een gebed vooraf gaat. De genezing is geen werk van Paulus, maar van Christus. Paulus heeft ongetwijfeld gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het Evangelie te verkondigen.
 
IN HET HART VAN DE WERELDHEERSCHAPPIJ (vs.11-16)
We zien hoe lang ze op Malta blijven. Ze vertrekken weer met een korenschip uit Alexandrië. Na een voorspoedige reis -zuidenwind- kwam men aan in Puteoli bij Napels. Dat was in die tijd een voorhaven van Rome. Dan zien we weer hoe Christus zijn knecht bemoedigt: hier is een gemeente, waar Paulus een week logeert.
  Dan begint de voettocht naar Rome. Ook tijdens die tocht laat Christus Paulus zien dat hij niet alleen staat: broeders uit Rome reizen hem tegemoet.
  Paulus wist dat in Rome een gemeente was. Hij schreef er een paar jaar geleden een brief heen. Nu ziet hij, dat Christus buiten hem om Zich daar een gemeente heeft gesticht. De leden van die gemeente komen hem begroeten. Paulus put daaruit moed. Hij dankt Zijn Meester voor deze steun.
  Dan is daar eindelijk Rome. Het doel van zijn leven is bereikt. Wat krijgt hij het daar goed! Onder militaire bewaking mocht hij in een gehuurde woning verblijven. Zo had hij de gelegenheid om allereerst aan zijn bewakers het heerlijke Evangelie te brengen. Zie Fil.1:13.
 
HET WOORD VAN CHRISTUS EERST NAAR HET BONDSVOLK (vs.17-29)
Ook in Rome begint Paulus contact te zoeken met het oude bondsvolk. Zie je, hoe hij ze aanspreekt? Dat was terecht, want deze Joden moeten nog tot de beslissende keus komen.
  Volle nadruk legt Paulus erop, dat het niet zijn bedoeling is straks bij de keizer zijn eigen volk aan te klagen. Maar ze dwongen hem zich op de keizer te beroepen. Nu gaat Paulus zeggen, wat de eigenlijke reden is van zijn gevangenschap. Het moet onze aandacht trekken, dat de Joden uit Jeruzalem hun landgenoten te Rome niet hebben ingelicht. Ze weten wel waar het over gaat. Paulus heeft hun gezegd, dat het gaat om de hoop van Israël. Dat is de Messias. Ze willen van de nieuwe 'secte' graag wat meer weten. Op een afgesproken dag komen velen bij Paulus thuis. Nu kan hij getuigen: de opdracht van de verhoogde Heiland vervullen.
  Uit het hele Oude Testament (23) laat hij hun zien, dat Jezus de Christus is. Christus zorgt ervoor, dat hij preken kan. Want Hij werkt door die prediking: allereerst geloof, maar ook verharding. Dan zegt Paulus wat er gaat gebeuren, als zij de prediking verwerpen. Wanneer er hoorders zijn die zich verzetten, doet hij dat met de woorden van Jes. 6. Lees die eens rustig over in de verzen 26 en 27. Let erop, hoe ernstig de prediking is. Ook nu nog.
  Wie niet gelooft, die zal de boodschap wel horen, maar hij zal die niet aanvaarden. Zo is de prediking ook oordeelaankondiging voor wie de boodschap verwerpt. Het heil zal aan de Joden voorbij gaan en nu naar de heidenen gaan die wel zullen horen. Zij zullen Israël beschaamd zetten. Dat doet de deur dicht bij hen die niet willen geloven. Zo wordt Christus' kerk in Rome gebouwd.
 
HET WOORD VAN DE KONING IN DE KEIZERSTAD (vs. 30-31)
Twee jaar mag hij daar werken voor zijn Meester. Zijn werk richt zich ook tot de gemeenten die door zijn arbeid zijn gesticht. Er gaan brieven naar de Galaten en de Efeziërs, naar de gemeente van Kolosse en aan die van Filippi en aan Filemon. En dan? We weten niets meer. Ja, dat hij zelfs voor de keizer heeft mogen getuigen. Maar wat er verder allemaal gebeurd is: Christus heeft het niet nodig gevonden het ons te openbaren.
  Het belangrijkste is dat de boodschap van onze Here Jezus Christus, de heerlijke tijding van Zijn Koninkrijk, doorgedrongen is tot Rome, de hoofdstad van de wereld. En vanuit Rome gaat het de
wereld veroveren. Het komt met de Romeinse legers mee naar onze lage landen.
  In het boek Handelingen hebben we gezien de voortgang van het werk van onze verhoogde Christus tot het tijdstip, dat het evangelie Rome heeft bereikt. Dan gaat het bijzondere plaats maken voor het gewone. In die 'gewone' periode vinden geen grote heilsfeiten meer plaats. De kerk mag dan leven bij het volbrachte werk van Christus en de gaven van de Heilige Geest.
Ondanks de voortdurende aanvallen van de duivel die op allerlei manieren het werk van Christus wil vernietigen, is Hij het toch die de wereld overwonnen heeft!