gedichten uit Nader Bekeken GERT SLINGS - <B>GEDICHTEN BESPROKEN IN NADER BEKEKEN</B>
GEDICHTEN BESPROKEN IN NADER BEKEKEN







Het interieur van de Nieuwe Kerk in Delft

geschilderd in 1665 door Hendrick Cornelisz. van Vliet (1611-1675).


GEDICHTEN UIT NADER BEKEKEN



In 1998 heb ik het verzoek gekregen om een gedichtenrubriek te beheren van het maandblad Nader Bekeken.

Dat doe ik nu dus al 25 jaar met vreugde. In het juli-augustus nummer van 2023 verschijnt mijn laatste gedicht. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan. Dat laatste is nu aangebroken. Ik heb al die jaren trouwe lezers en lezeressen gehad. Ik heb alle verzen van kort commentaar voorzien.

Totaal heb ik nu ongeveer 270 verzen opgenomen

Het is mogelijk dat u een bepaald gedicht ook in een ander hoofdstuk tegenkomt.

Ik dank de redactie die deze rubriek mogelijk heeft gemaakt. Ik dank voor alle reacties. Ik wens u veel leesvreugde.


Gert Slings





Index




001 WANNEER HET AFLIEP KWAM VASSE---Guillaume van der Graft

002 HAZEKAMPS-HENDRIK---Guillaume van der Graft

003 STERFBED---Jean Pierre Rawie

004 DE LAATSTE DAG---Martinus Nijhoff

005 EEN POOLS MEISJE STAANDE OP EEN STOEL---J.B.Charles

006 MIJN ZOON, GEEF MIJ UW HART---Willem de Mérode

007 EEN KLEIN DRAADJE---Leo Vroman

008 DE MOERBEITOPPEN RUISCHTEN---Nicolaas Beets

009 DE ZAAIER---W.A.P. Smit

010 KLEIN DANKLIED---Ad den Besten

011 EEN GEDICHT---M.Vasalis

012 TROOSTLIED VOOR WIE MET KERST ALLEEN ZIJN---Willem Wilmink

013 WANNEER IK BID---Geert Boogaard

014 GOD GAF HET ONS---Guido Gezelle

015 MIJN VROUW---Anton Korteweg

016 VADERS---Daniël Billiet

017 JIDDISH---Judith Herzberg

018 MOEDER---Muus Jacobse

019 SCHOOL---Marjolein Kool

020  HET DOOR U GEKOZEN NUMMER IS GEWIJZIGD---Judith Herzberg

021 DOODSGEBED---Karel van den Oever

022 IN DE SNACKBAR---Halil Gür

023 WINTERSLAAP---Jan Boerstoel

024 IK FINT---Judith Herzberg

025 KUS---Thea Coppens

026 GENESIS TWEE---Guillaume van der Graft

027 DE HOOIKEERDER---H.H. ter Balkt

028 REISBRIEF---Bergman

029 JONGETJE VAN VIER---Geert Boogaard

030 HIERNA---Anton van Duinkerken

031 OUDE EN NIEUWE STEDEN---Willem Wilmink

032 TUSSEN BOVEN EN BENEDEN---Nannie Kuiper

033 DE GESTORVENE---Ida Gerhardt

034 VADERS---Johanna Kruit

035 DEZE AARDE, WIJ HEBBEN ZE OPGEBRUIKT---Herwig Hensen

036 OPA---Thea Coppens

037 AFWASMACHINE---Judith Herzberg

038 HOU VAN MIJ---Ted van Lieshout

039 NAAR SCHOOL---Geert Boogaard

040 IN MEMORIAM PATRIS---Ida Gerhardt

041 GEPEST---André Sollie

042 SAMENZANG---Ton van Deel

043 TIJDOPNAME---C.O.Jellema

044 BEVINDELIJKE PREDIKING---Geert Boogaard

045 NIET KLAGEN---Nicolaas Beets

046 WIT---J.C. van Schagen

047 WEGLOPEN---Johanna Kruit

048 TWEE PAARDEN---Remco Ekkers

049 DE ZIEKE MAN---E.du Perron

050 BLOEMEN GEUREN---K.Schippers

051 DUIKELAARTJE---Anne Schipper

052 DE DRIETEENSTRANDLOPER---Ed Leeflang

053 AGENDA---Marijke Hanegraaf

054 BALLADE---Gasto Durnez

055 VOX HUMANA---J.J.Eijkelboom

056 OPROEP---Jan Boerstoel

057 EARL GREY---Willy van Doorselaer

058 VADER---Anton Korteweg

059 IK LEEFDE WEL NAAR VAKANTIE TOE---Willem Wilmink

060 BEDE OM BEVRIJDING---Marten Nap

061 SINT MAARTEN---Ivo de Wijs

062 VERZET BEGINT NIET MET GROTE WOORDEN---Remco Campert

063 HOEDJE WIP---Anne Schipper

064 ERWTENSOEP---Ingmar Heytze

065 WOORDJES LEREN---J.J.Eijkelboom

066 HET IS VREEMD---Geert Boogaard

067 OPENT UWE MOND---Anne Schipper

068 AL DE TRANEN----J.J.Eijkelboom

069 ENSCHEDE HUILT---Willem Wilmink

070 GRONINGER HOGELAND---Hans Werkman

071 NIET GAUW GOED---Nicolaüs Episcopus

072 LOANDELIJK GELUK---Frans van Dooren

073 WADDENZEE---Hannie Rouweler

074 MIDDELBAAR ONDERWIJS---Driek van Wissen

075 TWENTE BEKEERD---Willem Wilmink

076 NA DE ELFSTEDENTOCHT---Willem Wilmink

077 HEER, MORGEN IS HET WEER AVONDMAAL---Geert Boogaard

078 DE DOMINEE---Willem de Mérode

079 VOORLICHTING---Piet Los

VRIJHEID---Peter van Dijk

081 HET DORP---Anthonie Donker

082 JANTJE---Nicolaas Beets

083 ASIELZOEKERS---Koos Geerds

084 LIEDJE VAN VERLANGEN---Chawwa Wijnberg

085 DE RAND VAN DE TAFEL---J.J.Eijkelboom

086 GEBOORTE---Ida Gerhardt

087 VANNACHT---Remco Campert

088 VOLLE MAAN---Kees Spiering

089 COUVEUSE---Paul Gellings

090 DE HAND VAN MIJN VADER--- Armand van Assche

091 OVERBODIG GEBED---Geert Boogaard

092 GEDENK DE KOSTER--- Jac. Lelsz

093 DE MOEDER---Ivo de Wijs

094 WANT---Remco Campert

095 KLOPPEN SVP---Cees Buddingh'

096 OPDRACHT---Harmen Wind

097 ZONDAGOCHTEND, WIELWIJK---J.J.Eijkelboom

098 SCHUILEN---Geert Boogaard

099 BOEK---Rien Vroegindeweij

100 FOTO---Remco Ekkers

101 DEZE DAG---Huub Oosterhuis

102 EEN HERENFIETS SPREEKT---Judith Herzberg

103 DRAAI JE DE FILM TERUG---Willem van Toorn

104 DE KANOETSTRANDLOPER---Jan Kal

105 TAS---Remco Ekkers

106 VERLANGEN NAAR EEN ZUIVER GELUID---Marten Nap

107 DE MOEDER DE VROUW---Martinus Nijhoff

108 LEERLING---Anton Korteweg

109 GLAS---Ted van Lieshout

110 DE ELFSTEDENTOCHT---Jan Boerstoel

111 DE VLUCHT---Willem de Mérode

112 IN HET GEDICHT---Jotie 't Hooft

113 NEUENGAMME---Miek Hartman-Huizing

114 DIT WITTE UUR---Anton Ent

115 DE SCHOLEKSTER---Patty Scholten

116 LIEDJE---Judith Herzberg

117 DE MOEDER---Hans Gomperts

118 IN MEMORIAM MATRIS---Anton Wilderode

119 ZWANEN---Armand van Assche

120 ARM HUISGEZIN---Guido Gezelle

121 GEEN METER---J.J.Eijkelboom

122 SINDS IK HET WEET---Jacqueline van der Waals

123 NAT EN SAP---A.G.Visser

124 MOEDER---Frans Pointl

125 AVONDMAAL---Jaap Zijlstra

126 RANK---Lode Bisschop

127 LOSLATEN---Sytze de Vries

128 'T IS LANG GELEDEN---J.A. der Mouw

129 BOERENFEESTMAAL---Willem de Mérode

130 TE MIDDELHARNIS IS EEN KIND VERDRONKEN---Ed Hoornik

131 DE MOEDER HET WATER---Rutger Kopland

132 GIJ HEBT MIJ HET EERST BEMIND---Sören Kierkegaard

133 NAAR PSALM 121---Piet van Midden

134 DE TV IS MIJN HERDER---anoniem

135 IK HEB DE GEUR VAN BRANDEND VLEES GEROKEN---Piet Los

136 DE AKKER---Anton Wilderode

137 AARDRIJKSKUNDE---Cees Buddingh'

138 DE APPELBOOM---Rutger Kopland

139 JUBILEUM---Willem de Mérode

140 GENEALOGIE---Joke van Leeuwen

141 POP---Maarten Moll

142 MET GROTE LETTERS---Gabriël Smit

143 KERKGANG---Anne Schouten

144 EPIGRAM---Frank Koenegracht

145 MIJN VADER---Nannie Kuiper

146 BEN ALI LIBI---Willem Wilmink

147 MERELNEST---Jan Boerstoel

148 ACHTERBALCON---Anthonie Donker

149 VANNACHT---Elly de Waard

150 VIA PILLEN---Leo Vroman

151 ER ZIT EEN GIER TE WACHTEN---Herwig Hensen

152 MOZES---Judith Herzberg

153 EENS OP EEN DAG IN NAZARETH---D. van der Stoep

154 WANNEER WIJ MOETEN GAAN---Sytze de Vries

155 NAAR PSALM 79---Piet van Midden

156 HET CHRISTELIJK LYCEUM---Willem Wilmink

HET CARILLON---Ida Gerhardt

158 NONNEKENSBIECHT---Virgenie Loveling

159 ZWARTKOP TUINFLUITER---Hans Warren

160 MOESTUIN IN JUNI---Lydia Dalmijn

161 ZOLANG WIJ ADEMHALEN---Sytze de Vries

162 DIE OS---Totius

163 DE ZWERVER---Jan Prins

164 DE VROLIJKE HERDER---Gabriël Smit

165 OUDERVERGADERING---Armand van Assche

166 EEN GEBED---Koos Geerds

167 DIE HANDEN---Leo Vroman

168 DE GELIJKENIS VAN DE VERLOREN VADER---Henk Vreekamp

169 OUDERWETS---C.A.Zaalberg

170 DE APOTHEKER---A.W.Grauls

171 TUSSEN HET ZINGENDE KERKVOLK---Guillaume van der Graft

172 EILANDSPOLDER---Hans Tentije

173 BELIJDENIS---Alfred Bronswijk

174 DE RIJKE DWAAS---Menno van der Beek

175 ODE AAN JOZEF---Hilbrand Rozema

176 OCHTENDGEBED---Alfred Bronswijk

177 GENADE---Jaap Zijlstra

178 VERSLAAFD---André Troost

179 ALS EEN MEANDER---Manja Croiset

180 ZACHEUS---René van Loenen

181 BRIEF---Hagar Peters

182 NIEUWBOUW---A.Marja

183 DE BARMHARTIGE SAMARITAAN---Lenze L. Bouwers

184 VEERMAN---Menno van der Beek

185 JOHANNES---Fred Valstar

186 PSALM VOOR DE KERSTNACHT---Alfred Bronswijk

187 EEN DEUGDELIJK JAAR---Guido Gezelle

188 VOORBEREIDING---Willem de Mérode

189 AANVLIEGROUTE---Ria Borkent

190 ZO GEHEIM---Manja Croiset

191 VERWACHTING---Ati van Gent

192 VROUW---Harmen Wind

193 JEZUS---Koos Geerds

194 KIJK NAAR DE VOGELS---Fiet van Beek

195 IK BEN DE KLEINE DOCHTER VAN JAIRUS---Ed Hoornik

196 PRIMEUR---Ria Borkent

197 VANWEGE---J.Bernlef

198 GEHOORTEST---Krijn Pieter Hesselink

199 ZEBEDEUS---René van Loenen

200 OP ZEKERE LEEFTIJD---Milosc

201 OPSTANDING---Jaap Zijlstra

202 PINKSTEREN---Nel Benschop

203 WAAR WERD OPRECHTER TROUW---Joost van den Vondel

204 LINGUISTIEKE LOGIKA---H.Hagers

205 VOLTIJDS---André Troost

206 ZO KAN HET GAAN---Gert Slings

207 ANNUNCIATIE---Len Borgdorff

208 MIJN LEVEN MIJN LICHT---Koos Geerds

209 TOTDAT HIJ KOMT---J.W.Schulte Nordholt

210 JAEL---Menno van der Beek

211 GETHSEMANE---Ria Borkent

212 BIJNA---Eva Gerlach

213 BEKERING---Gerrit Achterberg

214 KWADE DAGEN---Ida Gerhardt

215 IEMAND DIE JEZUS HEET---Hilbrand Rozema

216 TELEVISIEDOMINEES---Rikkert Zuiderveld

217 SINT JOHANNESGA---Alfred van Haskerland

218 DE STEM VAN PAULUS---Renée van Riessen

219 GEBOORTE---Ida Gerhardt

220 LURVEN---Hilbrand Rozema

221 WERKSTER---Gerrit Achterberg

222 JEZUS, RAADSMAN, WONDERBAAR---Koos Geerds

223 DE ZES KINDEREN---Jac. van der Kolk

224 LAATSTE PLAAG---Henk Knol

225 HET STILLE STRAND---Eva Gerlach

226 HET KORAAL---Rutger Kopland

227 PERFECTIONISME---Piet Los

228 BEROEPSKEUZE---Judith Herzberg

229 WAAROVER ZAL IK ZINGEN---Jan Hanlo

230 DES KEIZERS---René van Loenen

231 FALL-OUT---Gerrit Achterberg

232 HET OORDEEL---Piet Los

233 PAASMORGEN---Willem de Mérode

234 VOORBODES---Ria Borkent

235 GENESIS---Ida Gerhardt

236 HEMELSLEUTEL---Lenze L. Bouwers

237 MOOIE GESPREKKEN---Rutger Kopland

238 HEER, IN MIJN HART IS DE EEUW GELEGD---Hilbrand Rozema

239 WERKLOOSHEID---Ida Gerhardt

240 WAT IK MOCHT---Vrouwke Tuinman

241 DE ZALIGEN---Len Borgdorff

242 KINDERMOORD---Jacobus Revius

243 KONINGSDROOM---Renée van Riessen

244 EEN JOODSE MAN---Len Borgdorff

245 WAAN---Piet Los

246 KINDERSPIEGEL---Judith Herzberg

247 KIEKENDIEF---Renée van Riessen

248 BLUMHARDT---J.W.Schulte Nordholt

249 THUISKOMST---Ida Gerhardt

250 VITELLUS---Willem de Mérode

251 DE STRIJK---Robert Roth

252 VREDEVORST EN ZIJN RIJK---Inge Lievaart

253 HET TROOSTCONCOURS---Luuk Gruwez

254 VADERS STEM---Freek de Jonge

255 HEILSOLDAAT---Michel van der Plas

256 EEN NIEUW LIED---Ida Gerhardt

257 KLEINE BALLADE VOOR H.O.---Menno van der Beek

258 OXFORDSTREET---Guillaume van der Graft

259 VREUGDE---Jaap Zijlstra

260 DE DIEREN---Aart van de Leeuw

261 MELKKNECHT---Gerrit Achterberg

262 NOVEMBER---J.C.Bloem

263 DEUGDELIJK JAAR---Guido Gezelle

264 HET ANATOMISCH VERSLAG---Rutger Kopland

265 ONZE PROFESSOR LEGDE HET NOG ÉÉN KEER UIT---Ester Naomi Perquin

266 TOT DE SLAAP---Ida Gerhardt

267 DORDRECHT---J.W.Schulte Nordholt

268 ABSALOM---Menno van der Beek

269 ALS MOZES HAD DOORGEVRAAGD---Marjolijn van Heemstra

270 IK BEN EEN ZEILER...---Arie Wapenaar








-------------------------------------------------------





WANNEER HET AFLIEP KWAM VASSE


Wanneer het afliep kwam Vasse,
kamde zijn vlasbaard en zette een hoge hoed op
en in zijn geklede jas
met zilveren tressen, een marechaussee van de dood,
vestigde Vasse dan onze gewijde aandacht
op de wet van het graan en het gras.
Als een traan biggelend langs de neus van de Voorstraat,
tersluiks weggeslikt om de hoek van het postkantoor,
deed hij de ronde langs onze blozende wangen.
Hoe zout is de dood en hoe zoet
ruikt het hout op de hoek van de Eiermarkt
waar Vasse zijn werkplaats heeft,
waar hij planken schaaft en ineenpast
tot tweepersoonsledikanten,
tot eenpersoons geurende kisten.

Guillaume van der Graft

Uit: HET OUDE LAND 1958

Kort commentaar:

Ik herinner me uit mijn jeugd de doodbidder of leedaanzegger.
Precies iemand als Vasse, met hoge hoed en zilveren tressen.
De marechaussee van de dood.
Zoals een traan naar beneden biggelt,
zo kwam Vasse bij elke deur zijn verhaal doen.

Het vers bevat tegenstellingen:
dood tegenover blozende wangen,
het zout (tranen) van de dood tegenover de zoete geur van het hout,
huwelijksbedden tegenover doodskisten,
leven tegenover dood.

Beeldend beschreven.












-------------------------------------------------------







HAZEKAMPS-HENDRIK


Hazekamps-Hendrik hield het Boek
in zeer hoge ere. Na den eten
's avonds werd het hem aangegeven
en hij las voor. Hij deed het
op een verhoogde toon
zoals een Grieks priester zou doen,
met een stem die duidelijk maakte
hoezeer wij naar adem snakken
en de adem dat is de Geest.
Wie het Woord Gods hardop leest
komt altijd adem te kort
zodat leven hijgen wordt.
Het is als een rivier
die langs nauwe dijken schuurt,
de kinderen verstaan het niet
maar dat hindert ook niet:
het woord van de hemel is daar
als brood op een altaar,
als een huis in het land gelegd,
men ziet wat God zegt
en de duif koert in de keel
van een koe op de deel.
Alle dingen staan zo omhoog op toon,
niets dat bewoog bij het lezen,
behalve misschien een voet
van de jongste zoon,
maar goed, laat dat zo wezen.

Guillaume van der Graft

Uit: Het oude land 1958

Kort commentaar:

Kent u oom Stastok nog uit de Camera Obscura?
Hildebrand zegt van hem in 1851:
"De bijbel werd opengeslagen, en mijn oom las er uit voor.
Eerwaardige gewoonte!
Waarom is zij zo bijna uitsluitend tot de burgerlijke huishoudens bepaald,
en raakte zij ook zelfs daar meer en meer in onbruik?
Mijn oom las niet welsprekend, niet mooi,
zelfs niet goed op sommige plaatsen
- maar het was stichtelijk, want hij las de bijbel;
het was goed, want hij las met eenvoudigheid;
het was schoon, want het was hem aan te zien dat hij geloofde."


Sinds wanneer ligt in christelijke gezinnen de bijbel open na het eten?
Eigenlijk sinds de uitvinding van de boekdrukkunst, sinds de Hervorming.
De eerste Nederlandse complete bijbel is van 1526 (Liesveldtbijbel).
Dus oom Stastok en Hazekamps Hendrik boften.
Wanneer ze in 500 hadden geleefd of in 1500,
dan had thuis aan tafel het Woord niet geklonken
"op verhoogde toon zoals een Grieks priester zou doen."
Dan had in de kerk hoogstens een rooms priester
het Woord kunnen lezen uit de Vulgaat.
Of misschien stiekem in een eigen vertaling?

Voor mij is dat een van de winstpunten van de Hervorming: het Woord op tafel.
In de 80-jarige oorlog probeerde Rome het verloren terrein van de Middeleeuwen te herwinnen.
Het Woord moest verdwijnen uit de huizen op straffe van de dood.

Ons volkslied zegt in de 5de strofe dat de strijd ging om 'Godes Woort ghepreesen.'

Ik hoop dat in de christelijke gezinnen nog steeds het Woord op tafel komt.
Ook in de vorm van een kinderbijbel als het gezin kleine kinderen telt.














-------------------------------------------------------







STERFBED


Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken<
en is bij elke ademtocht benauwd.

Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.

Wij volgen één voor één hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu in zijn bed gezeten

zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.

Jean Pierre Rawie

Uit: Onmogelijk geluk, 1992

Kort commentaar:

Aandoenlijk tafereel: een stervende vader,
vel over been, snakkend naar adem.
Aan zijn bed z'n kind die zijn hand vasthoudt
en zoekt naar woorden.
Maar zijn vader kan niet antwoorden.
Er gaat heel wat door het kind heen.
Hij of zij voelt zich schuldig.
Kennelijk is het te laat voor woorden.
Dat is wat: "voor eeuwig in gebreke"!
En tegelijk "hoe machteloos ik hem heb liefgehad".
De 'ik' is niet in staat geweest zijn of haar vader te tonen,
hoe groot de liefde voor hem was.

Aandoenlijk tafereel, maar vooral triest.
Ze worden met dezelfde maat gemeten. Welke maat?
De maat van Christus? Of de maat van de dood?

Onmogelijk geluk.
Zo luidt de titel van de bundel waarin dit gedicht staat.
Onmogelijk geluk geldt voor de moderne mens.
Hij is een rusteloze gelukzoeker.
Hij is vervuld van gevoelens van onbehagen,
van onvrede met zichzelf. Fundamentele onvrede.
En dan gaat hij op zoek naar dat geluk.
Waar is het te vinden? In zichzelf?

Onmogelijk geluk.
Dit vers is daarvan een treffend voorbeeld.
Nergens is hier dat geluk blijvend te vinden.
Want de oorzaak van het zich ongelukkig voelen ligt niet in uiterlijke omstandigheden,
maar in het rusteloze hart van de mens zelf!
Rusteloos, tot het rust vindt in God.

Ik heb me afgevraagd of een christen zo aan het sterfbed van zijn vader kan zitten.
Ik denk zeker dat het voorkomt.
Maar dan is er wel te weinig gesproken, toen het nog kon.

Hoe vertroostend is een christelijk sterfbed!
Tenminste als gezegd is, wat gezegd moet worden.
Niet alleen dan, maar ook eerder.
Wanneer ouder en kind beiden weet hebben van vergeving en vernieuwing.

En van de vrede van God die alle verstand te boven gaat.
















-------------------------------------------------------







DE LAATSTE DAG


Ze grepen hem terwijl zijn vrienden sliepen
En het verraad kuste als een vriend zijn mond.
Rumoer was in de stad, en mannen liepen
Met toortsen in de donkre straten rond.

Een menigte drong op het plein: ze riepen:
'Kruis hem! Kruis hem!' - Hij, die gebonden stond
Voor het paleis, zag in hun ogen 't diepe
Geheim, waarvoor hem God ter wereld zond.

En naakt werd hij gekruisigd door soldaten,
De vrouwen weenden en de priesters praatten,
Er werd gedobbeld en veel wijn vermorst.

Het voorhang scheurde, de doden werden wakker,
Een man wierp zilver ten verdoemden akker.
Het is volbracht! - Zijn hoofd viel aan zijn borst.

Martinus Nijhoff

Uit: De Wandelaar 1916

Kort commentaar:

Je wilt een sonnet schrijven over de laatste dag van Christus.
Wat kies je dan? Veertien regels is niet veel.
En er heeft zich op die laatste dag heel wat afgespeeld.
Elke evangelist heeft uit die gebeurtenissen een eigen keuze gemaakt.
Wat heeft Martinus Nijhoff gekozen?

'Ze grepen hem terwijl zijn vrienden sliepen.'
Daarmee komt dat lijden in Getsemane in onze gedachten.
In enkele streken schildert Nijhoff het tafereel in Getsemane.
We zien het voor ons.

Nu de tweede strofe: we bevinden ons op het plein voor het paleis van Pilatus.
De menigte schreeuwt: 'Kruis hem.'
Jezus staat daar, gebonden.
En dan volgen de eerste kernregels van het gedicht:
Christus ziet in hun ogen
het diepe geheim waarvoor hem God ter wereld zond.
Hier steekt Nijhoff af naar de vraag naar de zin van het lijden van Christus.

De derde strofe beschrijft de situatie bij het kruis.
Nijhoff beschrijft drie groepen: vrouwen, priesters en soldaten.
De vrouwen weenden. Zij zijn positief betrokken bij Jezus.
De priesters praatten. Hun plan is eindelijk gelukt.
Ze zijn in hun nopjes.
En tenslotte de soldaten. Ze dobbelden en vermorsten wijn.
Daarin komt de ruwe onverschilligheid van hun soldatenleven tot uiting.

In de laatste strofe verandert Nijhoff de volgorde.
Eerst beschrijft hij het scheuren van de voorhang.
Het grote offer was gebracht.
De offerdienst had afgedaan.

Dan het opstaan van doden.
Vervolgens, in één zin zien we wat er met het bloedgeld van Judas is gebeurd.

De dichter sluit af met de tweede kern: het is volbracht.
Zijn hoofd viel aan z'n borst.
Letterlijk Johannes 19:30. Hier worden beide kernen van het gedicht verbonden.
Het diepe geheim waarvoor hem God ter wereld zond, was volbracht.

Een christelijk gedicht van een van onze grootste dichters.
















-------------------------------------------------------





EEN POOLS MEISJE STAANDE OP EEN STOEL


Voor dr. Hans Joseph Maria Globke,
Dertien jaar medewerker van Hitler,
Veertien jaar medewerker van Adenauer.

Stel u voor een meisje uit Polen:
zij is naakt en zij staat op een stoel,
daar staat zij al bijna een uur.

En die stoel staat voor de appelplaats
en op de appelplaats aangetreden
staan de gevangenen van Neuengamme.

Voor het front van de stinkende
voor de hel opgeschreven mannen
uit alle delen van Europa

loopt een krachtiggevoede officier
op en neer als een god
met glimmend gepoetste laarzen.

Nou stel u dus voor: één keer dat hij langs
de stoel komt mikt hij een knipoog
naar het meisje dat naakt op de stoel staat

en het ongelooflijke gebeurt:
het meisje, de polsen gebonden op de rug,
spuugt de officier in zijn gezicht!

En deze, razend, trapt de kruk
onder het kind weg en het koord spant:
zij hangt, en duizenden zien haar sterven.

En nu komt het. Deze officier is vandaag
rechter in Bielefeld, Würzburg,
Aken, Mannheim of Münster.

"Dit is infaam", roept hier iemand,
"die ss-officier was een ander! Die heeft
nu in Bremen een net restaurant.

De rechtsgeleerde die jij bedoelt
heeft alleen de wetjes gemaakt
of de vonnissen getekend! "

"Verontschuldig dan mijn fout; maar
dan spuwde ook het meisje op de stoel
de verkeerde duitse meneer in zijn gezicht."

J.B.Charles

Uit: Topeka 1966

Kort commentaar:

J.B. Charles vocht in en na de oorlog tegen het fascisme.
In dit vers beschrijft hij een verschrikkelijke executie in Neuengamme.
En vervolgens de absurde discussie
tussen Duitse betrokkenen, wie het heeft gedaan.
Dat houdt hen meer bezig dan de dood van het meisje.
Waanzinnig formalisme!
Waarop in de laatste strofe de dichter
zich alleen nog kan uiten in sarcasme.

Vroman schreef:
Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

















-------------------------------------------------------







MIJN ZOON, GEEF MIJ UW HART


De zomernacht werd zwart,
Toen, zacht en duidlijk klonk er
Een klare stem door 't donker:
Mijn zoon, geef Mij uw hart!

Ik aarzelde... verward...
Was het de wind die zoefde?
En weer zei, maar bedroefder,
De stem: geef Mij uw hart!

Ik wrong mij op de grond,
Tot ik de woorden vond:
Heer, 't moet door U genomen!

En nog eens overviel
Die stille stem mijn ziel:
Daartoe ben Ik gekomen.

Willem de Mérode

Uit: De stille tuin (1933)

Kort commentaar:

In een drukke winkelstraat kunnen voorbijgangers
zomaar opeens aangesproken worden door iemand met:
"Geef je hart aan Jezus, Hij heeft u lief."

Het gedicht van De Mérode spreekt een andere taal.
Alsof wij iets te geven hebben.
God bekeert ons.

Schitterend is daarover geschreven in Dordtse Leerregels, III/IV, art 11 en 12.
Het is de Here die ons wederbaart.
Gelukkig maar. Want dat is iets wat wij niet kunnen.
Daar zijn iedere keer dezelfde krachten voor nodig die ontplooid werden
bij de schepping van hemel en aarde en bij de opstanding van de doden.

God bekeert ons, zodat wij ons bekeren.
We kunnen ons hart aan Jezus geven,
als het door Hem genomen is.

Een ontroerend vers. Want het is het wonder van ons leven!
















-------------------------------------------------------







EEN KLEIN DRAADJE


Met dat hoofd gebeurt nog eens wat.
Het gelaat ligt me al te plat
op de vette hersenkast.
Er gebeurt vast wat.

O, als ooit dit peinskistje splijt
als een vrij eetbare brei
verschijnt dan dit brein van mij
en bevlekt met gedachten de grond
maar de dood verzegelt mijn mond,
en minder dood dan wel veilig
sterft het schijnheilig.

Door de dood word ik graag overmand.
Ik vrees meer mijn gezond verstand.

Ik vrees dat leger van spinnen-
-de zenuwcellen daarbinnen.

Dat vreselijk web vol webben
kan ik eigenlijk niet goed hebben.

Wat zou er b.v. gebeuren
als twee draadjes zouden scheuren
en contact maken met elkaar
onzichtbaar, diep onder mijn haar,
terwijl ik uitwendig zo
maar in een winkel bezig ben
groenten en vlees te ko-
pen...

Er knetteren geen vlammen en vonken.
Iemand zegt: is hij dronken?

Opeens zit ik voor ons huis op de stoep
met zes duizend blikken soep.

En zegt mijn tedere vrouw:
lieverd, wat doe je nou?
Dan zeg ik: nu gaan we eten,
o nee, ik ben de soep vergeten.

Gebeurt het onder het dichten,
wie purp publiek dan inlichten
dat dit geen genialiteit
maar een purpje los is, of kwijt?

Een draadje dat stroom opslurpt
van murp gedachtengurpt.

En kurpsluiting leidt tot brurp -
Brarp! Hurp! Hurp!

Leo Vroman

Uit: De ontvachting, 1960

Kort commentaar:

De kwetsbaarheid van z'n brein beschrijft Vroman
met een heel eigen woordgebruik en een heel eigen humor.
Het vers spreekt voor zichzelf.
















-------------------------------------------------------





DE MOERBEITOPPEN RUISCHTEN


"De Moerbeitoppen ruischten";
  God ging voorbij;
Neen, niet voorbij, Hij toefde,
Hij wist wat ik behoefde
  En sprak tot mij;

Sprak tot mij in den stillen,
  Den stillen nacht;
Gedachten die mij kwelden,
Vervolgden en ontstelden
  Verdreef Hij zacht.

Hij liet zijn vrede dalen
  Op ziel en zin;
'k Voelde in zijn vaderarmen
Mij koestren en beschermen
  En sluimerde in. -

Den morgen die mij wekte,
  Begroette ik blij;
Ik had zoo zacht geslapen
En Gij, mijn schild en wapen,
  Waart nog nabij.

Nicolaas Beets (1814-1903)

Kort commentaar:

"In de Nederlandse taal is geen gedicht gemaakt dat van gelijke waarde is",
aldus een van mijn leermeesters bij zijn afscheidscollege.
Ik laat hem aan het woord in z'n enthousiasme voor dit vers.

"Een parelduiker in de oeverloze zee van vergeten 19de-eeuwse predikantenpoëzie
heeft enige strofen naar boven gehaald die terecht gerekend worden
tot het beste wat in onze taal aan religieuze poëzie gemaakt is. (-)

De man die hier spreekt, heeft in de nacht de nabijheid van God ervaren
en heeft vervolgens deze ervaring getransformeerd in enige eenvoudige woorden
die door hun zetting en toon een blijvende werking uitoefenen. (-)

Het vertragende effect van de herhalingen brengt de blijde verwondering
over Gods bescherming op de lezer over;
de korte regels van elke strofe zijn
als de dauw van de nacht die over het geheel ligt.

Het is niet moeilijk er oudtestamentische reminiscenties in te ontdekken,
o.a. aan 1 Kon.19:9-12 waar God voorbijgaat
en zich "in het suizen van een zachte stilte"
- de dichter gebruikte de Statenvertaling - aan Elia openbaart.
Het is dan ook als verwoording van een religieus-poëtische
ervaring uit de stilte voortgekomen
en keert terug tot een zwijgen
dat welsprekender is dan het zeggen."

(Prof.dr. C.C. de Bruin, Woorden voor het onzegbare, Leiden 1976, pag.24).
















-------------------------------------------------------



DE ZAAIER


Ik zag op het verlaten land
Een boer, die eenzaam koren zaaide -
Hij ging gebogen en zijn hand
Deed stil het groot gebaar, dat zaaide.

Want zaaien is een needrig werk,
Dat in ootmoedigheid geschiede -
En groot is het verborgen werk
Van God alleen... Wiens wil geschiede...

W.A.P. Smit

Kort commentaar:

Een vers om te onthouden voor ieder die geroepen is te zaaien.
Het gaat dan om het zaaien van het Woord:
moeders en vaders,
oma's en opa's,
mensen uit het onderwijs en het jeugdwerk,
predikanten, ouderlingen en diakenen,
ja, wie niet!
"Daarom noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God die de wasdom geeft."
Prachtig die ruimte voor Gods welbehagen in de laatste regels!
















-------------------------------------------------------



KLEIN DANKLIED


Gij hebt, o God, dit broze
bestaan gewild,
hebt boven 't nameloze
mij uitgetild, -

Laat mij dan dankbaar leven
de volle tijd
geborgen in de beven-
de zekerheid,

dat ik niet uit dit smal en
onvast bestand
van mijn bestaan zal vallen
dan in uw hand.

Ad den Besten

Uit: Een stem boven het water uit, 1973

Kort commentaar:

Een kleinood.
De 'ik' weet van de broosheid van het bestaan.
Van zingeving: God heeft boven het naamloze uitgetild.

En dan in de tweede strofe het schitterende enjambement,
waarin dat beven bijna letterlijk zichtbaar wordt.

Een vers om nooit te vergeten.
















-------------------------------------------------------



EEN GEDICHT


Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder,
bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.
Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag
en zegt: zijn we in Roden of Den Haag?
Wat later: kindje, ik word veel te oud.
Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut
zover al van de aarde weggedreven,
zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend
zonder bestek en her en der.
Zij zoekt - het is een s.o.s. -
haar herkomst en haar zijn als kind
en niemand niemand die haar vindt
zoals zij was. Haar Franse les
herhaalt zij: van haar 6e jaar:
'byou, chou, croup, trou, clou, pou, où,
die eerste juffrouw, weet je wel
die valse oude mademoiselle
hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.'

Had ik je maar als kind gekend,
die nu mijn kind en moeder bent.

M. Vasalis

Kort commentaar:

Dit vers heeft weinig uitleg nodig.
Een kind bij een dementerende moeder.
En de onmacht om haar te bereiken.
Ze is al van de aarde weggedreven als een sneeuwwitte astronaut.
Het zoeken van de moeder laat het kind niet onberoerd.
Dat blijkt uit de herhaling: niemand, niemand die haar vindt, zoals zij was.
De 'ik' zou zo graag de moeder helpen.
Daarvan spreken vooral de laatste twee regels.
Een aangrijpend gedicht.
Helaas, zo herkenbaar voor velen.
















-------------------------------------------------------



TROOSTLIED VOOR WIE MET KERST ALLEEN ZIJN


Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen,
dat is niet meer dan achtenveertig uur.
En uren, het ene vlug, het andere trager,
uren vervliegen op den duur.

Raak niet verloren in herinneringen,
wees toch een beetje wijzer deze keer.
Zing maar van 'Stille Nacht' als je kunt zingen,
want stil zal het zijn, die nachten. Zeer.

Zing in jezelf: 'De witte vlokken zweven'
terwijl de regen langs de pannen ruist.
Het kind is niet in Bethlehem gebleven:
het is naar Golgotha verhuisd.

Gedenk de dieren op de schalen en de borden,
die zitten meer dan jij in de puree.
Eten is beter dan gegeten worden,
ook in de glans van Lucas 2.

Zeg 'nee' als mensen je te eten vragen,
want in een andermans gelukkige gezin
daar is de kerstboom enkel te verdragen
met een uitslaande brand erin.

Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen.

Willem Wilmink

Uit: Verzamelde liedjes en gedichten 1988

Kort commentaar:

Kerst. Voor velen een feest van romantische gevoelens:
kerstboom met engelenhaar, lekker eten en cadeautjes.
Kerst betekent ook eenzaamheid,
wanneer je alleen op je kamer of flat de feestdagen moet doorbrengen.
En niet bent uitgenodigd.

Wilmink heeft een trefzekere, scherpe pen.
Voor die eenzamen schreef hij een zogenaamd troostlied,
vol spot en ironie.
Misschien kun je zelfs spreken van sarcasme.
Want het is een hard gedicht.

Het is ook een aansporing tot christelijke barmhartigheid.
Zo kan het nog een functie hebben voor ons.
















-------------------------------------------------------



WANNEER IK BID


Wanneer ik bid...
nee ik lig er niet
bij geknield,
meestal sta ik
geleund tegen
mijn boekenkast,
mijn armen er bovenop
en mijn hoofd er net
bovenuit
en zo praat ik dan.

Het liefst praat ik
vertrouwelijk
omdat God vriend is
en mijn hele leven
Hem interesseert.
Ik zeg waar ik blij
mee was
of wat me zo intens
heeft bedroefd.
Hij luistert,
altijd.

Vragen om allerlei
doe ik steeds minder,
God is tenslotte geen
manusje-van-alles,
Hij is God,
maar wel vraag ik
geregeld om
een rein hart en in
mijn binnenste
een vaste geest.

Voordat ik dan
het 'Onze Vader' bid
noem ik nog al de
namen op
van de mensen die ik
die dag
heb ontmoet,
ongelukkigen eerst,
vertwijfelden,
eenzamen,
teleurgestelden,
zij die niet genezen
zullen, in wier
tegenwoordigheid
men opgewekt doet,
lacht en zegt:
het kòmt wel weer.

Waarom zou ik dat
nu doen, moet ik dat
misschien?
Ik moet het beslist,
ik kan het gewoon-
weg niet laten,
het moet van Hèm,
van God Zelf,
het is net alsof Hij
zegt:
prent ze me in,
herinner me toch
aan hun leed,
elke dag weer,
vergeet het niet,
doe het totdat Mijn
dag aanbreekt.

Ik sta dus bij mijn
boekenkast
op Zijn dag te wach-
ten,
dàt is het
en wie weet wordt de
tijd verkort.

Geert Boogaard

Kort commentaar:

Hoe bidt u, waar bidt u en wanneer bidt u en wat bidt u?
Vroeger waren er vaste plaatsen, tijden en woorden.
Misschien vandaag nog wel.
Maar waarschijnlijk is er veel veranderd, ook bij het bidden.
Praten we daar wel genoeg over met elkaar?

De dichter vertelt over zijn bidden.
Hartverwarmend.
















-------------------------------------------------------



GOD GAF HET ONS


God gaf het ons,
God nam het ons,
Gods name zij geprezen;
't was wel bij ons,
't ging weg van ons,
't was beter in den Hemel; daar blijft het ons,
daar wacht het ons,
daar zien wij 't eenmaal weder!

Guido Gezelle

Uit: Verzameld Dichtwerk, 1982

Kort commentaar:

Hoe diep kan het verdriet zijn bij het sterven van een kind!

Wat is het dan vertroostend te weten dat het in de hemel op ons wacht.

Gezelle heeft de belijdenis van Job (1:21) met dat weerzien verweven.

Om uit het hoofd te kennen.
En eindeloos te herhalen.
Troost door de tranen heen.














-------------------------------------------------------



MIJN VROUW


Ik zit boven. Ik kijk uit het raam,
zie mijn vrouw eraan komen fietsen,
aan haar stuur twee bungelende tassen.
Ik zwaai dus maar extra hartelijk.

Ik ben haar al zo veel verschuldigd
en straks weer wat ons weer een week
op de been houdt: andijvie, grapefruit,
aardappels, Spa rood en yoghurt.

Ze kan niets terugdoen, natuurlijk.
Ze knikt dus maar als ze haar man
zo raar naar haar ziet zwaaien
en denkt er het hare van.

Anton Korteweg

Uit: In handen 1997

Kort commentaar:

Wanneer je je als commentator nogal herkent in een 'ik',
moet je niet te veel zeggen.
Het is mogelijk dat meer lezende mannen zich in dit vers herkennen.
In ieder geval in deze regel:
'Ik ben haar al zo veel verschuldigd.'

Man en vrouw blijven op zekere hoogte vreemd aan elkaar,
want vrouwelijk is anders dan mannelijk.

Prachtig die laatste regel: 'en denkt er het hare van.'
















-------------------------------------------------------



VADERS


Gemaakt om heerlijk dichtbij te zitten
zwijgen. Ze kunnen stralen
als je iets fijns hebt gedaan.
Maar zichzelf in woorden vertalen, lukt niet zo best.
Hebben ze slecht opgelet op school?

Vaders houden vast wedstrijden
met andere vaders: wie spreekt het minst
met kinderen?
Mijn vader wint
altijd.

Als ik hem nu eens taalles geef?
Elke avond zegt hij me na:
was het leuk vandaag?
Gaan we zaterdag zwemmen?
Wanneer fietsen we weer samen?

Als hij dan goed studeert,
mag hij wat langer opblijven
met mij. Heerlijk dicht bij mij
samen zwijgen.

Daniël Billiet

Uit: Alleen aan zee is de kust veilig 1993

Kort commentaar:

Leerzaam voor elke vader.
Het vers houdt ons als vaders een spiegel voor.
We kijken door de ogen van een kind dat hunkert naar contact met vader.
Zijn overpeinzingen zijn herkenbaar.
Zijn oplossing is verrassend.

Hebben wij vaders nog wel tijd om met onze kleine kinderen te praten?
Ook te praten, juist in die heerlijke dagen van leren geloven?
















-------------------------------------------------------



JIDDISH


Mijn vader zong de liedjes
die zijn moeder vroeger zong
later voor mij, die ze half verstond.

Ik zing dezelfde woorden weer
heimwee fladdert in mijn keel
heimwee naar wat ik heb.

Zing voor mijn kinderen
wat ik zelf niet versta
zodat zij later, later?

Voor de rozen verwelkt zijn
drinken wij al het bloemenwater.

Verdrietige intieme taal
het spijt me dat je in dit hoofd
verschrompelde.
Het heeft je niet meer nodig
maar het mist je wel.

Judith Herzberg

Uit: Beemdgras 1968

Kort commentaar:

Vader leerde van z'n moeder.
Maar de dochter verstond z'n woorden maar half.
Zij zingt voor haar kinderen wat ze zelf niet verstaat.
Taal verschrompelde in haar hoofd, verdrietige intieme taal.
De taal van de Jiddische liederen.

Een les voor christelijke vaders en moeders vandaag.
Zorg ervoor dat helder en duidelijk de Boodschap wordt doorgegeven.
Anders sterft ze.
















-------------------------------------------------------



MOEDER


Nadat mijn vader stierf en jij zo oud en
ontredderd achterbleef, ben ik begonnen
jij tegen je te zeggen, want als niemand
meer jij tegen je zegt, ben je zo oud.

Toen ging je toch weer leven, maar heel anders,
niet meer mijn moeder maar gewoon het meisje
voor je mijn vader trouwde, het verleden
als toekomst voor je, weer bij moeder thuis.

Was ik je zoon of een teruggekeerde
vriend van heel vroeger, als wij wandelden
- het ging toch nog, voorzichtig - langs de paadjes
van 't bos, en jij vertelde, arm in arm?

En toen het niet meer ging en ik kwam bij je
in 't ziekenhuis leefde je nog weer eerder,
vlak bij de dood, maar trots toch, als je toonde
stapje voor stapje, wat je al weer kon.

Tot je het niet meer kon, ook niet meer praten,
enkel nog kijken, en ook dat niet meer,
enkel nog slapen naar de laatste adem.
En 'k heb je haar gestreeld, als van een kind.

Vriendinnetje. Dochter van mij.

Muus Jacobse (1909-1972)

Uit: A Dieu, 1975

Kort commentaar:

Dit is een teer gedicht. Vertederend.
Een zoon met z'n oude moeder.
Gezegende moeders met zo'n zoon.
In een tijd van zoveel verstoorde relaties, een verademing.
















-------------------------------------------------------

SCHOOL

Wie vroeger vier jaar oud was, ging
naar school. Zo lag het feit.
En raakte dan, een droevig ding,
zijn moe een beetje kwijt.

Nu kent het schoolkind dat niet meer.
Zijn moe blijft aan zijn zij
en krijgt hij zelfs nog ongeveer
zo'n moe of tien erbij.

Een rekenmoe, een stencilmoe,
een moe voor overblijf,
een moeder voor het kerstgedoe
en voor het schoongeschrijf.

Een fluormoe, een moe voor zang,
een knutselmoeder toe,
een moeder in de overgang,
die is klaarovermoe.

Die moeders zijn voor school gewis,
een hele grote bof.
Want juffrouw Els zit thuis, die is
met zwangerschapsverlof.

Marjolein Kool

Uit: Python in de plantenbak 1993

Kort commentaar:

In 1950 was het vijftig jaar geleden
dat de Gereformeerde Onderwijzers Opleiding in Enschede begon
met het opleiden van juffen en meesters voor het gereformeerde lager onderwijs.
Gods zegen wordt daarin ervaren.
Het waren rijke jaren, inderdaad.

Er is ook veel veranderd in die vijftig jaar.
Dit gedicht spot daar een beetje mee.
Hebben gereformeerde scholen ook een moe voor specifiek gereformeerde zaken?
















-------------------------------------------------------

HET DOOR U GEKOZEN NUMMER IS GEWIJZIGD

"Er is een 6 voor mijn nummer gekomen.
Nooit zal die 6 echt bij mij horen.
Ik zal altijd mijn eigen nummer onthouden
met die 6 er los bij, als een buitenwijk,
als nieuwlichterij, als mode, façade
een kuif of een sik, niet van mij.

Ik blijf mij verzetten tegen die 6
die mij uit mijn routine rukt
als was ik verhuisd, als was ik herdoopt.
Mijn eigenheid gaat volkomen stuk
aan die 6 die vooraan loopt
als naar een vertimmerd adres.

Nog eerder hertrouw ik, nadat ik rouw
dan dat ik die 6 tot de mijne maak!
Ik ben niet star, maar zo'n cijfer
van hogerhand toegevoegd
zomaar, een zondag, in maart!

Wat een ijver! Zo wordt een gebouw
door één overtollige steen gesloopt."

Judith Herzberg

Uit: Wat zij wilde schilderen, 1996

Kort commentaar:

Je komt soms iemand tegen die erg gehecht is aan het oude.
Bijvoorbeeld in je gemeente of familie.
Of je komt het tegen bij - jezelf!
Wat er in zo iemand kan omgaan bij een verandering - men noemt dat vaak vernieuwing - lezen we in dit vers.
Een kleinigheid kan een gebouw doen instorten.
Veranderen vraagt zorgvuldigheid en invoelingsvermogen.
















-------------------------------------------------------

DOODSGEBED

Heer, als ik sterf
op een december-dag;
in het ziek laken dat ruikt!
En mijn gezicht: geel als een raap,
mijn baard verwoest door het zweet,
terwijl mijn hand vol angst in het kussen plukt,
Heer, houd dan voor mij, arm schaap,
houd uw barmhartigheid gereed.

Want gedurig was ik lui en dom,
onkuis, hovaardig en zot,
ik was gulzig aan bier- en wijnpot
en mijn tanden bruin van de pijp.

Heer, als ik sterf
en mijn voeten zijn koud als glas,
de kaars druipt op mijn hand
en de dokter zegt:" 't Is gedaan,"
als bij de kamer-wand
de priester bidt: "Heer, laat hem gaan",
dat ik dan bidde:
"Heer, neem mij in uw ontferming aan."

Karel van den Oever (1879-1926)

Kort commentaar:

Een gedicht over bidden.
Ditmaal een doodsgebed.
Aangrijpend.
Het is ook weer een spiegel voor ons.
Wat bidden wij als wij sterven?
Als we nog bidden kunnen?
















-------------------------------------------------------

IN DE SNACKBAR

een jongen uit Trabzon vertelde mij:
broer, vroeger aten wij met de hele familie
één kom yoghurt en één brood

wij zaten op de grond om het tafelblad geschaard

ik droeg een revolver in mijn gordel
net als mijn vader dacht ik dat wij helden waren

maar heldendom zit niet in een revolver
dat begrepen wij pas later

nu snij ik mijn gedachten
in plakjes en reepjes

als tomaten en uien
dunner en dunner

in deze hondebaan,
illegaal in Amsterdam

Halil Gür

Uit: Wakker houdt het vuur niet aan, 1994

Kort commentaar:

Kennen wij het gedachte-leven van een illegaal?
Dit vers geeft ons een beeld.
Droevig, zo'n bestaan.
Hoe kunnen we zo iemand bereiken met de Blijde Boodschap?
















-------------------------------------------------------

WINTERSLAAP

Zo'n egeltje, dat in november slapen gaat
en dromend alles mist: de Sint als kreupelrijmer,
de kerstcommercie en het oudejaarsgemijmer,
de nieuwjaarsborrels en de nieuwjaarsleuterpraat,

fantastisch toch? En wat hem verder blijft bespaard:
sneeuw, ijs en hagelbuien, bibberen en rillen
en carnaval... Zoiets zou u toch ook wel willen?
Pas als de lente terugkomt in de loop van maart

ontwaakt hij fit en fris na bijna twintig weken.
En daarna gaat hij een verkeersweg oversteken.

Jan Boerstoel

Uit: Een beetje wees, 1990

Kort commentaar:

Een diergedicht.
De dichter geeft het dier menselijke trekjes.
Toch blijft het echt een egeltje.
Dat blijkt uit de laatste, trieste regel.
Een aansprekend vers.
















-------------------------------------------------------

IK FINT

Je werkt er jaren aan en dan komt iedereen vertellen wat hij fint.
Ik fint het spel wat zwak, ik fint de bomen te decorachtig, ik fint
dat van dat wak wat slap, ik fint juist dat bevrorene zo prachtig,
ik fint dat meisje onwaarschijnlijk, ik fint het net de onderwereld,
zo mythologisch, ik fint die scène bij de bushalte vervelend
ik fint ik fint ik fint, o wee het is al kwart voor acht!
Ik fint - nou ja ik zeg nog wel eens wat ik fint, ik
moet nou rennen want me kint...-

Judith Herzberg

Uit: Wat zij wilde schilderen, 1996

Kort commentaar:

Je wordt er soms bijna ziek van.
Van wat iedereen vindt.
Er wordt wat geoordeeld.
En veroordeeld.
Tussen neus en lippen iemand onderschoffelen.
Ook onder kerkmensen.
In plaats van je mond te houden.
Of te vragen: Wat vindt de Here God ervan?
















-------------------------------------------------------

KUS

Laatst zag ik er weer twee
ze kusten elkaar op de teevee
zij deed haar hoofd achterover
en zijn lippen raakten haar mond
het duurde heel lang
en je kon wel zien
hoe fijn ze het vond.

Er kwam toen een zucht
en ze opende haar ogen
dromerig en langzaam
ik vraag me nu af
hoe vrijen en zoenen
later bij mij zal gaan?

Net ben ik voor de spiegel gaan staan
en ik heb het precies zo nagedaan
ik weet wat je met je lippen doet
en hoe je je hoofd dan houdt...

Maar het glas was zo koud.

Thera Coppens

Uit: Trappen om vooruit te komen, 1986

Kort commentaar:

We noemen het zo treffend: ontluikende sexualiteit.
Daarvan is dit vers een voorbeeld.
Heerlijk, die prille verwachting:
hoe zal het later zijn?

En dan: het glas was zo koud.
















-------------------------------------------------------

GENESIS TWEE

De handen van haar mond heeft zij gevouwen,
de lippen van haar armen in vertrouwen
open gedaan en 't hart van haar gezicht
heeft zij herkennend op mijn hart gericht.

Haar ogen die mij openlijk genegen
zijn, zeggen wat haar lichaam nog verzweeg en
haar stem die mij bij mijn geboorte noemt
heeft mij voortaan tot horigheid gedoemd.

Zij zegt mijn naam en ik herhaal de hare,
wij zullen elkaar voor elkaar bewaren,
maar zij vooral houdt mij voor mij gereed
omdat zij mijn geheim van buiten weet.

Guillaume van der Graft

Uit: Verzamelde Gedichten, 1982

Kort commentaar:

Een liefdesgedicht.
De 'ik' tekent zijn vrouw met beelden aan het lichaam ontleend.
Haar mond is dicht, haar armen zijn geopend en ze kijkt hem liefdevol aan.
Wanneer ze spreekt, is de ik helemaal aan haar overgeleverd.
Haar stem maakt hem tot wie hij wezenlijk is.
Ze noemen elkaar bij hun naam: ze geven elkaar over en weer identiteit.
Hij is niemand zonder haar en andersom.
Want zij kent hem van binnen en van buiten.

Hier beschrijft een man wat zijn vrouw voor hem betekent.
In het perspectief van Genesis 2!
Hoeveel mannen ervaren dat, maar kunnen het niet verwoorden.
Daarom dit magnifieke vers.
















-------------------------------------------------------

DE HOOIKEERDER

Door revoluties weggemaaid
staat hier de hooikeermachine.
Hij was mooi blauw en rood, bestreed
het gele lekker ruikende hooi.

Nu weggedragen op vleugels
van stormvogel roest wordt hij meer
en meer stof van de schuur. Antieke
vriendelijke machine; huisdier.

Terwijl hij zo machtig roffelde
achter de paardebil, charge
op charge uitvoerde, in galop
voortrazend over het weiland.

H.H. ter Balkt

Uit: Oud gereedschap mensheid moe, 1975

Kort commentaar:

Oude machines, oude gereedschappen: ze hebben iets.
Zeker voor de oud geworden gebruikers.
Nostalgie, herinneringen.
Om te koesteren.

Een gedicht speciaal voor onze plattelanders.
Maar de stedelingen mogen er ook van genieten.
















-------------------------------------------------------

REISBRIEF

waarde vriend het is hier prachtig
de koeien zijn ontroerend drachtig

de spoorlijn loopt dwars door het dal
een vrouw beheert de waterval

elk huis of hok met beemd en gaard
verkoopt men op een ansichtkaart

de mensen lopen traag en stug
en komen op geen stap terug

men zegt God heeft ons klein gebouwd
maar sneed ons uit behoorlijk hout

dit alles sta ik aan te zien
zo is het paradijs misschien

en verder is hier alles prachtig
het wordt me soms wel eens te machtig

Bergman

Uit: De inhoud van het oppervlak, 1975

Kort commentaar:

Nederland ging weer met vakantie.
Ik heb iemand gekend die er nooit op uittrok.
Hij zei: "Ze gaan met vakantie, ze zijn met vakantie en ze zijn met vakantie geweest."
Hij vond het maar een zinloze bezigheid.

De dichter van de Reisbrief ging wel met vakantie.
Toch zit er ook een lichte spot in dit gedicht.
Daardoor is het treffend.
















-------------------------------------------------------

JONGETJE VAN VIER

Ik word weggebracht
door mijn moeder
tot over de drempel
van een klein
en toch onmetelijk
lokaal.

Overgenomen door
een lieve juf
voel ik een hand
voorzichtig
en zacht gelegd
op mijn hoofd.

Ze zegt dat ze
mijn matrozenpakje
erg mooi vindt
en een uur later
loop ik in een kring
van kinderen
aan haar hand
en ze zingt.

Toen ik voor het eerst
met een kroontjespen
'lief' schreef,
dacht ik opeens
aan haar.

Geert Boogaard

Uit: En toch, 1977

Kort commentaar:

De scholen zijn weer begonnen.
In dit vers zie je de grote invloed van juf in de eerste groep.
Prachtig zo'n beroep, zo'n ambt.
't Is wel lang geleden: kroontjespen!
Maar vandaag zijn er gelukkig nog lieve juffen.
Gezegend zo'n klas.
















-------------------------------------------------------

HIERNA

Wanneer mijn werk gedaan zal zijn,
Mijn adem stil, mijn ogen dicht,
Geneest mij van de laatste pijn
Dit nooit verloren vergezicht:

Er leeft een God, die alles schiep
Wat zichtbaar en onzichtbaar is,
Die mij tot zijn aanschouwing riep
Uit ondoorgrondbre duisternis.

Voorafgetekend loopt zijn pad
Dwars tegen mijn begeerten in,
Doch die ik 't liefst heb liefgehad
Gaf aan mijn heil zijn eerst begin.

Uit: Keer ik van ver naar U weer, ncrv 1972

Kort commentaar:

Wat moet ik hieraan nog toevoegen?
Een echt christelijk gedicht.
Waarin goed van God wordt gesproken.
En daar gaat het toch om!
















-------------------------------------------------------

OUDE EN NIEUWE STEDEN

Je voelt je razendsnel vertrouwd
met oude steden, fraai gebouwd
om torens heen:
al kende je daar heg noch steg,
na een klein uur vind je de weg
heel goed alleen.

Maar neem een wijk uit onze tijd:
je raakt er vaak de weg nog kwijt
na honderd keer.
Zelfs in één bouwwerk, één kantoor,
zoek je je rot, de jaren door
en telkens weer.

Ach, architecten van vandaag,
ik zoek een antwoord op de vraag
waarom u faalt:
waarom is bijna elk ontwerp
zo zonder hart en zo onscherp
dat men verdwaalt?

Willem Wilmink

Uit: Moet worden gevreesd dat het nooit bestond? 1990

Kort commentaar:

Bent u wel eens verdwaald in zo'n vreselijke stadswijk?
Je zoekt de straat op, maar desondanks gaat het vaak mis.
Als u met iemand in zo'n wijk afspreekt,
ga dan een half uur eerder van huis of op de fiets.

Dan bent u hopelijk op tijd.
















-------------------------------------------------------

TUSSEN BOVEN EN BENEDEN

tussen boven en beneden
is een trap met dertien treden
en een wereld van verschil

boven doe ik wat ik wil

maar beneden
hou ik me het liefst
een beetje stil

Nannie Kuiper

Uit: Een zeldzaam exemplaar, 1991

Kort commentaar:

Een vraag die elke ouder zich moet stellen;
niet alleen aan zichzelf, maar ook aan het kind:
'Hoe groot is het verschil tussen boven en beneden?'

Niet alleen om te controleren.
Maar uit echte belangstelling en liefde.
Om samen te waken voor dubbelleven.
En Gods hulp daarvoor te vragen. Samen!
Dat is ook opvoeden.
















-------------------------------------------------------

DE GESTORVENE

Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde te gaan.

Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
kon uit de dood ik die éne doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan -
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.

Ida Gerhardt

Uit: De slechtvalk, 1966

Kort commentaar:

Er is een dierbare gestorven.
O, nog éénmaal die éne te kunnen groeten;
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal doet denken aan het wonder van Jericho.
Hoe groot kan dat verlangen zijn!
Het verlangen naar een onmogelijk wonder.
Althans voor wat dit aardse leven betreft.
Wij weten gelukkig meer;
ook daar kun je naar verlangen.
















-------------------------------------------------------

VADERS

Knuffelen gaat niet zo goed.
Ze roepen hé joh, je weet het hè,
en lezen de krant.

Over de rand kijken ze mee
hoe je je huiswerk doet
of niet.

Je staat versteld van
wat ze weten over de wereld.
Meer dan van jou bijvoorbeeld.

Vaders zijn zo. Ze laten niets merken
tot er iets is.
Dan leer je ze kennen als moeders.

Johanna Kruit

Uit: Als een film in je hoofd, 1989

Kort commentaar:

Hier wordt positief over vaders en moeders geschreven.
Vanuit het perspectief van een kind.
Heel herkenbaar.
Een spiegel voor vaders en moeders.
Gezegend een kind met zo'n vader.
Of niet soms?
















-------------------------------------------------------

DEZE AARDE, WIJ HEBBEN ZE OPGEBRUIKT

Deze aarde, wij hebben ze opgebruikt:
grond, wateren, beemden, bomen,
de vrucht die smaakt, de bloem die ruikt,
en 't land waarvan wij dromen.

Wat geven wij onze kinderen mee
behalve spreuken en kogels?
en 't zingen van de vogels.

Maar wél het gif en het haastige kruit,
en haat die alom kan passen.
Sindsdien doven de lentes uit
en dorren vroeg de grassen.

Belofte slaat over in ongeduld
voor wie geen hoop meer bewaren.
Wat zijn wij onder zoveel schuld?:
Bedriegers of barbaren?

Herwig Hensen

Uit: Verzamelde Gedichten, 1988

Kort commentaar:

Wat hebben wij met Gods goede schepping gedaan?
Is ze overal nog 'voor onze ogen als een prachtig boek'(NGB art.2)?
En dan de indringende vraag: Wat geven wij onze kinderen mee?
Zeker als westerse mensheid staan we schuldig.
We zijn geen goede rentmeesters geweest:
deze aarde, wij hebben ze opgebruikt.

Daaraan mogen we best ook denken als we bidden:
Vergeef ons onze schulden.
















-------------------------------------------------------

OPA

Hij heeft witte bretellen
met glimmende klippen
en hij rookt sigaren

mijn opa kan mooie
verhalen vertellen
over Egypte en z'n eerste auto
en over de oorlogsjaren

hij schildert vogels
met waterverf
en hij heeft een pensioen

en ik wil niet
dat hij ziek wordt
en pijn heeft

maar ik kan er niets
tegen doen.

Thera Coppens

Uit: Trappen om vooruit te komen, 1986

Kort commentaar:

Dit kleinkind houdt van opa.
Jammer dat het niet heeft leren bidden.
Het denkt immers: 'Ik kan er niets tegen doen.'

Wat zijn onze kinderen en kleinkinderen dan rijk.
Ze hebben een almachtige Vader.
Heerlijk om ze te horen bidden, die kleintjes.
Ook voor hun opa of oma.
















-------------------------------------------------------

AFWASMACHINE

aan mijn bestek

Adieu messen en vorken, ik was jullie nooit meer af.
Het is uit tussen ons. Geen toegewijd leuteren meer
tussen zachte doeken, ik stop jullie als lastige kindertjes
in een crèche, ik ben blij dat ik jullie heb,
o, ik zou jullie niet willen missen! maar nooit
meer zullen jullie als bekenden door mijn handen gaan.
Handenbindertjes! voortaan zijn jullie vaat.
Hoor eens, we moeten redelijk zijn, het gaat niet aan
die conversaties na het ontbijt, hoe was de pap,
maakte het ei erg vlekkerig, is er niet te hard
op je gebeten en was de rabarber verfrissend?

En het douwderideine lepeltje mijn deukje mijn
klein fijn mongooltje, moet jij ook door de molen?

O grote opscheplepel worden je kinderen nu voortaan
zonder aanzien des persoons door het water geslagen?

Wij moeten niet kinderachtig zijn. Warme sopjes
hebben hun tijd gehad. De wereld eist ons op
voor gewichtiger zaken. Mijn persoonlijkheid
bijvoorbeeld, moet nog ontplooid. Dat
kan natuurlijk niet met jullie, of met de kopjes.

Judith Herzberg

Uit: Beemdgras, 1968

Kort commentaar:

Ik ken een gezin,
dat jarenlang een afwasmachine in hun keuken ongebruikt liet.
Een mooie gedachte.
Want is de afwas nu niet juist een heel goed ogenblik
om met een van je kinderen een goed gesprek te voeren?
Een kostbaar moment.
Wat is daarvoor in de plaats gekomen,
wanneer de afwasmachine haar intrede doet?
















-------------------------------------------------------

HOU VAN MIJ

Ik moet deze shampoo en dat blonde haar en licht
dat van achteren komt zodat er goud uit mijn hoofd groeit
en zakdoeken tussen de kussens van de bank mogen frotten -

ik weet wel dat ik bof met een fijn huis en alle dagen eten.
Maar in Amerika wordt er tenminste de hele dag van je gehouden:
I love you, I love you too, I want you. Bij ons valt niemand

ontroerd in je armen of belt je op om niets anders te zeggen.
Move you ass to the kitchen. I want you to afwas. I want you
to afdroog too. - Hou van mij, het is geen verzoek.

Ted van Lieshout

Uit: Mijn botjes zijn bekleed met deftig vel, 1990

Kort commentaar:

Weer een vers vanuit het perspectief van een puber.
Het is een schreeuw om liefde.
Geen verzoek.
Hunkering naar aanraking en warmte: bij ons valt niemand ontroerd in je armen.

O, laten we als ouders en grootouders opmerkzaam zijn.
En volop liefde geven.
Vooral aan onze pubers.
















-------------------------------------------------------

NAAR SCHOOL

Mijn vader bracht
mij weg
en kwam een half uur
na het afscheid
weer terug
want ik vergat
mijn zakdoek.

Ik was zo blij
met zijn komst
en met de zoen
die ik onverwachts
van hem kreeg
en ik weet nog dat
ik bloosde
daar in die voorste
bank.

Altijd zou ik
die kus van Vader
onthouden
en mijn kinderen
vertelde ik
ervan.

Ook vertelde ik hun
van de juffrouw
en van de vriendelijke klank
in haar stem.

Een jaar lang was er
nabijheid
en was ik omringd
van goedheid,
een wal
om mij heen.

Geert Boogaard

Uit: En toch, 1977

Kort commentaar:

De scholen zijn weer begonnen. Daarom een vers met vroege schoolherinneringen.
Wat is liefde in de opvoeding toch belangrijk, zowel thuis als op school.
De dichter kan er nog enthousiast over schrijven. Fantastisch!
















-------------------------------------------------------

IN MEMORIAM PATRIS

Mijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.

Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
Èn, niets te zeggen als hij bezig is:

'Dàt is een man, daar kun je staat op maken'.
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij op huis aan. Een lucht van geweld:
Gorcum ligt al door wolken overkraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouders draagt.

Ida Gerhardt

Uit: De ravenveer, 1970

Kort commentaar:

Herinnering aan een overleden vader.
Het gedicht speelt in rivierenland.
Een vader aan het werk -niet storen-
verandert in een beschermende vader.

Moet u, net als ik, ook aan onze hemelse Vader denken:
geen noodweer en geen wereld kan mij raken?
En die Vader: Hij draagt onze elke dag!

Ontroerend, die laatste regels.
















-------------------------------------------------------

GEPEST

Tegen 't raam van de veranda
met mijn neus, mijn wangen nat.
Wéér gepest op school. Eerst Johan,
dan de hele klas zowat.

Ik was boos, wat zeg ik, woedend!
Maar ik zei niks. Kon ik maar!
En weer thuis, toen dacht ik stiekem:
Kreng! En pestkop! Leugenaar!

Ik kijk zomaar wat de tuin in.
Kouwe biefstuk op m'n bord.
Ja, hier sta ik dan, zo droevig
dat het bijna prettig wordt.

André Sollie

Uit: Soms, dan heb ik flink de pest in, 1993

Kort commentaar:

Even een inkijkje in het innerlijk, het binnenleven van een gepeste.

Verschrikkelijk voor wie het overkomt.
En het zijn er tienduizenden, dagelijks.

Verrassend is het vermogen om ook hiervan te overleven.
















-------------------------------------------------------

SAMENZANG

We zagen gisteren nog een merel,
die kwam vlak voor het raam zitten
waarachter oma in haar wagentje -
nee jongen, zo goed als hier
hebben we het nog nooit gehad,
de mensen zijn allemaal even
aardig voor de oudjes en de kaas
krijgen we maar met moeite op,
beschuit hebben we altijd over
- voor de kleinzoon denkt oma dan -
en soms 's avonds is er zang
op de radio en zitten we samen
toch zo heerlijk te zingen
dat we alles vergeten.

T. van Deel

Uit: Strafwerk, 1969

Kort commentaar:

Verstild leven.
Hoe klein is hun wereld geworden.
Maar dankbaarheid overheerst.
Wat is zingen toch wezenlijk!
Niet alleen voor ouderen.
Aangrijpend getekend.
















-------------------------------------------------------

TIJDOPNAME

Op 't gras vannacht zag ik mijn ouders zitten,
luchtig gekleed in voorjaarsochtendlicht;
'k herkende hen eerst niet aan hun gezicht
maar aan hun houding, als vanouds in witte

tuinstoelen naast elkaar, hun blik gericht
verwelkomend op mij; ik kwam niet nader,
dronk het beeld in, het beeld van moeder, vader,
en achter mij groeide de toekomst dicht.

Die tuin nu wandelpark, het huis kantoor,
niets weet mij daar nog, de voetstap van vreemden
wiste door jaren heen van ons elk spoor.

En toch vannacht dat grasveld, zij daardoor
nog op hun vaste plek, nog geen ontheemden,
en wie ik werd ging in hun blik teloor.

C.O. Jellema

Uit: Droomtijd, 1999

Kort commentaar:

De 'ik' droomde over z'n ouders.
Hij ziet ze zitten, gedetailleerd.
In het heden is hij een vreemde in het huis en de tuin van z'n jeugd.
Maar in het gedroomde verleden wordt hij door z'n ouders welkom geheten.
Gefascineerd door wat hij ziet, drinkt hij het beeld van moeder en vader in.

Herkenbaar en indringend.
















-------------------------------------------------------

BEVINDELIJKE PREDIKING

O, gij uitzinnige Galaten,
Wie heeft u betoverd...?

Galaten 3:1

Dat kan ik beslist
niet meemaken,
dat God pas mijn
God wil zijn als
ik verbrijzeld ben
door de kennis en
ondervinding van mijn
gruwelijke verdorvenheid.

Ik kan met dat schamel
welbehagen onmogelijk
leven. Alsof er iets van
mijn kant zijn moet voordat
God aan mij kan beginnen.
Een uitzinnig verzinsel.

Geert Boogaard

Uit: Omdat er wat van komt, 1988

Kort commentaar:

Ik weet niet op de dichter een juist beeld geeft van bevindelijke prediking.
Ik denk dat er heel wat soorten bevindelijkheid zijn.
Maar als het zo is als hij schetst, dat is zijn reactie voluit gereformeerd.
Alsof er iets van mijn kant moet zijn, voordat God iets kan beginnen.
















-------------------------------------------------------

NIET KLAGEN

Niet klagen
Maar dragen
En vragen
Om kracht.
Niet zorgen
Voor morgen
Bij vallende nacht.

Niet beven
Voor 't leven
Gegeven
Van God
Maar 't heden
Besteden
Naar plicht en gebod.

Niet dringen
In dingen
Door niemand bevroed.
Tevreden
Te treden
Bij 't licht op het pad
En de lamp voor de voet.

Nicolaas Beets (1814-1903)

Uit: Gemengde Gedichten, 1892

Kort commentaar:

Vooral de eerste regels zijn bekend.
Onlangs nog geciteerd door onze premier op een herdenking van de ramp van 1953.
Er is best wat op af te dingen.
Hoe wordt in sommige psalmen niet geklaagd?
Toch bevat het vers een vroomheid die het overwegen meer dan waard is.
Omdat ze voluit bijbels is.
















-------------------------------------------------------

WIT

Als ik van u moet spreken, doe ik alle mooie woorden
weg
ik wil maar liever weinig zeggen
ik wil maar liever enkele kale woorden zeggen
wat arme kale stenen, dat is mijn verhaal
mooie woorden denken alleen maar aan zichzelf, ze we-
ten van dienen niet
de goede woorden zijn arm en naakt
als Franciscus
ze zijn trouw
enkele goede woorden, dat is genoeg
want er mag niets komen tussen u en mij
eigenlijk wil ik liever met u zwijgen

J.C. van Schagen

Uit: Ik ga maar en ben, 1981

Kort commentaar:

Mooie woorden denken alleen maar aan zichzelf.
Ze weten niet van dienen.
De dichter gebruikt wanneer hij over 'u' spreekt, liever goede woorden.
Die zijn arm en naakt.
Want er mag niets komen tussen hem en 'u'.

Kent u dat met uw vriend, vriendin of geliefde?
Enkele goede woorden die genoeg zijn?
Of veelzeggend zwijgen?
















-------------------------------------------------------

WEGLOPEN

Ik loop de weg steeds verder weg.
Nu ben ik zonder huis.
En ieder woord dat is gezegd
duwt me vooruit.

De avond doet gordijnen dicht.
De wind trekt aan mijn haar.
Het regent wat op mijn gezicht.
Of huil ik nou? - Wat raar!

Er komt een fietser op de dijk.
Wat doet die hier zo laat?
Ik wil niet kijken maar ik kijk
tot vader voor me staat.

Ik wil niks zeggen maar ik praat.
Zijn hand ligt op mijn haar.
Kom, zegt hij, kom, het is al laat.
Stil nu maar.

Nu gaan we samen op de fiets.
Ik denk aan niets.

Johanna Kruit

Uit: Vannacht zijn we verdwenen, 1993

Kort commentaar:

Een kind loopt weg van huis.
Er zijn harde woorden gesproken.

Liefdevol en wijs handelt de vader
Gezegend wanneer je als kind zo'n vader hebt.
Gezegend zijn wij met onze Vader.
















-------------------------------------------------------

TWEE PAARDEN

Twee paarden stonden tegenover elkaar.
Het was lente en zomer tegelijk.

Tegenover en naast elkaar
lente en zomer tegelijk.
Twee paarden met het hoofd
tegen de hals van de ander.

Verloren in de warmte
van het andere lijf
kijkend naar de horizon.

Zo staan en het gras vergeten.

Remco Ekkers

Uit: Haringen in de sneeuw, 1984

Kort commentaar:

Je ziet het voor je: twee paarden.
Prachtdieren.
Moeder en veulen?
In ieder geval liefdevol geschetst.

Groot is onze Schepper!
















-------------------------------------------------------



DE ZIEKE MAN


Nadat de zieke man,
zowat vier jaren door,
door iedereen was verwend geweest,
door iedereen zacht behandeld
en zacht was aangesproken, en
gewassen en in bed gelegd,
gekrabd, in bed gelegd, geraden,
gestreeld, gelaxeerd, in bed gelegd,
en iedereens zachte wil, vier jaren,
tot eigen heil had ondergaan -
daar sloot hij opééns
zijn kasten, laden, ramen, deuren;
en op de buitenkant van iedere deur
plakte hij een papier,
waarop hij had geschreven:
Iedereen kan verrekken,
Ik ook.


E. du Perron

Uit: Parlando, 1930

Kort commentaar:

Medelijden kan te erg worden.
Deze zieke is de vertroeteling moe.
Dat is ook een (vaak vergeten) kant van het langdurig hulpbehoevend zijn.

Ik las dit vers onlangs voor
aan een steeds meer van zorg afhankelijke broeder.
Het gaf hem de nodige pret.

Hij zei: "Ik herken het wel,
maar ik ben maar wàt blij met de zorg van de broeders en zusters."
Gaaf, zo'n reactie!
















-------------------------------------------------------

BLOEMEN GEUREN

Elke bloem heeft een speciale
geur. De roos, tulp, margriet,

narcis, leeuwebekje, heide,
lelietje van dalen, klaproos,

anjer, madeliefjes, krokussen,
de korenbloem. Niet allemaal

ruiken ze lekker. Bij voorbeeld
de anjer, die ruikt niet zo

lekker als de roos. De lelie
van dalen ruikt erg lekker.

Veel en veel lekkerder dan de
anjer. Dus ruik vooral niet

aan de anjer. Dit weten we
dan ook weer. Dag allemaal!

K.Schippers

Uit: Sonatines door het open raam, 1972

Kort commentaar:

Ik zie u denken: 'zo kan ik het ook'.
Ondertussen hebt u wel weer een gedicht gelezen.
En er over nagedacht.
Dat is winst.
Lekker luchtig tussen al die zware kost.
Ik hoop, dat u zich niet beetgenomen voelt.
Uit de laatste woorden kunt u opmaken,
dat het vers op kinderlijk niveau is geschreven.
Vandaar!
















-------------------------------------------------------

DUIKELAARTJE

Op tweetal staan is zwaar balanceren
op het hellend vlak van ambt en eer.

Gewogen en opnieuw te licht bevonden;
geen kerkvloer keert zijn hemelval.

Steeds dieper duikelt hij met het hart
schommelend tussen roeping en vrees.

Zijn met lood bezwaarde benen helpen
hem - neergeworpen, altijd weer omhoog.

Maar afgelopen zondag na de verkiezing
kwam hij eensklaps niet meer rechtop:

duikelde hij pardoes - hals over kop
voorover de bank uit de eeuwigheid in,

waar hij, liggend voor de rechterstoel,
door God zelf overeind geholpen werd.

Anne Schipper

Uit: Liter, mei 1999

Kort commentaar:

Het is heel wat: op tweetal staan en niet gekozen worden.
Er gaat heel wat spanning aan vooraf: zal ik het deze keer halen?
Ik denk, dat wordt onderschat wat een stil verdriet dit met zich meebrengt.
Ook schaamte voor vrouw en kinderen en gemeenteleden.
Misschien niet goed, niet geestelijk, maar heel menselijk.

Deze broeder is al heel wat keren afgevallen, maar hij heeft het steeds overleefd.
Nu niet. Hij tuimelt dood uit z'n bank.
En dan de scherpe tegenstelling: terstond raapt God hem op.
Hij valt, maar niet uit Gods hand.

Niet verkozen, maar wel verkoren.
















-------------------------------------------------------



DE DRIETEENSTRANDLOPER


De zee kan het niet helpen,
in weeën komt haar drift;
voor haar opwelling wijkt hij,
haar bedenking beent hij na.

Van zijn bestaan verschijnt
het vluchtig spijkerschrift,
in scheve aanloopregels,
bijna kwatrijnen.

En door haar plompverloren dweilen
worden zij weggewist.

Ieder spoor van zijn gedribbel
moet verdwijnen, of hij zich in
de drang om voort te leven
zonder nadruk had vergist.

Ed Leeflang

Uit: Sleutelbos, 1999

Kort commentaar:

Die drieteenstrandloper is een bijzondere vogel:
Klein, vol actie, hij loopt steeds je kijker uit.
Ik las ergens: hij rent als een mechanisch speelgoedbeestje
de teruglopende golven na.

Het gedicht vertelt het spel tussen zee en vogel.
Ieder spoor van zijn gedribbel moet verdwijnen.
Rijk is Gods schepping.

Subtiel beschreven.
















-------------------------------------------------------



AGENDA


Jan zeventien jaar dood schrijf ik
in mijn nieuwe agenda bij tweeëntwintig april

en ik weet weer hoe je stierf en hoe
ik het moeder vertelde, hoe ze toen zat en keek.

Ieder jaar schrijf ik het op.
Ieder jaar wordt je dood ouder.

Als ik het opschrijf is de dag nog leeg.

Lees ik het later dan sta je tussen afspraken,
nog stiller dan je was, maar minder broos.

Ik schrijf ook op wanneer je jarig was.

liggen in mijn agenda dicht bij elkaar.
Eerst sterf je. Daarna word je geboren.

Marijke Hanegraaf

Uit: Veerstraat, 2001

Kort commentaar:

Hoe gedenk je een gestorven geliefde?
Iedereen doet dat weer anders.

De 'ik' uit dit vers heeft een heel eigen manier.
Jan krijgt een plaats in de agenda,
z'n dood, maar ook z'n geboorte.
Of Jan echtgenoot was of broer, is niet helemaal duidelijk.
Maar met liefde krijgt hij een jaarlijks een plaats in de agenda.
Eerst op een lege bladzij, later tussen afspraken.
Ja, want het leven gaat door.

Ook het Leven!

Ontroerend van eenvoud.
















-------------------------------------------------------



BALLADE


Een elfje liep door Sprookjesland
met een twaalfje aan d'r hand.

De elfenkoning zag hen gaan
en sprak de twaalf verbolgen aan.

Mijnheer, hoe waagt een twaalf als gij
te vrijen met een elf van mij?

Zo iets is hier nog nooit gezien,
zelfs met geen negen of geen tien!

De jongen zei: Vorst, permitteer
dat ik mij even opereer.

Hij sneed een stukje uit zichzelf,
toen was de twaalf nog slechts een elf.

De vorst schreed voort, hij was voldaan.
Het elfje zag haar jongen aan.

Het elfje zag haar jongen aan
en schreiend is het heengegaan.

Gaston Durnez

Uit: Hooikoorts, 1962

Kort commentaar:

Wat is nu de moraal van dit droevige lied?
Blijf jezelf.
Denk goed na voor je gaat voldoen aan irreële wensen van schoonpa (of -ma).
Let wel: irreële.

Door schoonpapa verkoren.
Maar liefje verloren.
















-------------------------------------------------------



VOX HUMANA


In een klein dijkhuis staat,
ziet hij door 't uitvergrote raam,
het oude orgel bijna naakt.

Over de toetsen ligt een loper.
Tussen de twee koop'ren kandelaars
staat een gezangboek open.

Hij hoort weer het asmatisch steunen:
loflied of klaagzang - eender zeurt
deze muziek, tot hij die deur

snel weer vergrendelt. En toch,
o mocht hij nog een keer,
geknield voor 't orgelfront,

de trappers voor de vrouw bewegen
die boven hem haar psalmen zong.

J. Eijkelboom

Uit: Hora incerta, 1993

Kort commentaar:

Een nostalgisch gedicht.
Het verleden gaat weer leven.
Je ziet het voor je.
Misschien herkent u het uit uw jeugd.

De 'hij' heeft er afscheid van genomen.
Hij wil er niet meer aan denken.
Maar de herinnering is hem te machtig.

Het orgel is veelal verdwenen;
dat is niet zo'n ramp.
Ik ben bang: ook het zingen van psalmen.
Het verdwijnen van huiselijke vroomheid,
is dat de finale stap richting geestelijke dood?
















-------------------------------------------------------



OPROEP


"U onlangs weer eens blauw geërgerd in de trein
aan blèrend GSM-volk (vaak vermomd als heren),
dat overluid uw reisgenot zat te versjteren
en niet gevoelig voor uw fronsen bleek te zijn?

Weer hele conversaties woord voor woord verstaan
met chefs, collega's, klanten, kinderen of vrouwen?
Het pochen aangehoord, het soebatten, het snauwen
en weer gedacht: "Ik zou tóch...?" Dóé er dan wat aan!

Blèr voortaan t'rug, stampvoet, ga op uw vingers fluiten!
Laat zó de oren van zo'n hufter ook eens tuiten!"

Jan Boerstoel

Uit: Altijd het niemandsdier, 2001

Kort commentaar:

Als u zich alleen met eigen koets verplaatst, gaat deze oproep u niet aan.
Maar wanneer u bent veroordeeld tot openbaar vervoer,
of er uit principe voor gekozen hebt,
kunt u er over meepraten: het blèrend GSM-volk,
waartoe overigens soms ook dames moeten worden gerekend.

Of behoort u daar zelf misschien toe.
Dan onthoud ik me van verder commentaar.









-------------------------------------------------------



EARL GREY


Drie vrouwen. De dood was hen vergeten.
Ze hielden zich verstopt
in een huis dat uitkeek op het noorden.
Daar waren ze geboren, ooit,
en jong geweest. Ze bewaarden er
in oude schoenendozen foto's,
melktanden, haarlokken en kasbons.

Ramen gingen zelden open. Tocht,
je werd er maar verkouden van.
Gordijnen fouilleerden licht
op ongewenste blikken. De feilen
van de wereld werden afgelezen
van spionnetjes en streng
van commentaar voorzien.

Eenmaal per jaar, in januari,
moesten we erheen met beste wensen.
We kregen thee. Op het trommeltje
waaruit we een boudoirtje mochten nemen,
stond een schilderij. 'Van Rubens.'
'Kijk,' zei de jongste oude vrouw
ieder jaar opnieuw, 'De Koning Drinkt.'

Willy van Doorselaer

Uit: Dit is het bos, verdwaal hier maar, 1994

Kort commentaar:

Het is niet onwaarschijnlijk dat u dit soort mensen kent.
Misschien hebt u ze zelfs in de familie. Of in de familie gehad.
De tijd staat er stil. Het ruikt er naar vroeger.
Ik vraag me wel eens af: is dit een uitstervend soort?
Of is dit van alle tijden? Ik betwijfel het.
Mij zijn ze in ieder geval dierbaar.
Je vindt er vaak een schat aan eenvoudige godsvrucht.
















-------------------------------------------------------



VADER


Als hij groot is, koop ik een auto.
Kan hij die 's zaterdagsmorgens wassen.
En een gazon. Dat moet hij dan maaien.

Oude vrouwtjes jaag ik de straat op.
Kan hij die helpen oversteken.
Knaapjes het zwakke ijs. Die moet hij
redden met levensgevaar.

Eenmaal toch moet ik het meemaken, dat ik
goedkeurend hem op de schouder kan kloppen,
diep in de ogen kijk, verlegen mompel:
Jongen, je vader is trots op je.

Anton Korteweg

Uit: Voor de goede orde, 1988

Kort commentaar:

Zo'n laatste zin uit te mogen spreken, dat is voor veel vaders een hoogtepunt.
Ook voor gereformeerde vaders?
Of hebben die een ander, meer verheven verwachtingspatroon?

Ik zeg nu iets stouts:
één schouderklopje doet meer dan duizend straffen!









-------------------------------------------------------



IK LEEFDE WEL NAAR VAKANTIE TOE


Ik leefde wel naar vakantie toe,
maar werd daarin al gauw vakantiemoe:
verveeld, verlangend weer naar school te gaan.
Vreugdevol brak zo'n eerste schooldag aan:
onder het zingen van 'der kan nog meer biej up'
vielen we over elkaar heen, een club
van gekken, middeleeuws. Dat was erg leuk,
maar werd al gauw verbroken voor een breuk.

Ik werd de allerbeste van de klas,
als ik een beurt met lezen had, dan las
ik zo rap dat ik de wekker werd genoemd
door meester Hassink. Blij en onverbloemd
toonde ik wat ik begreep, met veel gerucht.
Mijn wijsvinger was zelden uit de lucht.

Willem Wilmink

Uit: Waar komt dat kind vandaan? 2001

Kort commentaar:

Vakantie kan niet lang genoeg duren.
Toch ontstaat bij kinderen al gauw verlangen naar school.
Wat is de mens toch een tegenstrijdig wezen!
De dichter gunt ons een kijkje in z'n jeugd.
Je ziet het voor je, zo'n leergierig knaapje.

Krijgt u ook een beetje heimwee naar uw lagere schooltijd?
Ik wel, als leerling en als meester.
















-------------------------------------------------------



BEDE OM BEVRIJDING


Vier stille jongens op een rij
die als in oude tijden
de reidans zouden moeten doen
voor God en voor de meiden

vier sterke jongens op een rij
die bij het zingen zwijgen
niet om een schorre keel
of meer uit schaamte voor de meiden

vier stille monden op een rij
niet stilgevallen door het lijden
aan het kruis op Golgotha,
niet door wat de mensen van Hem zeiden

gesloten kerels op een rij
die angstig het nieuwe lied vermijden
- "de vrome zwijgt in deze boze tijd"-
een enkele durft, het meest zijn het de meiden

vier stille kinderen op een rij
die "Mijn verlosser aan het kruis" verbeiden
Hem die eens hen en al die andere meiden
tot nieuw gezang voor altijd zal bevrijden

Marten Nap 1941-2008)

Kort commentaar:

Het was helaas een bekend verschijnsel in veel kerken:
de gemeente zong Gods lof uit een nieuw liedboekje,
maar er waren sommige gemeenteleden die dan zwegen.
Ook kinderen.
Daar gaat dit vers over.
Om verdrietig van te worden.
Ook voor de zwijgers is het verdrietig..
Maar eenmaal zullen allen tot een nieuw gezang bevrijd worden.
Aangrijpend.









-------------------------------------------------------



SINT MAARTEN


't Was vrijdag dat ze langs de deuren gingen
De lampions en tassen lagen klaar
Ze doken in de schemering om daar
De werken van Sint Maarten te bezingen

Ik zag mijn zoontje staan op het trottoir
Een reus tussen zijn kleine volgelingen
Hij hoefde niet meer naar de bel te springen
Hij kon erbij, het was zijn laatste jaar

Het volgende jaar dan kan hij niet meer mee
Dan trekt Sint Maarten andermaal zijn degen
En hakt zijn jeugd genadeloos in twee

Dan staart hij als een puber door de ruit
Dan bromt zijn veel te zware stem mij tegen
Dan blaast de tijd zijn jongenslampje uit

Ivo de Wijs

Uit: Vroege vogels vlinders, 1989

Kort commentaar:

Ja, zo gaat dat met kinderen: kleintjes worden groot.
Ingrijpende gebeurtenis in een kinderleven.
Als kind keek je daar naar uit.
Soms zou je wel terug willen.

Maar onze toekomst trekt sterker dan ons verleden.
Gelukkig maar.
















-------------------------------------------------------



VERZET BEGINT NIET MET GROTE WOORDEN


Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

zoals storm met een zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z'n kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen

Remco Campert

Uit: Alle bundels gedichten, 1976

Kort commentaar:

Je bent bezorgd over bepaalde ontwikkelingen.
Wat doe je dan?
Dit vers geeft een richtlijn.
Eerst bij jezelf te rade gaan.
Daarna de ander de vraag stellen die je dwars zit.

En dan hopen op een goed gesprek,
waarbij geluisterd wordt naar elkaar.
Een wijs gedicht.
Voor vandaag.









-------------------------------------------------------



HOEDJE WIP


De 'macht op het hoofd om der engelen wil' is
gewoon een hoedje, sjaal, muts of alpientje.

Vaak van vilt, maar ook van bont, zijde of wol,
met of zonder veren, pluim, linten of strik.

Meestal in gedekt grijs, beige of zwart. Soms
ook helrood en hemelsblauw, slap of gesteven,

met tijgerprint of zebramotief. Zelfs kunstfruit
siert de hoofdtooi tot een kerkelijk stilleven.

Paulus wist van de hoed en de rand; met de mode
speelt het vrome vrouwvolk onder menig hoedje.

Ach, de aanblik van een onbedekte die eredienst
en engelenwil onteert, doorboort hun ziel als

een hoedepen, dwars door hoed en haar gestoken:
de Heere ziet het hart aan, en niet het hoedje.

Anne Schipper

Uit: Maatstaf, 1995/4

Kort commentaar:

Het is niet om de spot te drijven met onze gehoede zusters.
Maar enige relativering is weldadig.
In en rondom de kerk valt gelukkig ook nog wat te lachen.
















-------------------------------------------------------



ERWTENSOEP


Mijn moeder die je verder met geen stok het ijs op kreeg
kookte in het schaatsseizoen enorme pannen erwtensoep
en deelde deze uit vanaf de steiger voor ons zomerhuisje

de soep genoot een faam tot ver achter de dijken
men reed er graag een plas voor om of kluunde zich de bramen
een enkeling trotseerde een nat pak onder de brug

slechts éénmaal is zij ingegaan op een verzoek om het recept
een vage kennis wou het sturen naar zijn zuster in Amerika

in de lente kregen we een kaart: we really enjoy your erwtensoep,
we nemen elke dag een stukje bij de koffie


Ingmar Heytze

Uit: Het ging over rozen, 2002

Kort commentaar:

Een witte kerst en lekker ijs om te schaatsen.
Vooral dat laatste is de wens van elke schaatsliefhebber.
En dan na flinke tocht een stevig bord snert met worst.
Hollandser kan het bijna niet.

De geur van snert komt je uit dit vers tegemoet.
De dichter beschrijft de roem van z'n moeder.
Men rijdt er graag een stukje voor om.
Een geestig gedicht.
Niet alleen het slot,
maar dat vooral natuurlijk.









-------------------------------------------------------



WOORDJES LEREN


Jongens, heb je verdriet,
sprak toen de leraar Grieks

dan moet je woordjes leren, woordjes
leren. Hij knikte energiek

zodat er as viel op zijn vest,
maar dat was toch al vies.

Wij lachten half vertederd,
half meewarig, want tragiek

daar wist je alles van en hij,
heel oud, haast vijftig, niets.

En dat het overging als je maar
woordjes leerde, dat was iets

zo absurds, zo dolkomieks
dat het in omloop kwam als een

gevleugeld woord. Het klapwiekt
nu verdrietig om mij heen

omdat ik later woordjes leerde
waarmee je 't monster kunt bezweren

en ik hem niet meer zeggen kan
hoe ik soms naar die stem verlang,
naar dat onhandige advies.

J. Eijkelboom

Uit: Kippevleugels, 1991

Woordjes leren tegen verdriet.
Dat kunnen gereformeerden ook:
woordjes van de psalmen;
woordjes van de catechismus;
woordjes van het Woord;
woordjes van troost;
woordjes van Christus!
















-------------------------------------------------------



HET IS VREEMD


Het is vreemd
dat ik leef
en niet één dag niet overweeg
dat ik over vier dagen
kan liggen in de grond,
dat er een man komt,
een schop in de hand,
die zand werpt op mijn kist,
ten teken dat ik voorbij ben.
Gister was ik een knaap,
die zat te vissen tussen het riet,
alleen,
meestal was ik alleen.
Morgen ben ik een man,
die ziek ligt,
tien weken lang,
wegterend aan carcinoom.

Overmorgen komen de dragers
En vatten post voor mijn huis.
Als een toren twee slaat
gaan zij naar binnen
en nemen mij zwijgend weg.
Vier kinderen zullen mij volgen,
Twee dochters en twee zonen.

Zij worden eenmaal als ik,
overal omschaduwd,
want overal is het weten
dat een leven maar even bestaat.

Nochtans is er overal licht,
want ieder etmaal is er geloof
en de hoop van zovelen
dat wij mee mogen dragen,
aan het graf waar zijn verschrikking
en aan de dood waar zijn overwinning is.

Geert Boogaard (1908-1990)

Uit: Leven voorgoed, 1989

Kort commentaar:

Mens, gedenk te sterven.
En gedenk te leven. Met Christus.
Niets kan ons van zijn liefde scheiden.
Te midden van het geloof en de hoop van zovelen.
En door de dood heen het Leven ontvangen!









-------------------------------------------------------



OPENT UWE MOND


Geen munt voor de zondagse collectezak,
peperde de ouderling ons diaconaal in.

Ongewijd sacrament voor de droge kelen
die uitgezongen naar verkoeling dorsten.

Bittere hostie voor alle zoetgevooisden
die de Heere prijzen met volle mond.

Wit manna dat vromen, ketters en zeloten
sabbelend in smakkende oecumene verenigt.

King - kerkvoer voor gereformeerde kaken,
een gulden die als een daalder wegzuigt.

Faam - pastille voor de hervormde smaak,
verfijnder en even fris als kortstondig.

Al gaat een pepermunt een preeklang mee:
genadetijd laat zich onzalig versnoepen.

Anne Schipper

Uit: Maatstaf, 1998

Kort commentaar:

Hier gaat een pepermunt een preeklang mee.
Dat zijn dan wel korte preekjes,
of de snoeper heeft een abnormaal zuigvermogen.
Als kind kreeg ik drie pepermuntjes mee, voor elk punt één.
We leven in een hoogst verwarrende tijd,
want wanneer moet een kind tegenwoordig een pepermuntje nemen
met die nieuwe preekmethode uit Kampen?
















-------------------------------------------------------



AL DE TRANEN


Que deviennent toutes les armes
qu' on ne verse pas?

Jules Renard

Tweemaal heb ik mijn vader zien snikken,
de eerste keer tot mijn verbazing
want ik was dan wel weggelopen
van huis, op mijn vierde, maar alleen
om de rest van de wereld te zien,
niet omdat het mij thuis niet beviel.

De tweede keer was toen hij, gezeten
in zijn leunstoel bij de Erres-radio,
hoorde hoe het Nederlandse leger
had gecapituleerd voor de Duitsers.
Ik was intussen zo oud geworden
dat ik mij hevig geneerde.

Maar veel later, toen ik wilde vertellen
hoe ik mijn vader niet meer dan twee keer
had zien huilen, kon ik halverwege
niet verder, omdat er iets was met mijn
keel, iets dat er niet uit kon, iets dat
vast bleef zitten, iets dat mij bijna verstikte.

J. Eijkelboom

Uit: Het lied van de krekel, 1996

Jeugdherinneringen kunnen ontroeren.
Zeker herinneringen aan tranen
van overleden ouders.

Het was een tijd
waarin een vader zijn emoties probeerde te beheersen.
Vandaar dat de spaarzame momenten,
dat z'n hart brak, bewaard zijn gebleven.
Een treffend gedicht.









-------------------------------------------------------



ENSCHEDE HUILT


Een buurt, die wel veel zorgen had,
maar die ook vol verhalen zat,
vol humor en gezelligheid,
die buurt zijn we voor eeuwig kwijt.

Daar waar het vol van kinderen was,
verschillend van geloof en ras,
maar in hun spel gelijkgezind-
loopt nu geen enkel kind.

In de oorlog stond de stad in brand
op Pathmos, Zwik en Hoogeland:
meer dan een halve eeuw nadien
kun je daarvan nog sporen zien.

Nu is, in de heerlijke maand mei,
bij vogelzang, zo vrij en blij,
de stad opnieuw iets aangedaan
dat nooit en nooit voorbij zal gaan.

Arm Enschede, verberg je in
de armen van je koningin
en huil, want daar is reden voor
en huil dan maar aan één stuk door.

Willem Wilmink

Kort commentaar:

Het is vijf jaar geleden dat de Vuurwerkramp in Enschede plaats vond (13 mei 2000).
Ook de Noorderkerk aan de Lasondersingel werd getroffen.
Ik herinner me nog goed hoe daar in 1955 de generale synode werd gehouden.
Ik kerkte er heel wat keren met mijn vrienden
om de onnavolgbare vader en zoon De Wolff te horen preken en spelen.
Onvergetelijke tijden.

Wilmink bezat het vermogen in een vers ellende en ontroering te verwoorden.
Enschede is en blijft een bijzondere stad.
Voor altijd in mijn hart.
















-------------------------------------------------------



GRONINGER HOGELAND


Nauw begrensd oneindig land,
klei en gratie hand in hand.

Hoge hemel, lage grond,
die mij aan uw landschap bond.

Volle tarwe, sterke wind,
die mij aan uw kluiten bindt.

Altijd zie ik langs de dijk
Bierum, Roodeschool en Spijk.

Altijd keer ik tot u weer,
Zeerijp, Eenum, Garrelsweer.

Oude dorpen, oude stijl:
Westeremden, Oldenzijl.

Namen met een lief verleden:
Loppersum, Uithuizermeeden.

Starend over dit bedaarde
land laat ik een wensdroom vrij:

Geef ons op de nieuwe aarde
duizend bunder nieuwe klei.

Geef ons daarop, lieve Heer,
Zeerijp, Eenum, Garrelsweer.

Geef ons in dat eeuwig heden
een vernieuwd Uithuizermeeden.

Geef ons Roodeschool en Spijk
in de kromming van de dijk.

Geef ook Bierum, Oldenzijl,
Westeremden eeuwig heil.

Geef ons door uw trouw verbond
hoge luchten, zware grond.

En als ik hier dan weer sta,
naast U door de kluiten ga,

knijp ik in uw Vaderhand:
dank voor dit oneindig land.

Hans Werkman

Uit: Duizend bunder nieuwe klei, 2016

Kort commentaar:

Wie het voorrecht ten deel gevallen is in het noorden van ons land te zijn geboren
en wiens wieg gestaan heeft in Munnekezijl,
kan niet anders dan houden van dit vers.

Ik hoop, wanneer u minder bevoorrecht bent dan ik,
dat u nochtans kunt genieten van dit hoogtepunt van christelijke dichtkunst.









-------------------------------------------------------



NIET GAUW GOED


Hoe ondankbaar in dit land
is het vak van predikant.
Altoos eist men van zo'n knaap
zeven poten aan één schaap.

In het geestelijke werk
moet hij vaardig zijn en sterk,
doch, daarnaast, de dienst des Heren
vakbekwaam organiseren.

Gaat hij veel op huisbezoek,
'dominee leest nooit een boek',
maar studeert hij steeds nog verder,
heet-ie 'leraar, maar geen herder'.

Als hij in de kerkeraad
zich - bescheiden - gelden laat,
is de weleerwaarde man
een 'dictator' en 'tiran'.

Maar wanneer hij daarentegen
ieder lid van dit college
in zijn waarde laat, verluidt:
'Er gaat weinig van hem uit.'

Als hij 't leven ernstig neemt,
is hij 'stijf' en 'wereldvreemd'.
Is hij vlot bij spel en sport,
dan komt hij waardigheid te kort.

Streeft hij met de beste intentie
naar wat kansel-eloquentie,
men weet smalend te vertellen
dat hij zich staat aan te stellen.

Zo met angstvalligheid
alle retoriek vermijdt,
is de goeie man voorzeker
'saai' en 'droog' en 'geen goed spreker'.

Legt hij zich - met mate - toe
op liturgie, 't heet 'Rooms gedoe',
maar zo niet, dan heeft hij weer
'geen gevoel voor stijl en sfeer'.

Is hij voluit theoloog,
prompt zegt men: 'Hij grijpt te hoog.'
Tracht hij populair te spreken,
men zegt: 'Praatjes maar geen preken.'

Weegt bij hem een enkele keer
't leven zwaarder dan de leer,
hem dit scherpe vonnis wacht:
'ethisch', 'dierbaar' en 'halfzacht'.

Wil hij 't vrome volk vergaderen
rond de leer der Dordtse vaderen,
stellig treft hem dit verwijt,
dat het hart er zo bij lijdt.

Werkt hij echter van de stoel
op het innerlijk gevoel,
heel het kerkelijk publiek
zegt misprijzend: 'vaag-mystiek'.

Als hij wijsheid heeft vergaard
uit de leer van Karl Baart,
klinkt hem tegen: 'Geeft u zo
de genade niet cadeau?'

Legt hij somtijds in zijn lering
een accent op de bekering,
ach, dan is het ook weer mis,
wijl zulks 'methodistisch' is.

Is hij scherp in zijn reactie
op Anselmus' satisfactie,
dan doet hij - zo wordt gemord -
de gerechtigheid te kort.

Wat hij laat of wat hij doet,
nooit en nimmer is het goed,
te allen tijd rust op zijn werk
't kritisch oog van volk en kerk.

Daarom: heil de predikant
die - 't klinkt vreemd in dit verband -
heel dit heksenwerk verricht
met een opgewekt gezicht.

Nicolaüs Episcopus

Kort commentaar:

Paulus heeft het over een schat in een aarden vat.
Maar zo heeft God het wel gewild.
Dus laten de aarden vaten maar rustig doorwerken in dienst van hun Zender.
Zich welbewust van hun eigen broosheid. Maar ook met een flinke laag glazuur.
















-------------------------------------------------------



LAONDELIJK GELUK


Sjefke wònt in un huske bè de hèj
mì unne moestuin en un bietje vee:
wà scharrelkiepe op de misse en twee
melkkuuskes en un vèrke in de wèj.

As ie daor 's aoves rondlupt, is ie blèj
dettie gin ligbad hì en gin WC,
gin waasmechien, gin ijskaast, gin TV,
want och, wà moet 'ne mins mi al de grèj?

Ok dieje nèje kôst is niks vur Sjefkes:
hij it allinnig soep mì selderie,
gehakt en sloaj en erpel mì wà schefkes

bloêdworst en spek, mar noit gin rijst of mie,
noit knoflòk, kiwi's of un paar olefkes,
want wà 'nen boer nie kent, dè vrit ie nie.

Frans van Dooren (in dialect van Oss)

Kort commentaar:

Het vergaderseizoen is weer begonnen met alle drukte van dien.
Sjefke was geen vergadermens.
Zeker niet iemand voor de liturgiecommissie.
Gek, dat dit boerke toch m'n sympathie heeft.
Over onthaasting gesproken.

Post scriptum

Op 6 juli 2005 is in Oss de classicus, Italianist en vertaler Frans van Dooren overleden.
Hij is zeventig jaar geworden.
Frans van Dooren studeerde klassieke talen en Italiaans.

Ongeveer 700 publicaties heeft hij op zijn naam staan
(boeken, vertalingen, artikelen, recensies, inleidingen, lezingen, radioprogramma's, etc.)
Hij heeft meer dan 1500 Dante-lezingen gehouden.

In het dialect van Oss schreef hij gedichten.
Voor zijn vertalingen ontving hij in 1990 de Martinus Nijhoff Prijs.









-------------------------------------------------------



WADDENZEE


Weer sta ik op de dijk
tussen onwetende, grazende
schapen te kijken naar die
luchten boven beweeglijk water.

Alweer die vreemde spiegel
als aan de horizon geklonken
waarboven wolken geen bestemming vinden,
verder trekken naar een andere kust.

Net als de vogels op het slik
die driftig in de bodem
pikken, voedsel voor hun
lange reis. Als één opstijgt, dan allen.

Ik kijk tot het tij opkomt en water
langzaam binnenstroomt.
Er is niets dat zomaar komt of
gaat en niets dat zomaar blijft.

Hannie Rouweler

Uit: Langs de vloedlijn
De Beuk, Amsterdam, 1989

Kort commentaar:

Als ik dit vers lees, denk ik:
"Woonde ik maar bij de Waddenzee."

Dit fascinerende landschap wordt fraai getekend:
die rusteloosheid, die beweging.
Wolken trekken verder,
vogels maken zich klaar voor de trek.
En dan dat tij dat maar opkomt en afgaat.

Tegelijk met al die wisselingen
is de natuur hier zo heerlijk rustgevend.

"Het ruime hemelrond,
vertelt met blijde mond,
Gods eer en heerlijkheid!"
















-------------------------------------------------------



MIDDELBAAR ONDERWIJS


Het mooiste meisje van de klas
verschikt onwennig bij haar schouder
een bandje van haar bustehouder;
ze draagt dat rare ding maar pas.

De meester, achter brilleglas,
ziet toe, ontroerd, en denkt: "Wat zou d'r
gebeuren als zij tien jaar ouder
en ik eens tien jaar jonger was?"

Ach, hij vergeet hoe hij verdorde
en hoe haar leven net begint.
In stilte wordt door hem bemind
de schone vrouw, die zij zal worden.

Dan praat ze wat, het lieve kind,
en streng roept hij haar tot de orde.

Driek van Wissen

Uit: De volle mep, 1978-1987

Kort commentaar:

Hier gunt de dichter ons een kijkje in het gevoelsleven van een leraar.
Uit de laatste regel blijkt dat hij zijn gevoelens onderdrukt.
Hij roept niet alleen het meisje tot de orde, maar ook zichzelf.

In ons burgerlijk verleden was het nogal ongebruikelijk aandacht aan dit soort verzen te geven.
Maar ik vind het heel eerlijk en herkenbaar.









-------------------------------------------------------



TWENTE BEKEERD


Onder keizer Karel de Grote
werd het ernst met het zendingswerk.
Toen kwamen ook deze gebieden
onder heerschappij van de kerk.

Het nieuwe geloof bracht de mensen
nieuw licht en nieuwe hoop,
maar het bleek, met zijn stelsel van tienden,
allesbehalve goedkoop.

Nu was in de wijde luchten
Wodan niet langer de baas,
maar men bleef de midwinterhoorn blazen
en paasvuren stoken met Paas.

En dat Wodan de doden haalde,
ze naar het Walhalla bracht,
leefde voort, nog duizend jaren,
in 't verhaal van de Wilde jacht:

soms hoorde een boer de jachthoorns,
de stemmen, het gericht
van honden en hoefgetrappel,
voorbijtrekkend in de lucht.

Veel geveltekens tonen
een kruis op een zonnerad.
Zo krijgen Wodan en Christus
nog altijd allebei wat.

Willem Wilmink

Uit: Verzamelde liedjes en gedichten, 2004

Kort commentaar:

'Zo krijgen Wodan en Christus
nog altijd allebei wat.'

Ik denk dat het eeuwenlang inderdaad zo gegaan is.
De kerstening is langzaam verlopen.
Tot de Reformatie van de 16de eeuw werden oude heidense gewoonten vaak geduld.
Rome was daarin wat toleranter dan de dominee en ouderling.

Vandaag zien we dat Wodan oprukt.
Het heidendom is om ons en bij ons thuis via tv en internet.
De kerstboom is er kinderspel bij.

Het komt er nu op aan dicht bij Christus en zijn Geest te leven.
Want Christus wil ons hele, ongedeelde hart en bestaan.
















-------------------------------------------------------



NA DE ELFSTEDENTOCHT


Opa vertelt:

Met honderd kranten op de borst,
bij meer dan honderd graden vorst,
in pegelval en windgestriem,
zo kluunden wij langs Bartlehiem.

Toen was de Elfstedentocht volbracht!
Wij zaten in de winternacht
gezellig bij de open haard
in bondshotel Het Houten Zwaard.

'Wat jeukt mijn voet!" zei Gijs de Groot.
Hij tikte ermee tegen een poot
van een houten tafel die daar stond
en zie: de voet viel op de grond.

De voet, met schoen en schaats eraan,
bleef stil tegen de tafel staan.
Wij zeiden dat hij blij zijn mocht
dat het gebeurd was ná de Tocht!

Wij vormden daar een soort gezin:
de ene had een diepvrieskin,
een tweede een bevroren hand,
een derde een verloren tand.

Teun Bouma deed die dag een plas
bij Harlingen in 't witte gras.
Het lichaamdseel dat híj verloor
daar heb ik hier geen woorden voor.

Steeds nieuwe gasten schoven aan,
geamputeerd, maar zeer voldaan.
Met Berenburgers wist men raad
tot in de vale dageraad.

Dan klinkt er bij de duiventil
een meer dan ijselijke gil:
'Daarginds... tegen het dijkje op...
daar kluunt een kerel zonder kop!'

Wij gingen met zijn allen gauw
naar buiten in de bitt're kou,
en ja: een schim van een meneer
kluunde wanhopig heen en weer.

Was het een Fries? Was het een Drent?
Men wordt niet makkelijk herkend,
als op de romp het hoofd ontbreekt.
Maar het was griezelig! Dat spreekt.

De voetverloren dappere Gijs
ging met zijn ene schaats op 't ijs.
Geholpen door zijn wandelstok
schaatste hij langs het kippenhok

en heeft de kluuner opgehaald,
die vlak bij 't einddoel was verdwaald,
want zie, zijn hoofd bevroor bij Sneek,
hij schaatste niet meer waar hij keek

en toen werd bij een lange haal
een lage brug hem zeer fataal
zodat, met rinkelen als van glas,
zijn hoofd op 't ijs gevallen was!

Kind, als je in je doel gelooft
en koppig blijft, ook zonder hoofd,
maakt dikwijls iemand met één voet
je hele dag weer mooi en goed.

Die twee deden de finish aan
en het applaus was erg spontaan
en 't kwam van kerels, lieve kind
zoals je nog maar zelden vindt.

Willem Wilmink

Uit: Verzamelde liedjes en gedichten, 1986

Kort commentaar:

Door ons warme klimaat is een nieuwe elfstedentocht onwaarschijnlijk.
We zullen het moeten doen met sterke verhalen van opa.
Dit is er eentje.









-------------------------------------------------------



HEER, MORGEN IS ER WEER AVONDMAAL


Heer, morgen is er weer avondmaal
en wanneer de mensen gezeten zijn
zal ik staan achter de tafel,
zal ik het brood gaan breken,
Uw lichaam, Heer,
ten dode verbroken voor ons,
zal ik de wijn laten rondgaan,
Uw bloed voor zovelen vergoten.

Maar ik zal niet gelukkig zijn, Heer,
nog nooit was ik werkelijk gelukkig
als ik Uw tafel bediende,
omdat ik dan altijd denken moest
aan onverzoenlijken,
aan hen die liever dan ooit verzoenen
ontberen wilden:
de tekenen van al wat Gij geeft
en zijt.

Heer,
ik bid voor alle halsstarrigen.
Buig hun de nek,
hoe dan ook.

Geert Boogaard

Uit: Wanneer ik bid, 1972

Deze predikant geeft een kijkje in z'n hart.
Het is het hart van een herder,
die bewogen is om z'n afgedwaalde schapen.
Ik kan me zijn verdriet heel goed voorstellen.
Hoeveel ouders met afgedwaalde kinderen
zitten werkelijk gelukkig aan het avondmaal?

Gelukkig zul je in zo'n situatie ook nooit kunnen zijn.
Wel met de voortdurende smeekbede in het hart:
Breng ze terug, Heer.
En als ze volharden, doe mij dan rust vinden in uw welbehagen.
















-------------------------------------------------------



DE DOMINEE


Hij zit elke week preken te maken,
die de gemeente zondags komt horen.
Hij moet dopen als er wordt geboren
en in het sterfhuis een zucht gaan slaken.

Daartussen ligt een lange reeks van jaren,
waarin men tot hem zegt: u kunt mooi praten.
U moet de kerk midden in het dorp laten.
Daar zijn wij altijd wèl bij gevaren.

Hij moet het volk brengen onder Gods tucht.
Als er geen wolkje is aan de lucht,
spreekt hij van storm en donderbuien.

Hij brengt de vrede die in Christus is…
Maar met een lach waarin iets listigs is,
denken ze: laat de klok maar luien.

Willem de Mérode

Uit: Spiegelbeelden, 1937-1938

Kort commentaar,

Dit is de nachtmerrie van elke predikant.
Hij loopt zich het vuur uit de sloffen.
Hoe trouw hij ook preekt, de kerkgangers gaan uiteindelijk hun eigen gang.
Hij mag optreden bij rituelen tijdens doop en dood.
Verder kiest ieder z'n eigen weg.

Dit vers is van lang geleden.
Maar als ik hoor van bruiloften die ontaarden in zuipfeesten,
van jongeren die zich geregeld te buiten gaan aan drank en sex,
en van ouders die dit zonder keihard protest laten gebeuren,
want in hun jeugd was het niet anders,
dan denk ik: er is in dat opzicht weinig veranderd,
vooral in bepaalde streken van het land.

Of zie ik dat verkeerd?









-------------------------------------------------------



VOORLICHTING


Wij zeggen u, dat wat wij u gaan zeggen,
zo wonderlijk is, dat geen mens vermag
het aan een medemens volledig uit te leggen
die 't mooie van het wonder nimmer zag.

En daarom zullen wij vooral vermijden
over die schoonheid in gewone taal
te spreken als was 't een gewoon verhaal
opdat geen onrein woord iemand verleide.

Dat wat geen oog aanschouwd heeft en geen oren
durfden te horen in het donkre bed
werd zo door tederheid apart gezet,
dat ieder onverwacht verwekt werd en geboren.

Zo was het en zo zal 't altijd behoren,
dan blijft de liefde schoon en onbesmet.

Piet Los

Eerste publicatie 2006

Kort commentaar:

In 1973 zat Piet Los in een commissie Sexuele Voorlichting,
die een boekje moest voorbereiden voor het gereformeerde onderwijs.

Hij wilde gewone woorden gebruiken voor alles wat te maken had met sexualiteit.
Verder pleitte hij voor tekeningen van geslachtsorganen.
De meerderheid van de commissie vond dit veel te ver gaan.
Dus geen tekeningen en taboewoorden, eventueel in het latijn.

Piet Los stuurde me als reactie daarop dit veelzeggende spotvers.
Typisch Piet Los.
Hij nam uiteraard ontslag uit de commissie.
Daarin had hij niets meer te zoeken.
















-------------------------------------------------------



VRIJHEID


was vrijheid een woord als
appelmoes, kanarie of meander,
gebak, slaolie, salamander

had ze tanden zoals
een dreumes, leeuw of hekwerk
of een bast bij een berk,
kastanje of een eik

kon vrijheid praten zoals
robots, mensen, televisiehelden
of erger nog, kon ze schelden
als pubers of bejaarden

dan was vrijheid een ding
dat je kon kopen, maken
of er een reisje naar boeken

maar vrijheid is niet van letters
of van hout,
ze schreeuwt niet,
blaat niet
bijt niet

Vrijheid is een daad.

Peter van Dijk

Kort commentaar:

Een vers over vrijheid.
Dat past bij de meimaand.
Het zet ons aan het denken.
Wat doen we met onze vrijheid?
Het is een lichtvoetig vers,
uitgezonderd die laatste regel:
vrijheid is een daad.

Daarin ligt de zwaarte opgesloten.
Wat doen we met onze vrijheid in dienst van Christus?









-------------------------------------------------------



HET DORP


Soms keer ik terug en ga als een droom langs de slingerpaden der kerk;
de mannen en vrouwen van mijn geslacht rusten onder hun grauwe zerk.
De zwarte ernstige velden dragen de eerste oogst.
Een reuk van rauwe vruchten waait. Het voorjaar is op zijn hoogst.
Het gras geurt krachtig en pasgemaaid als toen hier het leven begon;
en achter de brede hoeven staat nog een grote verblindende zon.
Maar o God - de steden, de nachten, en alles wat sinds is geschied:
Ik ben een ander geworden; de eenvoudigen groeten mij niet.
Ik ga de korte grijze straat van 't verleden op en neer.
Maar levenden en doden herkennen mij niet meer.

Anthonie Donker

Kort commentaar:

Dit is een vers voor mensen een beetje op leeftijd, zoals ik.
Je bent opgegroeid op het platteland.
Dat voorrecht kan niemand je afnemen.

Je gaat terug naar het dorp van je jeugd.
Een agrarisch dorp.

Maar je bent veranderd in je stadsleven.
Je bent zelfs een ander geworden.

Vervreemding.
Levenden en doden kennen je niet meer.
Er is maar één oplossing: zo snel mogelijk naar huis.
















-------------------------------------------------------



JANTJE


Jantje kwam
Van Amsterdam.
Veel had Jantje te vertellen;
Jantje was zo machtig wijs,
Dat zijn borstje scheen te zwellen,
Of hij kwam van 't paradijs.

Jantje droeg
Vast moois genoeg:
't Was een jasje van fijn laken,
't Was een hoedje, rijk van glans;
En hij dacht jaloers te maken
Al de vrijers, al de mans.

Jantje zag
Met witten lach
Neer op al die boerenmaagden;
'k Wed, dacht Jantje in zijn waan,
Dat ze allemaal mij vraagden,
Mocht een meisje uit vrijen gaan.

Jantje keek
Een heel week
Of ze niet verliefd en werden;
Maar niet een, wie 't overkwam.
Toen zij zich aldus verhardden,
Werd het wijze Jantje gram.

Jantje had
Altijd in stad
Malle praatjes kunnen slijten;
Maar toen Jantje 't hier begon,
Zag hij, tot zijn innig spijten
Dat hem dat niet baten kon.

Wat dee Jan
Ten leste dan?'
't Beste was naar steê te keeren.
Al de meisjes trouwden wel,
Maar met minder wijze heeren;
Jantje bleef een vrij gezel.

Nicolaas Beets

Kort commentaar:

Zo ging dat vroeger in ieder geval bij ons in de provincie Groningen.
Wanneer er een snuiter uit Holland kwam
dan werd hij zeer kritisch bekeken.
Als hij dan ook nog praatjes had of kouwe kak,
dan kon hij het wel schudden.

Ik weet niet of dat nog zo is.
Ik denk het wel.
Maar als een Hollander zich normaal gedraagt,
blijft hij in het noorden geen vrijgezel.









-------------------------------------------------------



ASIELZOEKERS


We waren ver van huis.
Loop wat door, zei je zachtjes,
kijk niet zo achterom,
het zit ons niet op de hielen.

Maar wat zijn dat dan voor stemmen,
vroeg ik, en wat flikkert daarginds,
dat zijn toch tekenen
die niet bedriegen?

Het komt niet deze kant op, zei je,
dit is het goede pad en verder
hebben we toch altijd onze papieren?

We glimlachten naar elkaar,
verontschuldigend, geruststellend,
klappertandend van doodsangst.

Koos Geerds

Kort commentaar:

Een vers dat bol staat van dreiging.
Twee asielzoekers ver van huis, op de vlucht.
Elkaar moed insprekend,
maar vervuld met angst voor de dood.

Ik herkende direct mezelf in deze metafoor.
Zijn wij niet asielzoekers sinds we uit het paradijs zijn verdreven,
bedreigd van alle kanten, met de dood op onze hielen?

Via dit paar kijken we hier in de spiegel van ons verbroken bestaan,
onze pelgrimage door dit tranendal, klappertandend van doodsangst.

Hier wordt een kant van ons christen-zijn getekend, die er ook is.
Ondanks het goede pad, ondanks onze papieren.

Dat heeft alles te maken met onze verbondenheid met deze zo verzondigde wereld,
met al het onvoorstelbare lijden, verdriet, eenzaamheid en angst.
Ik ken bijna geen gedicht waarin aangrijpender de kern van ons menselijk bestaan wordt verwoord.

Dat betekent niet dat we niet zouden weten van vergeving en verlossing.
Integendeel. Daaraan mogen we ons juichend vastklampen: we zijn gered!
Onze Heiland wijst ons niet uit.
















-------------------------------------------------------



LIEDJE VAN VERLANGEN


Bij zacht warm moederwijf in bed
en luisteren naar
beschuit en kruimelend gesprek
haar kussens, borsten, buik, mijn
bruine benen warm, de geur
van warme, warme zachte Mam en
het verend grotemensenbed
de zonse zondagochtend lang
lui opstaan met
de koffie klimt al in de gang
en in de keuken
roostert zich het brood
moeders moeders mogen nooit
nooit dood

Chawwa Wijnberg

Uit: Echo van de roos, 2003

Kort commentaar:

Wat is er heerlijker als kind in het warme bed met je ouders?
Hier ligt het kind bij 'zacht warm moederwijf',
als een jong diertje bij de grote, sterke moeder.

Een treffend vers.
Hoe oud zou dit kind zijn?
Niet meer zo jong, denk ik.
Ze zijn misschien op sabbat naar de sjoel geweest.
Vandaar dat ze op zondagmorgen uitslapen.

Het gaat natuurlijk om die laatste regels.
Wat een emotie ligt daarin!
Menselijkerwijs zijn moeders inderdaad onmisbaar.
Maar God beslist soms anders.
Dat blijft onbegrijpelijk en moeilijk.









-------------------------------------------------------



DE RAND VAN DE TAFEL


Half boven de rand van de tafel
het kinderhoofd met opgedroogde
waterpokken en ogen als kijkers.

Het lacht, maar aarzelend, want
net heeft dit kind krassen gezet
in een bundel die je had opengelegd
bij een wonderlijk mooie passage.

Ach, de dichter zelf zal ook
het nodige hebben geknoeid
eer hij dacht dat het af was.

J.J. Eijkelboom

Uit: Het arsenaal, 2000

Kort commentaar:

Je ziet dit tafereeltje voor je:
zo'n meisje of jongetje
dat op een onbewaakt ogenblik
heeft staan krassen in een gedichtenbundel,
nog wel bij een wonderlijk mooie passage.
Het lacht aarzelend, want het weet al vaag
dat het ondeugend is geweest.

En dan de relativerende slotstrofe.
Een eenvoudig, fraai vers.
















-------------------------------------------------------



GEBOORTE


Gods liefde op aarde neergedaald
ligt in een stal op stro te slapen.
De stille herders van de schapen
zij hebben het alom verhaald.

De ster staat boven Bethlehem.
De Koningen uit het Oosten vonden
en kind in windselen gewonden
en os en ezel zien naar hem.

Hier slaapt, der wereld toevertrouwd,
die was vóór de aanvang van de tijden,
het kind waarom Maria schreide,
waarover elk de handen vouwt.

Ida Gerhardt

Uit: De hovenier, 1961

Kort commentaar:

Een geconcentreerd kerstgedicht.
Enkele elementen uit het kerstverhaal worden genoemd.
Er is meer aan de hand dan een paar gebeurtenissen:
Gods liefde is op aarde neergedaald (Joh.3:16).
Die was vóór de aanvang van de tijden (Joh.1:1).
Waarover elk de handen vouwt.
Is de laatste regel een vrome wens?









-------------------------------------------------------



VANNACHT


vannacht
toen het zo glad was
gleed op straat mijn moeder uit en
brak haar pols

voor het eerst
zei ze verbaasd
in vierenzestig jaar
dat ik iets breek
wel
eens moest het gebeuren

naast haar in de taxi
op weg naar het ziekenhuis
hoorde ik
hoe ze plotseling begon te spreken
over haar dode vrienden

met hier en daar een woord
raak ik haar nu troostend aan

R.Campert

Uit: Mijn leven's liederen, 1968

Kort commentaar:

Dat ongeluk bracht de moeder in aanraking met de dood.
Vandaar die dode vrienden.
Ze is van haar stuk gebracht.
Vertederend, die laatste regels.
















-------------------------------------------------------



VOLLE MAAN


Ik sta tussen de bomen bij het kippenhok
en kijk. Niets mooier dan de maan
achter kale takken

Binnen, in het lichte huis, vraag ik
'Gaan we even rijden?'en vader glimlacht
bijna trots. Hij snapt zoiets
wat beter dan mijn moeder

en rijdt het stille dorp uit
een onverlichte zandweg op, zomaar
de zwarte berm in. We praten niet, we kijken

naar de lage mist, betoverd wit
over de velden, boerderijen hier en daar
zeker en stil als grote dieren.
Een slootje zilverglanst tot heel ver weg

'Was het mooi?'vraagt moeder later
en vader zegt:'Ja, het was mooi.'Ik zeg
niets - wil wat ik zag niet delen.

Kees Spiering

Uit: Jachtveld, 1992

Kort commentaar:

Weer een vers vanuit het perspectief van een kind.
Hier een kind met een bijzondere relatie met de natuur en met vader.
Een relatie van weinig woorden.
Toch heel goed.
Bij een goede relatie is soms een enkel woord al voldoende.
Troost voor de niet zo spraakzamen onder ons.
We gaan er maar vanuit, dat het tussen kind en moeder ook wel goed zal komen.









-------------------------------------------------------



COUVEUSE


Kijk hoe stil ze worden bij de luier
die het klein karkas omvat, zoals de
scherf van een eierschaal het beetje
leven dat de avond niet zal halen.

De telefoon eruit, gordijnen dicht,
zo groot en zo onwerkelijk hun huis
vandaag. Kijk hoe stil ze zijn nu,
niet ontwaken uit hun boze droom.

Erheen, steeds maar weer erheen
in kijken schuilt nog altijd wat
beweging en in traanvocht hoop.

Kijken - en vooral niets zeggen,
want in het woord loert gevaar:
is het gezegd, dan is het waar.

Paul Gellings

Uit: Antiek fluweel, 1997
De Arbeiderspers, Amsterdam

Kort commentaar:

Ineens staan we met de ouders bij een baby in een couveuse.
Ze staan doodstil bij de luier die het karkas omvat.
Karkas: zo klein is hun schatje.
De luier lijkt op de scherf van een eierschaal.
Een pasgeboren vogeltje heeft vaak nog een stukje eierschaal aan zich kleven.
Dit kindje zal de avond niet halen.

Dat bericht slaat in. Onvoorstelbaar.
Telefoon eruit, gordijnen dicht, even geen contact.
Kijk, zegt de verteller, hoe stil ze nu zijn.

Erheen, steeds maar weer erheen.
Steeds maar weer kijken en hopen.
Wat herkenbaar!

Deze ouders spreken niet.
Ik ken ouders die wel spreken, vooral tot God.
En die oog hebben voor het licht van Christus,
dat ook in een couveuse schijnt.
















-------------------------------------------------------



DE HAND VAN MIJN VADER


Aan de buitenkant
is de hand van mijn vader
een polderland
met riet en pluimgras
blauw gezwollen beken
en hier en daar, verstrooid
wat zonnebloemen.

Aan de binnenkant
is de hand van mijn vader
een stafkaart
met snelwegen
en wandelpaden.
Ik vind er altijd
de weg op
naar huis.

Armand van Assche

Kort commentaar:

Een kind heeft aandacht voor de hand van vader.
Het beschrijft de buitenkant en binnenkant met fantasie.
Het is niet zo jong meer.
Het weet van pluimgras, van stafkaart en snelwegen.

Maar het belangrijkste is het slot:
De ik vind er altijd de weg op naar huis.

Het is een veilige vaderhand.
Een hand die je elk kind toewenst.









-------------------------------------------------------



OVERBODIG GEBED


De dominee staat
te bidden voor een
stervende man die
nog geen zekerheid
voelt aangaande zijn
verkiezing: de tijd
wordt kort. Ik heb mijn
ogen open en ik bid niet
mee, want als die man sterft
zonder een gevoel van zekerheid,
wat dan nog?

Geert Boogaard

Uit: Omdat er wat van komt, 1988

Kort commentaar:

Het is geen geringe zaak die de dichter aansnijdt:
sterven en nog geen zekerheid hebben over de verkiezing.
In onze mooie Alblasserwaard hoor ik het geregeld in gesprekken.

Toch voel ik sympathie voor zijn standpunt:
onze zaligheid is gelukkig niet afhankelijk van onze gevoelens tijdens ons sterven.
God is daaraan niet gebonden.
Het komt niet aan op wat wij dan allemaal voelen,
maar op wat onze Heer ons allemaal heeft beloofd.
Daarin mag ik rust vinden.
















-------------------------------------------------------



GEDENK DE KOSTER


Het lang gebed is lang,
er valt zoveel te vragen.
Een lange stoet passeert,
veel moet er opgedragen.

Kerk, natie, maatschappij,
gevangenen, ontheemden,
ambtsdrager, organist
en de van U vervreemden.

En is de cirkel rond,
blijkt er toch één vergeten.
Wees met de koster want
zijn nood wordt niet geweten.

Gedenk hem speciaal,
hij is een mens met zonden
en zwarte voeten worden, Heer,
ook in Uw huis gevonden.

Schenk hem een vrolijk hart
als hij de vloer moet kuisen,
de zware matten klopt
en boent op de plavuizen.

Dat hij, een eitje klutsende,
Uw Dag blijmoedig prijze.
Gij hebt ook knechten soms
met singuliere eisen.

Hoed bovenal zijn ziel,
want eenmaal moet hij sterven;
hij is een dunne vaas,
en licht valt hij in scherven.

Jac. Lelsz

Uit: Het ingekeerde, zwijgzaam wit, 1991

Kort commentaar:

Je hebt kosters in soorten en maten.
Je kunt het zo gek niet verzinnen.
Wat een koster minstens moet bezitten, is eelt op z'n ziel.
Want, o, o, wat een lastig volkje is dat kerkvolk.
U leest het goed: ik spreek heel in het algemeen.
De dichter heeft het zo met de koster te doen, dat hij speciaal voor hem/haar bidt.
Een fraai gebed, waar wij allemaal getuige van mogen zijn.

Vooral de laatste strofe geeft blijk van een niet gering inlevingsvermogen.
Zou de dichter zelf koster zijn geweest?









-------------------------------------------------------



DE MOEDER


Ze is op reis, maar min of meer gedwongen
Haar man zei: Kom, de caravan staat klaar
Nu zit ze ergens in het Schwarzwald, maar
Ze wordt door zorg en zenuwen besprongen

Ze mist haar teerbeminde kinderschaar
De een is naar een scoutingskamp in Dongen
De tweede zit in Spanje - met een jongen
De derde zit in Griekenland, maar wáár

Hoewel haar echtgenoot intens geniet
Van alles wat het Zwarte Woud hem biedt
Kijkt zij niet naar de hoge boomgevaarten
Maar naar de brievenbussen langs het pad
Het moederhart verlangt naar ansichtkaarten
Die liggen thuis, in Makkum, op de mat

Ivo de Wijs

Uit: Zondagmorgenverzen, 1996

Kort commentaar:

Uit het leven gegrepen.
Je ziet ze voor je:
die bezorgde moeder en die genietende echtgenoot.

Twee tegengestelde polen.
Daardoor ontstaat een grappig effect.

In ieder geval leerzaam,
ook voor gereformeerde echtparen op vakantie.
















-------------------------------------------------------



WANT jan 2005


Mijn tijdgenoten aldus de dichter Auden
dat zijn gewoon de mensen die op aarde zijn
terwijl ik leef
of het nu baby's zijn of grijsaards.

Wat een tijd is dit
baby's grijsaards
wie nù niet van het leven houdt
leert het nooit meer.

Wie nu niet van het leven houdt
raakt verloren als een zakkam
die is blijven liggen op het strand.

Er zijn geen insiders geen outsiders
we halen de spons over al die begrippen
en zien gewoon wat we zijn
baby's en grijsaards
en zijn gewoon wat we zien
grijsaards en baby's.

De rokken van het christendom worden steeds korter
dominees verbranden op hun kansel
ministers verdrinken in hun aktentas
zelfs in Rusland zijn weer schrijvers.

Wie niet houdt van het jaar waarin hij leeft
is verloren als een wollen want
's zomers langs de slootkant.

Remco Campert

Uit: Dichter, 1999

Kort commentaar:

We moeten van het leven houden, van het jaar waarin we leven.
Want er vinden ingrijpende gebeurtenissen plaats:
het christendom verliest z'n identiteit en seculariseert;
dominees verbranden op hun kansel.

Wij, grijsaards en baby's, zien het gebeuren. Tot ons verdriet.
Hierom houden we niet van de tijd waarin we leven.
Waarom wel? Omdat we leven in deze tijd,
WANT daarin schijnt het licht van de komende Christus.









-------------------------------------------------------



KLOPPEN SVP


van september '35 tot juni '38
studeerde ik middelbaar Engels a.
de lessen werden gegeven
in het gymnasium
aan de laan van meerdervoort te den haag
het was een zich deftig voordoend gebouw:
de stortbak van de wc
had dan ook twee deftige trekkers,
er hing een stukje ivoorkarton naast
waarop in deftige drukletters stond:
"voor grote spoeling gebruike men de lange trekker
voor kleine spoeling gebruike men de kleine trekker"
een vermoedelijk iets minder deftig
iemand had eronder geschreven:
"in geval van twijfel
wende men zich tot de rector"

moraal:
ga niet bij het onderwijs,
en als u toch bij het onderwijs gaat
word dan liever geen rector

C. Buddingh'

Uit: De wind houdt het droog, 1974

Kort commentaar:

Ik kan uit eigen waarneming bevestigen
dat indertijd het toilet in het gymnasium Haganum twee stortbakken had:
heel modern voor die tijd.

Ook die gebruiksaanwijzing kan ik me nog herinneren.
Dat bijschrift was toen al verwijderd.

Ik vind het nog steeds een hilarisch vers.
Niet het minst dat slot.
















-------------------------------------------------------



OPDRACHT


Schrijf je nog wel eens jongen?, vroeg mijn moeder mij.
Je maakte van die mooie verzen vroeger en verhalen.
Ik vraag mij af: in wat voor wereld leven wij.
Moet je nog thee? Ik bedoel: dat banale,
ze schrijven over dingen waar geen woorden
voor zijn. Ze keek omhoog. Begrijp jij hoe
men zich zo kan verlagen, zich zo door de
maalstroom van deze tijd - och jongen, toe,
doe jij er eens iets aan, jij bent toch mans
genoeg om iets van waarde voor het leven
te maken, met als stimulans
het Woord des Heren dat ons is gegeven?

Ze keek mij aan. Ze greep haar laatste kans:
Iets om te lachen dan, misschien. Ze lachte even.

Harmen Wind

Uit: Het scheermes van Ockham, 1992

Kort commentaar:

Je ziet het tafereeltje voor je:
een oude moeder met haar zoon,
die verzen schrijft.
Ze kan niet tegen de verloedering van vandaag
en vraagt haar zoon daar wat tegen te doen.
Dat niet alleen: het bijzondere is,
dat ze de richting aangeeft: het Woord des Heren.

Maar de zoon reageert niet.
De moeder weet dat ze daarmee niet meer bij hem hoeft aan te komen.
Triest slot.









-------------------------------------------------------



ZONDAGOCHTEND, WIELWIJK


De nevel hield de geuren bij de grond.
Uit open kerkdeur kwam een walm
van wierook. Geheim sloop
Rond het ziekenhuis de ether.
Bij het bejaardenhuis hing
een belofte in de lucht
van zevenhonderd karbonaden.
Jongere geuren waren niet voorradig.
Het park lag uitgebloeid.
De Opels der gelovigen waren
gestald. De roekelozer wagens
van 't volk dat straks
ter voetbal trekken zou
stonden nog roerloos in de kou.
De vogels wachtten op de zon.
Tot dan: kyrie eleison.

J.J.Eijkelboom

Uit: Tot zo ver, 2002

Kort commentaar:

De dichter wandelt door Wielwijk in Dordt.
Hij snuift de geuren op van zondagmorgen.
Treffend beschreven.

Die laatste woorden geven te denken.
Heer, ontferm U.
En dat uit de mond van een dichter
die zegt zijn geloof verloren te zijn.
Heimwee naar de zondagen van zijn jeugd?
















-------------------------------------------------------



SCHUILEN


SCHUILEN Toen wij dachten
dat zij niets
meer wist,
wilde ik nog iets
proberen met
een heel oud lied,
niet omdat we
verlangden naar
een laatste woord,
maar om met haar
te schuilen in
een psalm.

Ik zei: Ook
al ga ik
door een dal
van de schaduwen
des doods …

En zij: Ik vrees
geen kwaad.

En ik:
want Gij …

En zij:
zijt bij mij.

Geert Boogaard

Uit: Niet vergeefs, 1984

Kort commentaar:

Een verhaal uit het leven gegrepen.
Een demente vrouw zonder herinneringen.
Haar hoofd is leeg gewaaid.
Toch schuilt er in een hoekje van haar brein nog een psalm.
In haar jonge jeugd geleerd en gezongen.
De Heer is mijn Herder.
En de woordeloze citeert.
Uit haar hoofd.
Wat een troost en bemoediging.
God is nabij.
Een schuilplaats.
Ook als je niets meer weet.









-------------------------------------------------------



BOEK


Toen ik nog geen boeken had,
hadden wij één boek.
Het boek der boeken heette dat,
het was geen pocketboek.

Het was een heel dik boek,
dat in een zwarte omslag
als een baksteen op de hoek
van de schoorsteenmantel lag.

Het bindwerk was versleten,
de rug van leesgenot gekromd,
de bladen van 't vette eten.

Het lag daar als een dam,
hoe hoog de kachel ook stond,
het vatte nooit eens vlam.

Rien Vroegindeweij

Uit: Statig Landschap Achter Glas, 1982

Kort commentaar:

De dichter herinnert zich zijn ouderlijk huis.
Daar lag één boek op de schoorsteen: een statenbijbel.
Het lag daar als een baksteen: dik en zwaar.
Het was stuk gelezen. Fraai die derde strofe.
Maar dat was verleden tijd.
De laatste strofe verraadt de houding van de dichter:
Wat hem betreft mag de vlam erin.
De titel van de bundel is veelzeggend in dit verband.

Triest: want juist in die bijbel ligt zijn behoud.
















-------------------------------------------------------



FOTO


We waren toen aan zee
maar ik weet er niets
meer van, wel weet ik
hoe mijn vader me omhoog
gooide en later weer opving.

Dat moment dat moeder
in de camera ving:
Vader ik kom, ik kom
ik zweef in de lucht
boven zee als een vliegtuig.

Mijn armen gespreid
ik wist zeker: hij vangt me op
de verrukking, de angst ook
mijn voeten gestrekt
juichend maar zonder geluid.

Remco Ekkers

Kort commentaar:

Er zijn van die verzen die je als christen direct metaforisch leest.
De vader wordt dan Vader met een hoofdletter.
Dit vers doet je denken aan Deut.32:11.
Daar gaat het over het volk van God.
Maar er is niets mis mee om dat ook heel persoonlijk te duiden.
Dag aan dag draagt Hij ons, zegt het psalmwoord.

Heerlijk te weten: Hij vangt me op.
Hoe dan ook.
Wat een troost en bemoediging!









-------------------------------------------------------



DEZE DAG


Wie moet ik bedanken voor deze dag?
Moet? Mag- als je wil. Ja ik wil.
Bedanken wie? Dat ik ontwaakt ben.
Dat ik mezelf nog herken. Dat ik vannacht niet
in een monsterachtig ongedierte ben veranderd.
Ik wil u bedanken
wiens naam mij te binnen schiet telkens
als ik het licht en lichter zie worden.
God is uw naam in alle talen der mensen
en licht is uw pseudoniem.
Toen ik klein was dacht ik Hij ziet me.
Nog hoop ik dat Gij mij ziet.

Bedanken wil ik voor de liefde die ik in mij voel.
Ik wil mijn liefde louteren.
En voor de woorden, ik wil de woorden
van alle mensentalen mooi uitspreken.
Waarheid spreken wil ik, maar geen pijn doen.
Dat kan niet? Maar dan zo min mogelijk pijn
en in één adem troosten en tranen drogen.
Ik wil goed zijn, ik wil een leeuw en een lam zijn,
geen takje krenken, opgewassen
tegen windkracht tien, niet buiig, lachen
en huilen, en dat het mag als het moet.

Ik wil de vragen stellen die mij laat in de avond
wakker houden; van wie het licht is, het water,
dat duizenden in duisternis leven, miljoenen
vuil water drinken en sterven van dorst-
van wie is de aarde?

Zie ik nog wat ik zie, sinds Gij mij hebt gezien?
Ik zie meer ongelukkige mensen.

Ik zou vandaag in vrede willen zijn
met de mensen die Gij om mij heen hebt geschapen.

Moge ik aan het eind van een lang leven
gelukkig zijn.

Huub Oosterhuis

Uit: Een maal zeventig, 2003

Kort commentaar:

Mijn 100ste gedicht in dit blad geeft weer
wat een kind van God aan gedachten bij zich kan dragen.
De moeite waard om je eigen dagelijkse gedachten
over en met God eens naast te leggen.
















-------------------------------------------------------



DE HERENFIETS SPREEKT


'Madame, mijn spaken zijn gekraakt
sinds ik hier sta, mijn zadel raakte
kaal, mijn stuur lijkt nog wel stevig
maar ik sta aan de brug geleund voor eeuwig.

Daarom, Madame, wil ik u vragen
het roesten samen te verdragen
want ook het slot dat in mij knijpt
grijpt ons dan beide tegelijk.

Mijn bel begint zelfs te verruwen
laten wij samen zijn en huwen
hier is mijn wiel, Madame, en daar het Uwe wil toch voorgoed het Uwe naast het mijne duwen.'

Judith Herzberg

Uit: Wat zij wilde schilderen, 1996

Kort commentaar:

Een oude, eenzame fiets wordt trouwlustig.
Motief: samen het roesten te verdragen.
Dat is ook een manier om het samen oud worden te typeren.

Ik vraag me overigens wel af of dit een goede basis is voor een huwelijk?
Maar geestig is dit huwelijksaanzoek zeker.
(Iedere overeenkomst met mijn huwelijk op 16 mei berust op toeval.)









-------------------------------------------------------



DRAAI JE DE FILM TERUG (jan 2005)


Altijd na de film
voor kinderen weer die vraag.
Dan het loshangend einde maar
weer opgenomen: het schuimend meer
splijt open, de schurk stijgt op,
voeten eerst, en landt op de rots
waar de held met een links gebaar
de vuistslag terugplukt van zijn kaak.

Waarom willen ze dat toch:
voelen hoe onherroepelijk
tijd voorbijgaat, alleen nog
in dromen terugkomt, schokkerig
en vertekend, een spookland
voor een haastige doortocht?

Of is het alleen maar leuk:
Laurel en Hardy, uit het puin
van het doorgezakt ledikant
in één klap weer vredig in slaap,
de kamer weer opgeruimd,
niets aan de hand.

Willem van Toorn

Uit: Gedichten, 1960-1997

Kort commentaar:

Zeker bij kinderen geeft het terugdraaien van een film plezier.
Waarom willen ze dat zo graag?
Voelen ze het onherroepelijke van de tijd?

Of vinden ze het alleen maar leuk?

Ik denk: het laatste.
















-------------------------------------------------------



KANOETSTRANDLOPER


Geleerden hebben nóg niet uitgekibbeld
waar men de oorsprong van het woord 'kanoet'
van de kanoetstrandloper zoeken moet,
die op zijn stelten langs de kustlijn dribbelt.

De een zweert bij de Deense koning Knut
die op en neer gaand tegen heeft gestribbeld
als door het tij op zíjn land werd beknibbeld,
maar die toch achteruit moest voor de vloed.

Volgens de ander hangt de soortnaam samen
met wat hij roept: je hoort die eraan af
wanneer hij opvliegt, een herkenningsteken.

Wat denk je: zou de eerste mens die namen
aan het gevogelte des hemels gaf
de vogel zelf niet hebben laten spreken?

Jan Kal

Uit: 1000 Sonnetten, 1966-1996 1997

Had u er wel eens van gehoord: van de kanoetstrandloper?
Het is een gedrongen vogel door z'n korte nek.
Het is de grootste van de strandlopers.
Hij houdt zijn snavel vlak boven het slik op zoek naar wadslakjes en pieren.

Hier gaat het niet over z'n gedrag, maar over z'n naam.
Hij roept op lage toon: knoet, knoet.

Het aardige van dit vers is dat Genesis genoemd wordt,
waarin Adam de dieren hun namen gaf.









-------------------------------------------------------



TAS


Liep ik met mijn grote tas
alle boeken, niks vergeten
te zeulen in die nieuwe school.
Waar moest ik naar toe?

De jongens en meisjes uit de vijfde
stonden gewoon bij elkaar.
Zou ik later ook met jongens
praten en lachen en staan?

Stonden ze bij mijn fiets te vrijen
durfde ik niks te zeggen.
Wachten tot ze klaar waren
mijn zware tas op de grond.

Remco Ekkers

Kort commentaar:

Het nieuwe seizoen is aangebroken.
Overal starten catechisaties en verenigingen.
De ouderlingen en diakenen bereiden hun huisbezoeken voor.
Om maar iets te noemen.

Ook de scholen zijn weer begonnen: lagere en middelbare.
Een bekend verschijnsel zijn de brugklassers.
Je ziet ze gaan en staan met hun zware tassen,
vol enthousiasme begonnen aan een nieuwe levensfase.
Het is een moment waarnaar lang is uitgekeken.
Eindelijk is het zover.

Hier is zo'n brugger aan het woord.
Even een geestig inkijkje.
Hoe lang is dat bij u geleden?
















-------------------------------------------------------



VERLANGEN NAAR EEN ZUIVER GELUID


God, nu ik in dienst bij U
bij elke noot soms huiver,
en naar niets meer verlang
dan dat mijn snaren zuiver
uw stilte laten horen

sla Zelf, mijn God, de trom
de strak gespannen huid
U die het ritme schiep
bespeel toch Zelf de houten fluit
en maak van mij muziek

mijn eigen ziel
verspeelt uw zuivere tonen
mijn hart ligt dwars
en dempt uw Goddelijk geluid

span steeds mijn snaren, HEER
en mijn gevoelig vel
maak mij tot vrolijke fluitist
van uw muziek

Marten Nap

Kort commentaar:

: Via dit vers kijken we in het pastorale hart van Marten Nap.
Tijdens zijn leven was dit het waarnaar hij hunkerde:
laat mij een zuiver instrument zijn in uw hand.
Het is een gebed van een prediker.
Hij weet bij zichzelf een dwarsig hart,
maar hij wil zo graag Gods geluid laten horen:
maak van mij muziek.

Ik denk dat veel predikers zich hierin herkennen.
Zo spreekt Marten nog tot ons, nadat hij is gestorven.









-------------------------------------------------------



DE MOEDER DE VROUW


Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,

en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

Martinus Nijhoff
Uit: Nieuwe gedichten, 1934

Kort commentaar:

Een schitterend gedicht van mijn liefste dichter Martinus Nijhoff.
Toen ik nog meester was, liet ik het mijn leerlingen al uit het hoofd leren.
Het gaat me deze keer om de laatste strofe met die bijzondere zin:
'en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.'

Ik hoop dat de psalmen u ook boven alle andere liederen lief zijn.
Vandaag worden we overvoerd met religieuze gezangen. (Gelukkig zit er ook eens wel een mooie tussen. Soms meer dan één.)
Ik moet dan vaak denken aan regels van literatuurcriticus van de Volkskrant Kees Fens.
Die heeft het dan alleen nog maar over de literaire schoonheid van onze psalmen:

"De psalmen maken klein.
Ook door hun literaire grootheid.
Wie dit niet ziet of die honderdvijftig gedichten
in de postchristelijke leegte wenst te gooien,
zou misschien een literaire vervloeking verdienen.
En dat tot in het derde geslacht!"

Ik wil mijn lezers toeroepen:
Zing bij elke maaltijd een psalmvers en 's avonds voor het slapen gaan.
En zing ze ook aan het roer. Welk roer dan ook!
















-------------------------------------------------------



LEERLING


Iedere ochtend gaat hij trouw naar school,
door weer en wind, van kilometers ver
- moe heeft z'n brood gesmeerd, hem uitgezwaaid -.
Hij zet z'n fiets weg, en haast zich gedwee
naar het lokaal. Gaat zitten. Dan 't gebed:

Dat ze vandaag maar weer kracht-van-omhoog
ontvangen mogen en hun werk met ijver
volbrengen. Amen. Dan begint de les.

Zo gaat dat alle dagen door. Hij leert
en leert en leert, en doet goed z'n best.
En later zal hij veel verdienen en vanuit
de hoogte neerzien op het ouderlijke nest.

Anton Korteweg

Uit: De stormwind van zijn hand, 1975

Kort commentaar:

Die laatste twee regels zijn dodelijk.
Zo zal het misschien gaan en gegaan zijn.
Laten we bidden dat het met onze kinderen en kleinkinderen niet zo zal gaan.
En laten we, voor zover het aan ons ligt, er alles aan doen dat het niet zo ver komt.









-------------------------------------------------------



GLAS


Elke morgen stond ze voor het raam te wuiven.
Ik zwaaide terug, maar wist niet wie ze was.
Buiten ging het leven door, maar 't hare
ging niet verder dan het glas.

Als ik terug van school kwam keek ik even;
het vierde raam, begane grond:
een witte muur met stille plooien,
alsof de vrouw niet echt bestond.

En toen kwam ik haar buiten tegen,
haar gang voorzichtig als op glas.
Ik groette haar; ze liep op scherven.
Ze wist ineens niet wie ik was.

Ted van Lieshout

Kort commentaar:

Je kunt zwaaicontact hebben met iemand
die je verder helemaal niet kent.
U kent dat ongetwijfeld.
De ik zwaait met iemand achter een raam
een oude vrouw kennelijk.
Wanneer die vrouw de ik buiten tegenkomt
herkent ze hem of haar niet als de zwaaiende.
Ze heeft alle aandacht nodig bij haar lopen.

Mooi dat verschuivende beeld van het glas.
















-------------------------------------------------------



ELFSTEDENTOCHT


Hij komt, of niet, of wel, of... enzovoorts,
maar Friesland wrijft zich nú al in de handen,
van Snits tot Ljouwert hoor je klappertanden
van barre kou en van elfstedenkoorts.

Us heitelân is weer eens in de ban
van bloed en zweet en dichtgevroren ogen,
de supertest van menselijk vermogen
en wordt daar reuze zenuwachtig van.

Enfin, ze doen maar... Ik blijf lekker thuis,
ik bibber bijgeval wel voor de buis.

Jan Boerstoel

Kort commentaar:

We hebben het net weer niet gehaald, een Elfstedentocht.
Trouwens het kan nog.
In ieder geval dan maar een gedicht erover.
Bibbert u mee?









-------------------------------------------------------



DE VLUCHT


Die Gij besloot te zoeken,
hij ontkomt u niet,
al kruipt hij in de hoeken
van moeite en verdriet.

Gij weet hem wel te vinden
in arbeids schuur,
waar hij zich als een linde-
blad drukt aan de muur.

En mocht hij zich verschuilen
in liefde en plicht,
een kever in rozentuilen
tussen schaduw en licht,

Gij schudt hem uit de bloemen
met tedere spot
tot hij U zal noemen:
mijn Heer en mijn God!

Willem de Mérode

Uit: Verzamelde gedichten, 1987

Kort commentaar:

Een eenvoudig vers.
Met een diepe betekenis.
Heerlijk voor Gods kinderen.
Hij weet ons te vinden.
Dat is zijn welbehagen.

Ook van hen die zijn weggelopen, geldt:
voor Hem kun je je niet verstoppen.
Maar laat je dan ook vinden.
















-------------------------------------------------------



IN HET GEDICHT


De wanden zijn wit en de psychiaters
verdacht vriendelijk. Er is hoop
op genezing, maar ik heb nog niemand
zien weggaan, of hij kwam terug.

Dagen dat ik op weg naar mijn eigen kamer
verdwaal wisselen zich met dagen
waarop ik de wereld doorschouw als een kristal.

Soms word ik krijsend wakker.
Soms word ik afgevoerd en verdoofd,
soms vastgebonden.

Er zijn momenten waarop ik eeuwenlang
mijmerend volmaakt gelukkig ben:
wanneer ik dan mijn handen op de aarde leg
zijn het kleine handen.

Jotie 't Hooft

Uit: Verzamelde gedichten, 1981

Kort commentaar:

Dit vers geeft een kijkje in het psychiatrisch ziekenhuis.
Van binnen uit.
Door de ogen van een patiënt.
Heel treffend en aangrijpend.
Hij kent momenten van diep lijden,
maar ook van ongekend geluk.
Het ware te wensen dat elke patiënt de kleine handen
in Gods grote handen legt.
Laten we hen niet vergeten in ons gebed.









-------------------------------------------------------



NEUENGAMME - 55 jaar na dato


Ik loop waar toen mijn vader liep
waar duizenden hun leven lieten,
afgebeuld, geknecht, vermoord.
Daar was de oven,
daar de galg,
en daar het zand
om kogels op te vangen.
Hier werden ze gehangen,
vertrapt als vuil.
Een mens onwaardig.
Hier kwam hij aan, in wagons vol
opeen gepropt, minder dan vee,
ver van huis, vrouw en kind.
Zwoegen en geen eten,
nauwelijks kleren,
kaal geschoren.
Zelfs van zijn naam beroofd,
een nummer als herkenningsteken.

Hier loop ik nu en peil bij lange na
nog niet het leed
dat hier eens werd geleden…
Nu loop ik op dat zelfde
stukje grond
onder de zelfde hemel
te schreien om dat leed.
In vrijheid mag ik hier nu staan
waar eens hun as
als mest werd uitgestrooid.

En wij, wat doen wij nu?
Doen we het beter?
Heer, ontferm U.

Neuengamme, 25-11-1999

Miek Hartman-Huizing

Kort commentaar:

Binnenkort is het weer 4 mei.
Aan wie denkt u bij de dodenherdenking?
Voor mij is dat al jaren Johannes ter Horst en Jan Verhoeff.
Voor Miek Hartman is dat haar vader Lammert Huizing uit Sellingerbeetse.

Ze moest nog geboren worden toen hij werd opgepakt.
Samen met zijn vrouw verborgen ze een Joods gezin op hun boerderij.
U kunt daarover lezen op www.johannesterhorst.nl
Laten we de gevallenen nooit vergeten en hun verhalen doorvertellen aan de jeugd van nu.
















-------------------------------------------------------



DIT WITTE UUR


naar 'Into the Hour' van Elizabeth Jennings

Dit is het uur van witte heling,
de ingreep van verdriet voorbij.
Smart en leed, littekens zijn zij.

Dit is het zonovergoten uur
dat droefheid wegjaagt naar de hoeken
van de tijd en liefde oproept

in mijn kamer, opnieuw, aanwezig
voor ik haar zag. Nu noem ik
haar naam en zie hoe het licht

in de tuin schijnt, in het gras en
de appelbloesem wit aan de tak.
Hoe vier ik die vreugde, nu ik

sprakeloos ben en allen mij
opgetogen aanzien? Ik zou iedereen
de hand willen drukken, genezen

op een manier die ik later begrijp.
Ik hoor het zingen van het zomergras.
Liefde heeft, zo ervaar ik, geen einde.

Zij leeft en krijgt een ander gezicht.
Ik verraad geen persoon of herinnering.
In liefde bespeur ik een ander

die in dit witte uur voor mij uit rent.
Onnodig te vragen wat zij betekent.

Anton Ent

Kort commentaar:

Wanneer je trouwt, weet je dat één van de twee eens alleen komt te staan.
Dat is, vooral in het begin, een droeve tijd.
Soms komt het tot een nieuwe liefde, gezocht of ongezocht.
In mijn geval het laatste.
Je ervaart dat als een Godswonder: hoe is het mogelijk?
Toen ik jong was voelde ik dat als een zwaktebod: een tweede huwelijk.
Nu het me overkomen is, denk ik daar anders over.
Op 16 mei 2008 was onze bruiloft.
Mijn vriend, de dichter Anton Ent, droeg toen het bovenstaande vers voor, speciaal voor mij geschreven. Ik ervaar dat als heel bijzonder.









-------------------------------------------------------



DE SCHOLEKSTER


Hij komt in vol vertrouwen bij me klitten
als ik kijk naar 't betonnen Noordzeestrand
dat landinwaarts verrees in Ouwehand.
Plomp scharrelt hij wat om me heen, zwartwit en

een tapse wortelsnavel voor het spitten
naar allebei mijn schoenen. Interessant
vindt hij vooral de vetergaatjes want
daar moeten zeker zeepieren in zitten.

Zijn slimme kraaloogjes hebben de veters
meteen herkend als bleke zwendelpieren.
Die pikt hij niet, hij graaft wel naar iets beters.

Ook ik blijf graven en vind niets dat klopt
op 't namaak-strand vol aangespoelde dieren.
Had ik maar wormen in mijn schoen verstopt.

Patty Scholten

Uit: Traliedieren, 1999

Kort commentaar:

U kent ze vast wel, die zwartwitte waadvogels met de lange oranje snavel.
Ze vliegen vaak ik koppeltjes en roepen tepiet, tepiet.

Hier is er ééntje zo tam, dat-ie om de ik heen scharrelt
en vooral belangstelling heeft voor de vetergaatjes.

Geestig beschreven.
















-------------------------------------------------------



LIEDJE


Lieg alsjeblieft niet tegen me
niet over iets groots niet over iets
anders. Liever hoor ik het
vernietigendste dan dat je liegt
want dat is nog vernietigender.

Lieg niet over liefde
iets dat je voelt of iets dat je
zou willen voelen. Liever word ik
bedroefd dan dat je liegt
want dat is nog bedroevender.

Lieg niet tegen me over gevaar
want ik voel toch je angst
en wat ik gewaar wordt is waar
of ken je niet en dat
is nog gevaarlijker.

Lieg niet tegen me over ziekte
liever kijk ik die diepte in
dan dat ik mij verlies in één
van jouw lieve verzinsels
want daarmee verlies ik me dieper.

Lieg niet tegen me over sterven
want zo lang we er nog zijn
vind ik dat toegangsloze
niet mededelen wat je denkt
erger en zo veel doder.

Judith Herzberg

Uit: Dagrest, 1992
Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam

Persoonlijk en pastoraal is een dilemma bij iets ergs:
vertellen of verhullen,
waarheid spreken of verzwijgen.
De dichteres gebruikt het duidelijke woord: liegen.
Dat is erger dan wat dan ook.
De ik hunkert naar eerlijkheid,
naar de (harde) waarheid,
ook al doet het pijn die onder ogen te zien.

Aangrijpend en trefzeker verwoord.









-------------------------------------------------------



DE MOEDER


Toen ik aan je dacht
als aan een kijkend kindje
dat lag in mijn armen,
werd jij nog verwacht;
een visje, mijn visje,
werd jij nog verwacht.

En toen in mijn gevoel
ik had een zuigend diertje,
toen was jij al een knaapje,
dat stapte naar school,
een paardje, mijn paardje,
dat stapte naar school.

Voorzichtig op straat,
zei ik nog voorzichtig
en poetste je geweer,
want jij was soldaat,
met hanen en tijgers,
want jij was soldaat.

Toen ik aan je dacht
als aan een jong soldaatje,
toen was jij al dood,
die thuis werd verwacht,
met wonden en kruisen,
maar thuis werd verwacht.

H.A.Gomperts

Uit: Van verlies en dood, 1946

Kort commentaar:

Kinderen worden groot.
En dat gaat vaak sneller dan je zou willen.
Kent een jongen of meisje nog een lente in het leven?
Vol verwachting en mijmering hoe het zal zijn straks?
Of wordt hij of zij gelanceerd naar de volwassenheid?

Hier is de 'ik' een moeder.
Het kind is haar steeds een stap voor.
Het gedicht eindigt triest.

Gelukkig weet een gereformeerde moeder meer.
Met haar gebed zal ze haar kind dagelijks aan God opdragen,
Zoals Monica haar zoon Augustinus.
















-------------------------------------------------------



DE DAG VAN EDEN


In memoriam matris

1

Als ik vanavond thuiskom ben je weg.
Ik zal de tuin inlopen rokend en verdrietig
om al het liefs dat ik je wilde zeggen.
Je zwarte stoel staat in het erwtenbed.

Je zat er vaak tussen twee beurten in
nog met je handen aan de groene lussen
een uur vol gras en vogels uit te rusten,
de druppels zweet al haastig weggewist.

Een fijne sluier zand ligt op je stoel.
Ik zal hem in spiraaltjes openblazen.
Want je bent weg, ik moet mij nooit meer haasten.
Voor hoeveel jaren is dat nu voorgoed.

II

Ik keek door het venster maar je was er niet.
De kamer schijnt eensklaps te groot geworden
met weggeschoven stoelen, lege borden.
Je bril ligt in je boek, vergeet hem niet.

Van ergens dringt je stem nog tot mij door.
Ik weet het al, je bent waarschijnlijk boven,
ik zal het kraken van de treden horen,
je woorden zijn je altijd even voor.

De deur staat op een kier, je komt terug
je was alleen maar weg om iets te halen.
Het duurt wel lang, mijn ogen staan vol tranen,
een onverdacht verdriet achter je rug.

Anton van Wilderode

uit: De dag van Eden, 1964
Hasselt: Heideland

Gedichten die eigenlijk voor zichzelf spreken.

De moeder van de ik-figuur is gestorven.
Hij mist haar in de tuin en in de kamer.
Hoe lang al is het geleden?
Nog staan z'n ogen vol tranen.
Verdriet dat nooit ophoudt.









-------------------------------------------------------



ZWANEN


Zwanen zien er altijd zo nieuw uit
zo zondags, zo pas in bad geweest;
Maar spelen of spetteren in het water,
dat doen ze niet. Zwanen zijn niet vrolijk.

Zij willen ook altijd weg. Daarom wiegen zij
met hun lange hals als met een witte zakdoek
en zo droevig dat ze kijken.
Zwanen kunnen geen tranen laten.

Maar zwemmen, dat kunnen zij, statig drijven
altijd recht vooruit als witte bootjes
met onzichtbare roeispanen.

En opeens verandert alles van kleur
als zij hun vleugels openslaan
en zich languit rekken in de spiegel
van de vijver. Dan kraait het water
van plezier en klapt in zijn handen.

Armand van Assche

Uit: De zee is een orkest, 1978

Altiora -Averbode

Kort commentaar:

De zwanen beschreven vanuit het perspectief van een kind.
Heel beeldend en treffend.
Mooi is ook de tegenstelling tussen de niet vrolijke zwanen,
en het kraaien en klappen van het water.
Het opstijgen gaat inderdaad met veel kabaal gepaard.

Ik kan hier niet genoeg van krijgen.
















-------------------------------------------------------



ARM HUISGEZIN


Onder 't duister dak gedoken,
stroo en vodden altegaar,
heel onttodderd, half gebroken,
staat des werkmans woonsteê daar.

't Kaafgat, omme- en scheefgetrokken,
vallen gaat; en daar, deureen,
liggen afgerolde brokken
bruingebrand al, gruis en steen.

't Dak beneden, deur de wanden,
glazenloos, van latte en leem
zie 'k getelde turven branden,
doodsch, in 't deerlijk huisgeheem.

Open ligt het, aller oogen;
't waait erdeure en 't sneeuwt erin;
's zomers zal me' er hitte in doogen,
's winters koude. -- Arm huisgezin!

Guido Gezelle (1830-1899)

Vodden = zoden
Onttodderd = uit de voegen
Kaafgat = schouw
Huisgeheem = binnenhui


s Kort commentaar:

Dit is lang geleden, denkt u, lezend in uw warme kamer.
Dat zal waar zijn, zeker in ons welvarende landje.
Maar wat gedacht van Ukraïne, om maar iets te noemen?
Hebben wij nog een sprietje idee van de armoe in de wereld?
In Uganda zal het niet zo gauw sneeuwen, maar ook armoe troef.
Wat zullen christenen in die omstandigheden denken als ze lezen:
Hemel, laat gerechtigheid neerregenen,
laat haar neerstromen uit de wolken (Jes.45:8a).

Of zie ik dat verkeerd?









-------------------------------------------------------



GEEN METER


Je kon er je kont niet keren,
zeggen ze nu. Mijn broertje en ik
wij wisten wel beter. Tot achter
de kachel - die heette Godin -
was er nog plek. En boven
de geheimen van de zolder
was daar nog het mysterie
van de vliering. En was er
aan de straatkant zelfs
geen kamer afgezonderd
voor feestelijk of pastoraal bezoek?
Geen meter of er was iets mee.

Ik kijk vandaag discreet naar binnen
en ik zie een box die half die kamer vult.
De tussenmuur is weggebroken
zodat je kijkt tot aan de tuin,
vlakbij.

Maar wonderlijk blijkt dan dat huis
een vaste burcht te zijn gebleven
vol nooit vergeten wetenschap
van nis en hoek en wenteltrap
en tijd, die toch omkeerbaar is.

J. J. Eijkelboom

Uit: Kippevleugels, 1991

Kort commentaar:

Lang geleden:
tijd van kachels in de kamer.
Klein behuisd.
Maar wel een huis met een ziel.
Een huis met geheimen,
zeker voor kinderen.

Wanneer de 'ik' als volwassene
langs z'n ouderlijk huis loopt,
blijkt het mysterie nog niet verdwenen.
De oude veiligheid is er nog volop.
Hij kan het moeiteloos oproepen.
'Toen was geluk nog gewoon'.
















-------------------------------------------------------



SINDS IK HET WEET


Sinds ik het weet - ik weet het wel, ofschoon
nog onder ons angstvallig wordt ontweken,
het boze woord te noemen, dat bij 't spreken
licht ruw of wat onzuiver klinkt van toon. -

Sinds ik het weet, werd mij de overvloed,
de schoonheid en de zoetheid aller dingen,
die mij alom omgeuren en omringen,
nog wèl zo liefelijk en wèl zo zoet.

Sinds ik het weet, schijnt mij de atmosfeer
doorwasemd en doorgeurd van zoele togen.
Het is of ieder zintuig en vermogen
nog fijner werd en scherper dan weleer.

Sinds ik het weet, treed ik, wien ik ontmoet,
de vreemden en de vrienden op mijn wegen,
ontroerder en vertrouwelijker tegen,
en 'k groet ze met een vriendelijker groet.

Sinds ik het weet, is God mij meer nabij.
En vaak, in d'ernst van 't aardsche spel verloren,
zo ernstig en zo diep als ooit te voren,
gevoel ik plots Gods glimlach over mij.

Jacqueline van der Waals (1868-1922)

Uit: Laatste verzen, 1922

Kort commentaar:

De dichteres hoort in 1921 dat ze aan een ongeneeslijke ziekte lijdt.

Ze schrijft dan dit ontroerende vers.
Haar leven is intenser geworden.

Haar relatie tot de dingen, de natuur, de mensen,
heeft alle oppervlakkigheid verloren.
En niet het minst haar relatie tot God.

Ze leeft in het aangezicht van de dood!
En ze ervaart Gods glimlach, zijn nabijheid.
Nu nog op afstand, maar weldra van aangezicht tot Aangezicht.









-------------------------------------------------------



NAT EN SAP


Toe Noag strand teen Ararat,
die Ark begin in puin raak,
toe sê hy: "Aarde, maar dis nat!
Nou kan 'n mens weer tuin maak!

Het ek nie met die Ark geswoeg,
was ons ook in die pekel.
Aan water het ek nou genoeg....
'n lewenslange hekel.

Kom, Sem en Gammie, maak nou gou
vir Pa mooi reguit slootjies;
en Jaaf, my kind, kom plant jy nou
vir Pa die wingerdlootjies."


Die kromhout groei, en Noag skink
sy sap 'n bietjie later:
daarin is sedert meer verdrink
as in die Vloed se water!

A.G. Visser (1878-1921)

Uit: Noag se Ark

Kort commentaar:

Het is weer lang geleden dat ik een Zuidafrikaans vers besprak.
Het Zuidafrikaans behoort tot de Nederlandse taalfamilie.
Het lijkt op het eerste gezicht wat lastig.
Maar zeker als je het hardop leest, valt het mee.
Zo'n gedicht in het Zuidafrikaans vinden we gauw grappig.
Dat is het ook.
Ik zie uw glimlach al oplichten.
De waarheid in de laatste regels allerminst grappig.
















-------------------------------------------------------



MOEDER


hoe de doden in haar woelden
's nachts ijlde ze hun namen af
henriëtte, fanny, vader, mams
serah, simon, martha, sem!
Ik amper dertien beluisterde
angstig ademloos die dodendraf
in haar ontmenselijkte stem
dan stond ze op
lopend dromend
trok de koffer vanonder het bed
verwilderd krijsend: razzia razzia!
Dan hield ik haar staande
roepend het is 1946 1946
en voorbij voorbij
in haar bleef het klagend gaande
zoals zij gaande en klagend
blijft in mij

Frans Pointl

Uit: Iik raak je aan, 1983

Kort commentaar:

Het is bijna weer 4 en 5 mei.
Als auteur van www.johannesterhorst.nl en van www.janverhoeff.nl
ben ik nog bijna dagelijks bij de tweede wereldoorlog betrokken.
Nog steeds komt er nieuwe informatie.

Men spreekt wel over eerste generatie oorlogsslachtoffers.
Hier heb je er één.
Trouwens ook de tweede generatie.
Is er ook nog een derde generatie?
Houdt het ooit wel eens op?









-------------------------------------------------------



AVONDMAAL


Bij het zien
van al die brokjes
denk ik
het is vogelbrood.

Kom maar
schuwe hippe vogel,
kom maar
oude tamme kraai,
kom maar
postduif moegevlogen,
kom maar
mussen uit de goot.

Bij het zien
van al die brokjes
weet ik
het is vogelbrood.

Jaap Zijlstra

Uit: Lichtgeraakt, 1985

Kort commentaar:

De ik ziet de stukjes brood op het tinnen bord bij het avondmaal.
Waar heeft hij dat eerder gezien?
Natuurlijk, toen hij brood sneed voor de vogeltjes.
Nu is de verbinding gelegd.
De avondmaalsgangers zijn vogeltjes geworden.
Een eenvoudig en geestig vers met een glimlach.
















-------------------------------------------------------



RANK


Ik zal mijn lichaam aan de dood niet afstaan,
even zal ik bij het sterven rillen en
zoals een meisje een oude onderjurk het van mijn
wezen af laten glijden maar
dan verschoond het aantrekken
en er geurend van heiligheid in lopen
in een nieuw lichaam, verheerlijkt
in zijn opstanding uit de aarde
zonder vlerk of vlek en dikte,
rank als een wijnstok en wit
van aanraking.

Lode Bisschop

Uit: Naslagwerk, 1992

Kort commentaar:

Verzen over een nieuw lichaam na de dood zijn zeldzaam.
Hier treffen we schitterende regels aan.
Zal het precies zo gaan?

De woorden en beelden zijn in ieder geval verrukkelijk.

Met grote eerbied neergeschreven.

En met groot verlangen.

Een vers om te herlezen.
Vol troost en perspectief.









-------------------------------------------------------



LOSLATEN


Mijn God,
waarom zal ik jou nog bidden?
Niet het donker
van een ongeweten lange nacht
maakt mij nog bang.
Niet het verval
van wat en wie ik was.
Maar niet te dragen is de pijn
om wie ik los moet laten.
Dit is niet te verdragen:
afscheid voorgoed
van mensen,
waarmee mijn liefde is vergroeid,
waarmee mijn leven is gevuld.
Zij zijn mijn leven zelf geweest,
en strijdig met het leven zelf,
met alles wat mij nog lief is,
is de dood.
Nog kan ik dat niet:
hen loslaten.

Als vechten niet meer kan,
het einde zichtbaar wordt,
zal ik mij dan
door dit grote verdriet heen kunnen bidden,
mijzelf loslaten in jouw handen?
Als ik niet verder
met hen mee kan gaan,
zal jij er dan zijn,
en mij tillen over deze muur van pijn?
Zal ik dán jou vinden?

Sytze de Vries

Uit: Wachtwoorden in de nacht, 1986

Kort commentaar:

Oog in oog met je dood is vaak het moeilijkste het loslaten van je geliefden.
De dichter worstelt ermee: zal ik me door dit grote verdriet kunnen heenbidden
en mijzelf loslaten in jouw handen?
Zo menselijk en herkenbaar is deze worsteling.
Of je God nu aanspreekt met gij, u of jij maakt niet uit.
Voor elke christen is deze strijd gelijk.
Het heerlijke is dat de laatste vraag met Amen, ja Amen beantwoord wordt.
God zij dank door Christus onze Kurios.
















-------------------------------------------------------



'T IS LANG GELEDEN


En voor den eten, 's middags, werd de zegen
gevraagd van 'Vader, die al 't leven voedt,'
en die zo trouw 'ons spijzigt met het goed,'
dat wíj wèl 'van Zijn milde hand verkregen'.

Hij gaf de zon, en, als 't moest zijn, de regen;
en deden we onze plicht met vroom gemoed,
en leerden braaf, en waren altijd zoet,
zou Hij ons leiden op al onze wegen.

En vlak na 't bidden praatte je niet hard:
't was of een heel fijn, een heel prachtig ding
rondom het eten over tafel hing;

en dankbaar was ik dan met heel mijn hart,
dat we zo prettig bij elkander zaten;
behalve 's maandags, als we zuurkool aten.

J.A. dèr Mouw

Uit: Volledig dichtwerk, 1986

Kort commentaar:

Een vers over bidden.
Ik weet niet precies hoe vaak nog een standaard gebed wordt opgezonden.
Vroeger waarschijnlijk vaker dan heden. Tenminste in mijn omgeving.
Al vertelden pkn-predikanten in mijn werkgroep voor het nieuwe LbvdK me,
dat ze zelden nog een vrij gebed baden.

Veel lezers zullen het beschreven gebed kennen.
Mooi is hoe bij de dichter de ervaring van het maaltijdgebed wordt beschreven.
Je zou dat in elk gezin van harte wensen bij de kinderen.
De laatste regel maakt het ook een geestig gedicht.









-------------------------------------------------------



BOERENFEESTMAAL


Het is november en wij eten
nu van ons vetgemeste zwijn:
de grote hammen en het klein
gesneden spek, en, niet vergeten,
de lever en de fijne nieren,
de dikke kronkelige worst;
het is wat zwaar en geeft ons dorst,
die wordt geblust met donkre bieren.

Blaas even uit…, neem nu wat bonen,
of boerenkool; dán rijstebrij.
De vrouw staat klaar om op te scheppen.
Kom, ieder een paar flinke meppen.
Wij eten voort met rode konen:
een kerel laat geen beurt voorbij,

en gaan bij hoge nood naar buiten.
Om 't hoekje kan men rustig fluiten.

Willem de Mérode

Uit: Verzamelde gedichten, (2001)

Kort commentaar:

Dit noemt men schransen.
Het bevestigt het beeld van de eetlust van boeren.
De medewerkers van het voedingscentrum
met hun schijf van vijf gruwen hiervan.

Nu vieren boeren niet elke dag feest.
Gelukkig maar.
















-------------------------------------------------------



TE MIDDELHARNIS IS EEN KIND VERDRONKEN


Te Middelharnis is een kind verdronken.
Sober berichtje in het avondblad:
't stond bij een hooiberg die had vlam gevat
en bij een zolderschuit, die was gezonken.

Zes dagen heeft het in mij nageklonken.
Op het kantoor vroeg men: zeg, heb je wat?
Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat:
te Middelharnis is een kind verdronken.

En kranten waaien weg en zijn verouderd,
de dagen korten, nachten worden kouder,
maar over 't water komt zijn kleine stem.

-Te Middelharnis, denk ik, 'k denk aan hem
en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder,
en zing voor hem dit lichte requiem.

Ed Hoornik (1910-1970)

Uit: Verzamelde Gedichten ,(1966)
Uitgever: J.M. Meulenhoff

We naderen het eind van het jaar.
Herinneringen komen boven drijven: mooie en verdrietige.
Sommige gebeurtenissen kunnen zich opeens vasthechten
in ons geheugen, onwillekeurig en ongewild.
De 'ik' is getroffen door een kranteberichtje, zomaar.
Hij was er dagen van slag van.
En schreef er dit ontroerende vers over.









-------------------------------------------------------



DE MOEDER HET WATER


Ik ging naar moeder om haar terug te zien
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien

- toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid -
misschien zou 't goed zijn als nu Psalmen klonken.

Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in 't gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer

zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn belofte na te komen, haar te bewaren.

Rutger Kopland

Uit: Tot het ons loslaat, 1997

Kort commentaar:

Een ongelovig geworden zoon bezoekt zijn moeder.
Zij is dement en woont in een verpleeghuis.
Boven alles: ze heeft haar leven lang op God vertrouwd.
Bijzonder dat deze zoon pleit op Gods belofte voor haar.

Als je 'De moeder de vrouw' van Nijhoff naast dit vers legt,
word je getroffen door de overeenkomsten, tot in de klank toe:
Bijvoorbeeld:
"Ik ging naar Bommel om de brug te zien". (r.1)
"En wat zij zong hoorde ik, dat psalmen waren." (r.14)

Het gedicht van Kopland gaat me door merg en been.
















-------------------------------------------------------



GIJ HEBT MIJ 'T EERST BEMIND


Gij hebt mij 't eerst bemind,
o God.
De hele dag,
het hele leven door
bemint Gij mij het eerst.

Als ik in de morgen ontwaak
en mijn ziel zich tot U wendt,
zijt Gij de eerste:
Gij hebt mij 't eerst bemind.

Als in de dageraad
ik opsta van mijn bed
en op datzelfde ogenblik
mij biddend richt tot U,
zijt Gij mij voor:
Gij hebt mij 't eerst bemind.

Als in de dag ik mij onttrek
aan de verstrooiing van het leven,
mijn ziel tot inkeer breng
en denk aan U,
dan denkt Gij reeds aan mij:
Gij hebt mij 't eerst bemind.

En ik, ondankbaar mens,
die altijd denk en spreek
alsof Gij maar één keer
het eerst mij hebt bemind.

Sören Kierkegaard

Uit: Katholiek gebedenboek,
De gebedsschat van de kerk der eeuwen en de vernieuwde liturgie volgens Vaticanum II
(Brugge: Tabor, 1986), blz. 1204

Kort commentaar:

Een gebed, waarin wordt beleden hoe de Here altijd de eerste is.
Eigenlijk vind je hier Psalm 139.
Dit is nu leven in het verbond, dicht bij onze God.
Het maakt je ook dankbaar en vol eerbied.
In deze tijd van 'Ik kies voor Jezus' een verademing.









-------------------------------------------------------



NAAR PSALM 121


Bergen en nog eens bergen,
ik zie ertegenop,
alleen maar onmogelijke dingen,
niet om overheen te komen,
blok aan m'n been,
steen op m'n maag,
kansloos ben ik.

God, waar bent u?
Bent u een arm om me heen,
schouder om op te leunen,
of bent u gewoon nergens,
dommelt u in,
ben ik slaapverwekkend voor u?

Onmogelijk,
die mogelijkheid,
dat u er niet zou zijn,
dat u niet wakker zou liggen
van mij, onafscheidelijk van mij
als m'n eigen schaduw.

Onmogelijk
dat u niet mee zou gaan,
als ik op weg ben
en naar huis kom.

Onmogelijk
dat ik niet thuiskom
met u.

Piet van Midden

Uit: Groeibijbel, 1999-2002

Kort commentaar:

Psalm 121 is een bekende troostpsalm:
'Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft. '

De 'ik' heeft niet veel met bergen,
alleen in de uitdrukking: ergens als een berg tegenop zien.
Het eerste deel zit stikvol vragen,
maar dan de zekerheid:
onmogelijk de mogelijkheid dat u er niet zou zijn.
Het knalt eruit: wat een heerlijk vertrouwen.
Ik kom thuis met u!
















-------------------------------------------------------



DE TV IS MIJN HERDER


De tv is mijn herder, mij ontbreekt niets;
hij doet mij nederliggen op de bank;
hij voert mij weg van het geloof;
hij verwoest mijn ziel.
Hij leidt mij in de sporen van seks en geweld
om des reclamemakers wil.
Zelfs al ga ik door het dal van verantwoordelijkheid,
ik vrees geen kwaad,
want de tv is bij mij;
zijn kabel en afstandsbediening vertroosten mij.
Hij richt voor mij een dis aan
voor de ogen van mijn wereldgezindheid;
hij zalft mijn hoofd met humanisme en consumentisme,
mijn hebzucht loopt over.
Ja, luiheid en onwetendheid zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven;
en ik zal in het huis verblijven
en tv kijken tot in lengte van dagen.

Anoniem

Kort commentaar:

Ik heb een hekel aan moralisme,
maar een enkele keer: vooruit.
Dit vers is natuurlijk overdreven,
maar zijn kern staat als een huis:
Wat een instrument in de hand van satan!

Maar het kan ook een instrument in de hand van Christus zijn.
Het is een kwestie van kiezen.
Hoe leren we dat onze kinderen?









-------------------------------------------------------



IK HEB DE GEUR VAN BRANDEND VLEES GEROKEN


Ik heb de geur van brandend vlees geroken,
een barbecue bij buren in de straat.
Ik denk aan dode dieren, aan gebraad,
aan 't ezeltje, wiens nekje wordt gebroken
als 't offerlammetje in rook opgaat.
Ik heb de geur van brandend vlees geroken
en 'k denk aan ketters en aan ketterhaat;
hoe het jaloerse plebs zich heeft gewroken
op wie niet bogen voor de vrome staat.
En 'k denk aan Bergen-Belsen, aan verraad.
Maar ruik ik zelf de schroeilucht, die ontstaat
als mijn geweten mij geworden laat?
Ik heb de geur van brandend vlees geroken.

Piet Los

Uit: Ongelinieerd< 2000

Kort commentaar:

De barbecue bij de buren maakt bij de 'ik' veel gedachten los.
Ook denkt hij aan Bergen-Belsen:
concentratiekamp met zijn verbrandingsovens.
De dodenherdenking staat weer voor onze deur.
Aan wie denken we op die dag?
Ook aan onszelf?

Daar bepaalt het gedicht ons wel bij.
Het is weer een typisch vers van Piet Los:
bijna altijd de koppeling naar zichzelf.
Hij is in wezen geen haar beter dan wie hij beschrijft.
Ook voor hem en mij was het nodig dat het Lam werd geslacht.
Tot een volkomen verzoening van al onze zonden.
















-------------------------------------------------------



DE AKKER


Ik zal die zondagmiddag met mijn vader
op wandel door het land niet licht vergeten
al is het vijftig jaar en méér geleden,
zo dicht bij hem als bijna nooit meer later.

Wij kwamen bij een akkerstuk, door bossen
die aan vier kanten stonden, ingesloten, -
door varens een verwoestend spoor gestoten
dan verend verder over vedermossen.

Wij vonden er een hof. Het hoge koren
met ritselingen rijpgestookt van boven
stond in de palle juli onbewogen
tegen mijn open ogen en mijn oren.

Ik zág niets anders, hóórde niets dan droge
verdorde zoemgeluiden van insecten
onzichtbaar kevertjes en rode plekken
papavers door veel bijen aangevlogen.

Een wereld die bestond en aan den lijve
ervaarbaar vaderlijk, een nieuwe aarde
met ademing en aanvangen van klaarte
waarin ik wilde blijven en verblijven.

Anton van Wilderode

Uit: Daar is maar één land dat mijn land kan zijn
Tielt Lannoo, 1983

Kort commentaar:

Een fijnzinnig vers vol herinneringen.
We stuiten ook op 'een nieuwe aarde'.
Zo gaat dat met fijne herinneringen, ze wijzen ook vooruit.
Iemand schreef: Zo is het paradijs misschien.
Daaraan moest ik even denken.









-------------------------------------------------------



AARDRIJKSKUNDE


AARDRIJKSKUNDE 'k Was al heel jong verzot op aardrijkskunde.
Ik vond niets mooier dan wanneer we op school
een kaartje moesten tekenen en inkleuren:
blauw voor het water, groen voor het laagveen.

En later kreeg je zelf je eigen atlas.
Nooit heb 'k een boek met zoveel zorg gekaft.
Ik kon er uren over zitten dromen,
tot 't klokje van gehoorzaamheid weer sloeg.

Heel de aarde leek één fonkelend wonderrijk:
Tibet. De Andes. Het Zuidpoolgebied.
Tasmanië. Vuurland. Afrika vooral.

Onmetelijk. Oneindig. Iedere naam
was pure poëzie. Wat ben ik blij
dat er toen nog geen televisie was.

Cees Buddingh' (1918-1985)

Kort commentaar:

Ja, die laatste regels.
Wat groeit er aan ander geslacht op dan vlak na de oorlog.
We lazen boeken tot we er scheel van zagen.
Dit gedicht leidt gemakkelijk tot nostalgie.
Wat hebben de jongeren van nu veel om virtueel weg te dromen.
















-------------------------------------------------------



ONDER DE APPELBOOM


Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar

ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom

toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom

en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was

gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.

Rutger Kopland

Uit: Onder het vee, 1966

Kort commentaar:

De 'ik' mijmert onder de appelboom.
Herinneringen komen boven: kinderen lachen in het bad.
Vooral die laatste strofe.
Fijnzinnig, dit liefdesgedicht.









-------------------------------------------------------



HET JUBILEUM


Hier zit hij nevens zijne gemalin
die hen met 't Woord vertroostte en bezeerde,
tegen hun reglementen rebelleerde,
en veel te veel verdiende naar hun zin.

En hoeveel zegen heeft hij hier genoten!
At hij niet van hun koe en van hun kip!
Mevrouw keek altijd even zuur en sip,
schoon melk en honing haar kwam toegevloten.

Zo denken zij… het echtpaar zit heel statig
en vindt de feestcommissie heel nalatig.
Waar blijft 't cadeau?... veel is men niet gewend.

Maar eindlijk staan de meubels om hen henen.
't Tweederangs - zij zou wel kunnen wenen!
En tweedehands - de gevers zijn content.

Willem de Mérode

Uit: Verzamelde Gedichten, 1987

Kort commentaar:

Zo is het gegaan.
Tenminste soms.
Er zijn ook gemeenten die hun dank ruimhartig lieten blijken.
Prachtige beschrijving van een trieste situatie.
Ik heb geen idee hoe dit vandaag gaat bij jubilea.
Zou er veel veranderd zijn?
















-------------------------------------------------------



GENEALOGIE


Er wroetten landarbeiders in je grond
met aardenagels, stijf bezwete broeken
en veel drammerige regen. Er stonden
vrouwen met gedoodverfd aangezicht,
te wijd van rokken en wellevendheid,
er waren huwelijken waarin waardig
werd gezwegen, er was een god alom
van wie ze alles kregen: licht, lijden en
een boterham, er waren kinderen die
kwamen en nog zonder taal weer stierven.
Alleen hun namen gingen door en door en
door en ergens iets misschien van wat er

boog in hun gewrichten. Joke van Leeuwen

uit: Grijp de dag aan, (2010)

Kort commentaar:

Voor velen geldt: wanneer je graaft in je voorgeslacht
doemen er geen kastelen op, maar landarbeidershuisjes.
De dichteres beschrijft die wereld van zwoegen, geloven en kindersterfte.

Ze schrijft god met een kleine letter. Veelzeggend?
Haar voorouders zullen God gediend hebben en geloofd.
Wat bleef van hen over? Alleen hun namen en misschien iets genetisch.
Het gedicht bepaalt ons bij wie wij zijn in de lijn der geslachten.

Als ik denk aan mijn voorgeslacht, komt steeds weer Gods trouw bovendrijven.
Dat wens ik ieder toe.









-------------------------------------------------------



POP


Laat in Japan een pop van rubber en siliconen maken
zodat je hem op ware grootte terugkrijgt.

Doe alle foto's van de vader in een envelop, alle foto's die
zijn gemaakt op zijn vierenveertigste, met macht in zijn ogen, kracht in
zijn benen en stuur alles in die envelop naar Osaka.

Haal de met stro en pop gevulde kist op van Schiphol
en trek hem thuis de nieuwe kleren aan uit modehuis Jakops.

Laat hem in een stoel kijken naar een Tatort die hij niet kent
een met Schimanski, en druk hem een flesje bier in een hand.
Buig de andere boven een bakje met de juiste pinda's.

Je vertelt hem alles zonder tranen, vol overtuiging
als een acteur. Eindelijk praat je met hem, en stel je je vragen.

Maarten Moll

Uit: Lichaam, (2011)

Kort commentaar:

Dit vers is één pleidooi voor het gesprek tussen vaders (moeders) en kinderen.
Hier is het te laat. Het kind laat een pop van de vader vervaardigen in Osaka (Japan).
Daar kunnen ze alles kopiëren.
Eindelijk wordt er gepraat, maar er komen geen antwoorden. Er wordt zelfs niet gepraat.
Frappant is dat de pop voor de tv wordt gezet met een flesje bier en een bakje pinda's.
Is de tv inderdaad de nekslag voor het gesprek?

Een wijze, bijbelse les. (Zie Deut.6:20).
















-------------------------------------------------------



MET GROTE LETTERS


Met grote letters wil ik schrijven:
'Liefde is het hart van het heelal.'
Onzin, iets voor Dante - liefde is
bij elkaar zitten, zwijgen,
willen zeggen wat je al lang
weet en toch niet zeggen kunt,
zuchtend opstaan, heen en weer lopen,
spelen met de voet van een glas.

Weten: ze heeft verdriet en
er niets aan kunnen doen, angst
zien, onrust, toch blijven waar
je bent, uit het raam kijken,
een hand leggen op een knie,
de klok horen tikken, gekraak
op een vreemde plek in huis,
samen opruimen iets dat viel.

Denken aan leven,dromend
van een sterfbed met je hand
in dezelfde die je nu streelt,
mijmerend lopen op een heidepad,
die zelfde vogels weer, overal
ruimte, ademhalen, in grote
ogen kijken en voor altijd weten:
liefde is het hart van het heelal.

Gabriël Smit (1910-1981)

uit: Variaties van liefde, (1966)

Kort commentaar:

Dichters doen pogingen iets over liefde te zeggen.
Onze grootste dichter Martinus Nijhoff bijvoorbeeld:

Voor mij is liefde een geur door 't huis,
een stem, een stap, iemand komt thuis,
men hoort hem op 't binnenplein
neuriënd met iets bezig zijn.


Gabriël Smit heeft meer woorden nodig.
Het blijft een poging.
Onmogelijk om het in woorden te vatten.
Het blijft een door God geschapen mysterie.









-------------------------------------------------------



KERKGANG


Wij zijn weer opgegaan tot Gods altaren
met moeite en met haast, want het was laat.
Jeruzalem ligt in een drukke straat,
maar geen zag, dat wij bruiloftsgangers waren.

We gleden met een achteloze groet
de hoge bank in, naar ons eigen kussen,
naast onze broeder, maar één plaats ertussen:
contact, met mate, is betamelijk en goed.

En met de handen in de schoot gevouwen,
verlost van psalmboek, overjas en hoed,
zijn w' overwonnen door 't verzoenend bloed,
Voor ditmaal zonder pepermunt te kauwen.

Wij legden één moment de wapens neer,
verwonderd dat ze waren meegedragen
bij al de schamelheid, die wij van binnen zagen,
en onze broeder was geen vreemde meer.

Zo zijn wij uit Jeruzalem gekomen,
ja, meer dan overwinnaars, in ons lied,
maar zij, die buiten stonden, vroegen niet
of wij een boodschap hadden meegenomen.

Anne Schouten<
br> Uit: Ontmoeting. Werk van Gereformeerde Dichters en Dichteressen,
verzameld door P.A. Hekstra, M.J. Roorda en M. Siesling, Goes (1953), blz. 41.

Ook in Brandaan van de christelijke poëzie,
samenstelling Rien van den Berg, Barneveld (2008), blz. 62.

Kort commentaar:

Het gedicht bevat een tegenstelling:
de 'wij' gingen niet bepaald goed voorbereid naar de kerk.
Het lijkt erop dat sleur een rol speelt.
Ze hebben geen missionaire uitstraling,
wat dat ook zijn moge.

Maar dan gebeurt er wat in strofe 3:
overwonnen door 't verzoenend bloed.
En dan wordt alles anders.
De waarde en de zin van de kerkgang
springen er in de laatste 2 strofen uit:
meer dan overwinnaars in ons lied.
















-------------------------------------------------------



EPIGRAM


Mijn vriend kocht een mechanisch vogeltje
uit China ter grootte van een mus
en zette het volgens voorschrift in een kooi,
waar het voortaan zou wonen en zingen.
Het aardige, nu, van dit vogeltje was
dat het alleen zong bij lawaai.
Als je in je handen klapte begon het te
kwinkeleren, maar ook bij deuren dichtgooien,
echtelijke ruzies, en hoesten.
Vreemd vogeltje. De oorzaak kon hem niet schelen,
alsof het antwoord gaf
op vragen, niet gesteld.
Maar op een kwade dag begon mijn vriend zomaar
te hoesten, met deuren werd daardoor niet meer
geslagen, de echtelijke ruzies gingen minder ver.
Plus kwam daarbij dat in een andere kamer werd
gehoest buiten het bereik van de kooi
en mijn vriend aan een touwtje het licht aanstak,
zodat de stilte toenam en
het vogeltje begon te zwijgen.
Later, toen het stil was in het hele huis en in alle kamers,
zong het vogeltje nog wel eens
zonder tastbare reden een stukje, niet het hele liedje.
Alsof het iets vroeg.

Frank Koenegracht (1945)

Uit: Lekker dood in eigen land, (2011)
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam

Kort commentaar:

Koenegracht las dit geestige gedicht voor
op de begrafenis van de dichter Rudy Kousbroek.
Zo kun je ook een levensgeschiedenis vertellen: via een mechanisch vogeltje.
Het is wel duidelijk dat de vriend ziek wordt
en in een andere kamer het licht aandoet.
het huis verlaat, hoe dan ook.

Ik vraag me af: Hoe zou zo'n vogeltje reageren in een doorsnee gereformeerd gezin?
Ik ga even voorbij aan slaan met deuren en echtelijke ruzies. :
Maar bij het zingen van psalmen of geestelijke liederen?
Of bij het beluisteren van een Bachcantate?
Of bij een orgelwerk van Reger gespeeld door Charles de Wolff?









-------------------------------------------------------



MIJN VADER


Als hij 's morgens zo haastig de deur uitgaat,
zijn mond nog vol brood, en altijd te laat,
één schoen zonder veter, zijn jas met een vlek,
de blauwwitte sjaal van mijn zus om zijn nek,
de hond voor hem uit en de poes aan zijn broek,
en zijn hand die nog zwaait tot het huis op de
hoek...

dan denk ik:
ja, dat is mijn vader, die je daar ziet,
maar ken ik hem nou, of ken ik hem niet?

Als hij 's avonds wat bleekjes het huis insloft,
doodmoe van het werken zijn stoel inploft,
wat leest in de krant, en dan boos is omdat
de poes weer eens achter de vogels aanzat,
en mij op mijn kop geeft, omdat ik niet eet,
omdat ik steeds vaker mijn huiswerk vergeet...

dan denk ik:
ja, dat is mijn vader, die je daar ziet,
maar ken ik hem nou, of ken ik hem niet?

Als hij zondags met mij naar de bossen gaat
en over de planten en dieren praat,
zijn hand op mijn schouder, wij samen alleen,
al slenterend zonder te weten waarheen,
dan is het zo veilig, zo mooi en zo stil,
dan kan ik hem vragen wat ik maar wil...

dan weet ik:
ja, dat is mijn vader, die je daar ziet,
ik ken hem zo goed, ook al ken jij hem niet!

Nannie Kuiper

Kort commentaar:

Een vers om je aan te spiegelen.
Wat ben je voor vader?
Hoe kijken je kinderen tegen je aan?
Hier gaat het niet over een vader die naar de kerk gaat.
Maar het kind houdt van hem om zijn aandacht en liefde.
Dat alleen al is een spiegel waard.
















-------------------------------------------------------



BEN ALI LIBI


Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.

Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.

Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bosjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.

Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

In 't concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.

En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel,
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.

Willem Wilmink

Uit: Je moet je op het ergste voorbereiden,
Uitg. Bert Bakker 2003

Kort commentaar:

Binnenkort is het weer 4 mei: dodenherdenking.
Daarom deze keer dit aansprekende vers.
Het blijft actueel in de huidige publieke discussie.
U kunt het ook beluisteren: https://bit.ly/J0VXC









-------------------------------------------------------



MERELNEST


Een merelpaar heeft in het kamperfoeliewoud
naast onze keukendeur weer eens zijn nest betrokken,
omdat zij er ook dit jaar weer gewoon op gokken,
dat mens kat en ekster afdoend tegenhoudt.

Van dageraad tot schemering wordt door de heer
des huizes (hún huis) nu weer virtuoos gezongen,
belcanto-voorschot op het piepen van de jongen
en om de lente en het (wel eens) mooie weer.

Hoog in de goudenregen pakt-ie net weer uit…
Achter een dichte groene sluier wacht zijn bruid.

Jan Boerstoel

Uit: Altijd het niemandsdier, 2001

Kort commentaar:

Nu ik dit schrijf is een heggemuspaartje in de weer
met een nest in de klimop om de regenpijp.
Lente, voorjaar, we verlangen ernaar.
We kijken naar buiten en zien het nieuwe leven.
In dit vers betrekt een merelpaar zijn oude nest.
Heerlijk om dit ieder jaar weer te mogen beleven,
zolang God het geeft.

En maar hopen dat de mens kat en ekster op afstand houdt.
Inderdaad: ik jaag iedere ekster op de vlucht.
Maar of dat afdoende zal zijn…
















-------------------------------------------------------



ACHTERBALCON


Het menselijk gelaat - hoe droef mistekend,
Des morgens in de tram grauw van de nacht,
Des avonds in de tram grauw afgejacht
Van al waar men zich deerlijk in verrekent.

Retour kantoor, kliniek en magazijn
Tobt elk van wat er kan tegenvallen.
Zie in de mondhoek, onder de oogwallen
Onverwisselbaar de paraaf der pijn.

Hoe als nu plotseling de bazuinen schallen,
Het hemellicht hoog neerstraalt over allen?
Verhoord gebed, gevonden wat gij zocht!

Doch God is zuinig op zijn wonderwerken,
En vreest dat zij het zelfs niet zouden merken,
Tegen elkander schuddend in de bocht.

Anthonie Donker (1902-1965)

Uit: Orcus en Orpheus, 1941
Uitgever: Van Loghum Slaterus, Arnhem

Kort commentaar:

Er gaat misschien geen dag voorbij of u bidt om een spoedige Jongste Dag.
Maar staat u er wel eens bij stil, hoe dat zal zijn?

Wat zou er gebeuren als op een routinerit van de tram,
naar of van uw werk,
het mag ook in de auto of liever nog op de fiets,
plotseling de Wederkomst plaats zou vinden?
En dan volgen die schitterende regels van de laatste strofe,
met ook een tikkeltje ironie.









-------------------------------------------------------



VANNACHT


Vannacht was je opnieuw dichtbij
ik was zelfs vergeten dat ik dat vergat -
had nog gedacht: vergeet dit niet
voor ik weer dieper verder sliep.
Het was een lange, lange droom
waarin ik, wang tegen jouw wang gedrukt
een diepe tederheid beleefde
die ik ook aan je uit kon spreken.
Ik nam zelfs waar dat ik je rook.

Dat dit gevoel nog in mij leeft!
Er werd een hele generatie groot
sinds ik en jij ons lichaam deelden -
maar het bestaat en steekt zijn kop
op in de nacht, als dag en ik
zijn uitgeschakeld, teruggebracht
tot wat de kern is van mijn wezen
die steeds wordt luchtgespiegeld in
de slaap, die wolk, die ring, waar rond
mijn schamele woorden zweven.

Elly de Waard

DBNL, maart 2012

Kort commentaar:

Of het hier gaat om een gestorven geliefde of een vroegere liefde,
in ieder geval is het voor de ik als de dag van gisteren.
Zo dichtbij kan het verleden komen,
alsof het nu gebeurt: wang tegen wang.
Al is het een liefde van jaren geleden,
de diepe tederheid kan zo weer haar kop opsteken.
Zo ingewikkeld zit een mens in elkaar.
Bijzonder, zo'n ervaring.
















-------------------------------------------------------



VIA PILLEN


Saailustig willen de doktoren
dat wij bij alle anderen horen:

even vrolijk, even goed,
even veel calcium in het bloed,
elke handdruk even droog,
elke bloeddruk even hoog.

we zullen nog alleen verschillen
in kleur en kracht van kokhalspillen
die wij van ze moeten willen.

Zo worden wij van nek tot naakt
via de bek gelijk gemaakt.

Een witte pil bij het ontbijt
omdat ik nog aan rijmen lijd,
een zwarte bij het avondeten
om geen pillen te vergeten.

't Is of men ons tot steun of straf
klaar wil pillen voor een slager:
wat vlees hier bij, wat spek daar af,
zo kruipt een ieder even mager
met even lange jaren trager
en trager naar eender graf.

Leo Vroman

Uit: Details
Querido, Amsterdam, 1999

Kort commentaar:

Als je vrouw apotheker is, mag een vers over pillen niet ontbreken.
Vroman heeft altijd een flinke dosering gekke humor,
zowel in woorden als in gedachten.
Wat denkt u van 'saailustig'?
Een leuke typering van een arts.
Aan de ene kant vaak hetzelfde gezeur van patiënten
en tegelijk scheutig met recepten.
Het vers geeft een ironische kijk op de artsenij:
via pillen iedereen aan elkaar gelijk maken.
Ik kan hier wel om lachen.









-------------------------------------------------------



ER ZIT EEN GIER TE WACHTEN OP MIJN SCHOUDER


Vijvers, algen, wieren, lissen,
ratten, slijm en slijk en schurft,
en de stomheid van de vissen.
En dit hart dat niets meer durft

sinds ik, moe en aangevreten,
teer op binnenwaarts kwetsuur
van de schimmels op mijn veten
en de sintels in mijn vuur.

Twijfel drukt op mij zijn grendel;
leegte zuigt mij naar omlaag,
hoop wordt vlucht, geluk wordt zwendel.
Blijft de roekeloze vraag

die wel nimmer af zal laten,
of ik -- in mijn nietig lot --
sappen opzamel in raten
en ooit honing word in God.

Herwig Hensen (1917-1989)

Uit: Wij strooien zaden uit en rapen stenen, 1981

Kort commentaar:

De 'ik' zit niet bepaald prettig in z'n vel:
een hart dat niets meer durft,
moe en aangevreten, twijfel en leegte.

Maar dan de laatste strofe die mij als imker aanspreekt.
De vraag naar de zin van zijn bestaan:
"en ooit honing wordt in God."
Prachtig geformuleerd.
Wij weten dat zelfs onze heerlijkste honing
geen grond is voor onze redding.
Dat is geen honing maar bloed.
Het bloed van Golgota.
















-------------------------------------------------------



MOZES


Onze gestorvenen, onder de zon bezweken
aan het zware werk, te zwaar
voor slaven, moest ik die achterlaten?
Dat kan toch niet, die horen toch
in eigen aarde, niet in Egyptisch zand
in waarde, te vergaan.

Maar ook: je kunt geen veertig jaar
met lijken blijven zeulen
nog afgezien van wie op reis bezwijkt.

En tante Jo, de zachte, waar is haar as

Judith Herzberg (1934)

Uit: Het vrolijkt
Uitgever: de Harmonie, Amsterdam 2008

Kort commentaar:

De eerste twee strofen gaan over Mozes' gedachten:
Wat moet hij met de in de woestijn gestorven landgenoten?
Je kunt de hele geschiedenis lezen in het bijbelboek Exodus.
Tot zover kun je het vers gemakkelijk volgen.

Maar dan komt die laatste open regel: zonder punt.
Door die regel zitten we midden in de wereld van de vernietigingskampen.
Ineens gaat het niet meer om Mozes, maar om de 6 miljoen Joden.
Wat doe je met de herinnering aan hen?
Ze zijn niet eens begraven. Hun dood is nog niet afgesloten.
Ineens is daar tante Jo, de zachte.
De geschiedenis van Mozes krijgt plotseling een huiveringwekkend vervolg.
En nog is die geschiedenis niet ten einde.









-------------------------------------------------------



EENS OP EEN DAG IN NAZARETH


Eens op een dag in Nazareth,
op 't uur van God daarvoor gezet,
klopte aan Maria's nederig huis
een engel aan en zij was thuis.
Zij heeft haar deurtje losgedaan
en toen zag zij de engel staan.
Maria schrok. Wie schrikt er niet
als hij een echte engel ziet?
Het moet wel eigenlijk niet zo zijn,
maar ach, een engel is zo rein.

De engel sprak: Wees niet bevreesd,
want God bemint U allermeest;
van alle vrouwen, groot en klein,
zult gij het meest gezegend zijn,
gij krijgt een kind, een koningszoon,
die heersen zal op Davids troon.
Maria zat en hoorde toe,
het werd haar wonderlijk te moe.
Zij sprak de engel schuchter aan
en heeft hem deze vraag gedaan
- haar woorden zongen als een lied -;
Hoe zal dat zijn, ik vat het niet;
ik ben niet eens getrouwd, mijn heer. Toen sprak de witte engel weer.
Hij heeft haar 't wonder uitgelegd.
Dit is het wat hij heeft gezegd:
De Heilige Geest heeft u bemind,
God is de vader van Uw kind.

Toen boog Maria 't kleine hoofd,
zij heeft in 't wonder Gods geloofd,
zij sprak - en staakte elk verweer -:
Ik ben de dienstmaagd van de Heer.

Dingeman van der Stoep

Uit: Dit kind, 1953

Kort commentaar:

Een eenvoudig gedicht, dat direct aanspreekt.
Het klinkt bijna middeleeuws.
Het lijkt voor kinderen geschreven.
Dat maakt het ook zo charmant.
















-------------------------------------------------------



WANNEER WIJ MOETEN GAAN


Wanneer wij moeten gaan
langs de grenzen van het leven,
waar ziekte ons klein maakt,
onzeker en afhankelijk,
laat ons leven dan niet verlopen in de angst.
Laten er mensen zijn
die ons vasthouden;
doe zelf uw Naam eer aan
en laat U vinden
als wij U zoeken.

Als leven pijnlijk wordt,
het broze lichaam vervalt:
laat er een omarming blijven
die ons draagt.

Voor wie vechten
met wat dreigt en opdoemt,
dodelijk onzeker maakt:
dat nooit de nacht zo diep kan zijn
of Gij zijt daar.

Wanneer het uur komt
van onze dood,
dan bidden wij
dat wie ons lief zijn
ons als uw engelen begeleiden;
dat wij het leven dat wij waren
aan U terug kunnen geven
in het licht, waarmee
Gij het zo lang gezegend hebt.
Amen.

Sytze de Vries

Uit: Dienstboek II, blz.204

Kort commentaar:

Dit gedicht is een aangrijpend gebed.
Er wordt gebeden in de wij-vorm.
Het zijn ouderen en zieken die zich richten tot de Almachtige God.
Het is een roep om liefde, zorg en houvast.
Met een ontroerend slot. Schitterend.









-------------------------------------------------------



NAAR PSALM 79


Een puinhoop, God,
dat is er van geworden.
Als ik terugblik op mijn leven
krijg ik een brok in mijn keel.
Het stelt niets meer voor,
niets staat meer overeind.
Ik heb geen mens meer,
alleen vijanden.
En ik ben niemand,
een lachertje ben ik.

Waaraan heb ik dit te danken?
En hoe zit dat met u?
Kan ik wel op u rekenen
of rekent u mij af
op wat er vroeger mis ging?

Jeuken uw handen nooit eens
om ze op hun gezicht te slaan,
de mensen
die voortdurend de gek steken
met mij
en met u?
Komt u daar nooit op terug?

God, ik zou het liefst zingen
zoals vroeger,
'de Heer is mijn herder'.
Maar die brokken, God,
ik kom er niet overheen.
Ik kan niet zingen
met een brok in mijn keel.

Piet van Midden

Uit: Groeibijbel, 1999-2002

Ik moet bij dit vers denken aan het oude avondmaalsformulier
waar over de gelovigen wordt gezegd:
verslagen van hart als ze zijn.
De 'ik' uit dit gedicht is daarvan een voorbeeld.
Van enige triomfantelijkheid en parmantigheid is geen sprake.
Hier past één bede maar: Heer, wees deze zondaar en ook mij genadig!
















-------------------------------------------------------



HET CHRISTELIJK LYCEUM


Ik zie nog voor me hoe dat was:
Lyceum. Onze hoogste klas.
Een kleine school op 't platteland.
De halve klas werd predikant.

Calvijn bekeek uit zijn portret
ons doen en laten nauwgezet.
De rector leek wat op Colijn,
maar hij kon toch erg aardig zijn.

De NCRV gaf radio.
Een hoorspel ging er altijd zo:
'Daar wordt gebeld… da's dominee!
Wil dominee een kopje thee?'

Denk ook niet dat ik jou vergat
die naast me in de schoolbank zat,
die boos werd als ik zei: 'slecht weer',
want alle weer komt van de Heer.

We waren ernstig, jij en ik,
maar keken soms een ogenblik
het venster uit bij wintertij,
dan kwam een mooie meid voorbij.

Wanneer je op de kansel staat
en over schuld en zonde praat,
herdenk dan ook eens in je preek
hoe jij die mooie meid bekeek.

Herdenk de fijne jongenstijd,
de klas en de saamhorigheid.
Jongen, het kon genoeglijk zijn
onder de schaduw van Calvijn.

Willem Wilmink

Uit: Verzamelde liedjes en gedichten,
Bert Bakker Amsterdam 1986

Kort commentaar:

Willem Wilmink schreef geestige verzen.
Dit is er één van.
Inderdaad: onder de schaduw van Calvijn kan het genoeglijk zijn.









-------------------------------------------------------



HET CARILLON


Ik zag de mensen in de straten,
hun armoe en hun grauw gezicht, -
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.

Want boven in de klokketoren
na 't donker-bronzen urenslaan
ving, over heel de stad te horen,
de beiaardier te spelen aan.

Valerius: - een statig zingen
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
'Wij slaan het oog tot U omhoog.'

En één tussen de naamloos velen,
gedrongen aan de huizenkant
stond ik te luist'ren naar dit spelen
dat zong van mijn geschonden land.

Dit sprakeloze samenkomen
en Hollands licht over de stad -
Nooit heb ik wat ons werd ontnomen
zo bitter, bitter liefgehad.

Ida Gerhardt

Oorlogsjaar 1941 (De Gids)

Kort commentaar:

Binnenkort staan we stil bij 4 en 5 mei.
Daarom dit vers uit de oorlogsjaren.
Treffend beschrijft de dichteres haar gevoelens.
Het speelt in Kampen waar ze woonde.
Het citaat van Valerius is uit 'O Heer, die daer des Hemels tente spreyt.'
Ik vind dit een van de fraaiste verzen uit de oorlog.
















-------------------------------------------------------



's NONNEKENS BIECHT


"Ik heb gedroomd, Eerwaarde,
Dat hij nog lief mij had,
En ik in 't wieglend schuitje
Weer aan zijn zijde zat."

"Hij drukte mijn vingren, Eerwaarde,
Hij loech zo minzaam op mij;
Zijn ogen straalden als sterren,
En 'k was zo gelukkig en blij!"

- "Foei, kind, aan hem nog denken
Is grote zonde nu:
Gij zijt aan God verbonden,
En hij is dood voor u."

Zij boog het hoofd : "Eerwaarde,"
Sprak zij met stille stem,
"Ik wil aan hem niet meer denken,
Maar 'k droom nog steeds van hem."

Virginie Loveling (1836-1923)

Uit: Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling (1877)

Kort commentaar:

Er is een mooi spreekwoord:
'Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.'
Hartstocht is niet geheel te bedwingen.
Dit soort heerlijke humor is typisch rooms.

Een aandoenlijk antwoord van het nonnetje.









-------------------------------------------------------



DE ZWARTKOPTUINFLUITER


Eigenlijk al van mijn kindertijd af
denk ik aan mijn uitvaart.
Ik zou willen dat iedereen dan
gelukkig was, dat vreemde geluk
om iets wat te mooi is, wat pijn doet.
Ik heb mij daarbij muziek voorgesteld,
een klagende hobo van Albinoni,
of dat ik op een bandje voor jullie
een stoïsch, dankbaar gedicht voorlas;
maar eigenlijk hoop ik dat het mei zal zijn
onder hoge beuken, en heel stil,
en dat dan opeens twee zwartkopjes gaan zingen
tegen elkaar in. Laat dan niemand spreken,
want iets mooiers, iets ontroerenders
bestaat er niet op aarde.

Hans Warren (1921-2001)

Kort commentaar:

Ja, hoe stelt u zich uw uitvaart voor?
De dichter is daar sinds z'n kindertijd al mee bezig.
Inderdaad, wat hij beschrijft is mooi en ontroerend.
Voor een christen is er iets veel ontroerenders:
een graf werd geopend, een steen werd afgewenteld
en onze Heiland stond op uit de dood
als eersteling van de gestorvenen.
Dat maakt echt blij en dat geloof gun je iedereen!
















-------------------------------------------------------



MOESTUIN IN JUNI


Voor Vader

De struikkristallen van de bessen,
de koningsperenboom waar elk peertje
een kroontje draagt op 't hoofd,
de knusse wormframboos,
de sprookjesaardbei; kabouterneuzen,
kaboutermutsen in 't rond gestrooid.
De lichtgeschroeide perzikroos
binnenin van hard tot zacht
zoveel verandering belooft,
en op de grondvijver
tot in de nek gespierd
de blarengrootvorst de rabarber,
de gerouchde groene boerenkool,
kool van Savoye heft in geest
op strot en keel de monstrans van Savoye,
en als vergrote gladiolen
de jonge maisplant, groenlichte duiven neergestreken
en lange reeksen,
om over d'overeenkomst in de bloei
van graaf-aardappel en baron-boon
maar niet te spreken,
d'augurk die reeds zijn valstrik zet
en straks zijn vruchtrups in de loop belet,
en tussen 't roerend kruid, croquante
hagelslag van rode zuring,
't kleinst soort klaproos kleiner dan
een speldje van een collectant
verscholen in een zee van gras
bedreigd door tienmaal groot're curieuze stenen.

Dit plekje, en het is nu zeker,
is gerekend in tafel van zoveel maal zoveel
dagen ook verdwenen,
want op dit jeugdvisioen plaveit men zo een straat.

Lydia Dalmijn (1928)

Uit: Langs het blauwe glas bewegende (1955)

Dierbare jeugdherinneringen aan de moestuin van vader.
Met rijke fantasie beschreven, als een kind spelend met woorden.
De tuin heeft plaats gemaakt voor een straat.
Al het mooie van de jeugd bestaat alleen nog in de rijke verbeelding als van een kind.
Een heerlijk gedicht dat bij mij van alles oproept.









-------------------------------------------------------



ZOLANG WIJ ADEMHALEN


Zolang wij ademhalen
schept Gij in ons de kracht
om zingend te vertalen
waartoe wij zijn gedacht:
elkaar zijn wij gegeven
tot kleur en samenklank.
De lofzang om het leven
geeft stem aan onze dank.

Al is mijn stem gebroken,
mijn adem zonder kracht,
het lied op and're lippen
draagt mij dan door de nacht.
Door ademnood bevangen
of in verdriet verstild:
het lied van Uw verlangen
heeft mij aan 't licht getild!

Het donker kan verbleken
door psalmen in de nacht.
De muren kunnen vallen:
zing dan uit alle macht!
God, laat het nooit ontbreken
aan hemelhoog gezang,
waarvan de wijs ons tekent
dit lieve leven lang.

Ons lied wordt steeds gedragen
door vleugels van de hoop.
Het stijgt de angst te boven
om leven dat verloopt.
Het zingt van vergezichten,
het ademt van Uw Geest.
In ons gezang mag lichten
het komend bruiloftsfeest.

Gezang 657 Liedboek 2013

Tekst: Sytze de Vries

Kort commentaar:

Dit keer een gezang uit het nieuwe Liedboek.
Vol met schitterende regels.
Als je het een paar keer hardop leest,
ga je ernaar verlangen het met de gemeente te zingen.

"In ons gezang mag lichten
het komend bruilofsfeest"
















-------------------------------------------------------



DIE OS


Hoe rustig stap hy aan
die edel jukgediert!
hoe waggel hy die kop
met horings swaar gesierd,
en stewig ingestrop!

Hoe rustig stap hy aan
so sonder tuiggetooi,
met natte dowwe plof;
syn vel trek plooi op plooi
rondom die breë skof.

So stap hy rustig aan
vol kalme majesteit
en ongesmukte prag -
beeld van stilswyendheid
én selfbewuste krag.

Steeds stap hy rustig aan
met rustelose drang,
by kou en sonnegloed;
maar snags versnel syn gang
om dagversuim te boet.

Nog stap hy rustig aan
als dage kommervol
doen bleek en krul syn gras;
hy skeer die hardste pol
en suip die modderplas.

Stap, stap dan rustig aan
en deel die trekkerslot;
die skaarste en owervloed,
daar in die land, waar God
ook is vir osse goed!

Totius (1877-1953)

Verse van Potgieter's Trek, 1910

Kort commentaar:

Het Zuidafrikaans van Totius is prachtig.
Hier een vers over een os die een boerenkar trok
tijdens de grote Trek rond 1840. Zie Wikipedia.
In het metrum hoor je de rustige tred terug.
De os is een echte doordouwer,
getuige de herhaling in de eerste regels.
Schitterend dat slot!









-------------------------------------------------------



DE ZWERVER


Door den leegen kouden akker
loopt een oude, arme stakker,
zoekend in den harden grond
of-ie geen petatters vond.

Wroetend gaan de zwarte handen,
klapperend de zwarte tanden,
gulzig glimt de grauwe mond
of-ie geen petatters vond.

In den avond nog, bedrogen,
ging de moede schim gebogen,
kroop de zwarte schaduw rond
of-ie geen petatters vond.

En alvorens te beginnen
aan het maal, zei de bazinne
hoe een groote, vreemde hond
zocht, of-ie petatters vond.

Jan Prins (1876-1946)

Uit: Tochten (1911)

Kort commentaar:

Met dit vers bevinden we ons een eeuw terug in de tijd.
Ik denk dat er nog veel plekken in de wereld zijn
waar dit soort zwervers voorkomen.
Hier in de polder (Flevoland) kan ik me die 'moede schim' niet goed voorstellen.
Maar voor al die zwervers: Heer, ontferm U Zich over hen!
















-------------------------------------------------------



HET LIED VAN HERDER JAN


Ik zing u van de herder Jan
zo blij als ik maar zingen kan.
Hij zat op een heuvel, stil en goed,
met zijn dikke jas en zijn vilten hoed;
hij had een fluit, een brood en een kan,
een veldfles vol, en hij heette Jan.
Hij speelde op zijn fluit een vrolijk lied.
Zo licht en vrolijk kan ik het niet.

Hij lag op de heuvel, op de grond;
dicht naast hem waakte zijn grote hond.
Toen hij nog maar even geslapen had,
ontwaakte hij - Wat een lied was dat!
Snel stond hij op - Waar kwam het vandaan?
Zijn schapen kwamen rondom hem staan.
Hij krabde verwonderd onder zijn hoed,
want hij zag een ster, zo rood als bloed.

Een "Gloria in Excelsis" klonk
waar het engelenlicht hem tegenblonk.
Hij groette zijn kudde, dier voor dier,
en zei: "Blijf stil, want ik ga van hier,
ik ga Jezus aanbidden, ik ga nu vlug
en morgenochtend ben ik weer terug.
En hond, pas goed op ieder schaap,
dat 't niet gestoord wordt in zijn slaap."

Snel liep hij naar Bethlehem van de berg:
hij kreeg het warm, maar dat was niet erg,
want hij vond dicht bij het dorp in het dal:
Jezus, een Kind in een arme stal.
Hij geloofde bijna zijn ogen niet,
't was mooier dan 't engelenlied.
Hij zei: "de engelen zongen zo blij,
dus al wat ik heb, ik geef het vrij."

Hier Jezus, hebt u mijn fluit en mijn jas,
mijn broek, mijn fles en mijn herderstas.
Nu ga ik terug - al weet ik niet hoe,
want ik moet weer vlug naar mijn schapen toe.
Maria zei zacht: "Dag herder Jan!"
En hij: "Als ik dàt begrijpen kan!
Hoe weet u mijn naam? Maar 't is al goed,
dag, Jezuskind, dag en slaap maar zoet."

Hij danste terug en zong: Wat een feest!
Ik ben bij Jezus te gast geweest!
Ik haal mijn vrienden allemaal
wij vieren Christus' Geboortemaal.
Toen kweelde Jan zijn hoogste lied;
zo hoog en vrolijk kan ik het niet.

Gabriël Smit

naar een 16de eeuws Engels handschrift

Kort commentaar:

Ditmaal een kerstgedicht,
ook voor kinderen en kleinkinderen.
Om voor te lezen.
Een heerlijk vers.









-------------------------------------------------------



OUDERVERGADERING


Uw dochter, oogappel en doorn in het oog,
is een zes waard,
goede middelmaat, geen moeilijkheden,
niet actief, niet passief,
zij kan het halen.
Terwijl haar deugd en ontembare
leergierigheid wordt opgehemeld,
zie ik u wakker liggen
als zij om twee uur 's nachts
de sleutel omdraait;
uw sleutel op de toekomst.
Overigens, geen klachten.
Op een school, met faam,
met beproefde bakvorm
(de creativiteit van de folder)
staat uw dochter onder de hoede
én de vakkennis van
een wiskundige, een fysicus,
een bioloog, een taalkundige...
Al is het een puzzel, mevrouw,
iedere leerkracht legt
zijn stukje naadloos.
Zij wordt bedrijfsklaar
en desnoods met handleiding afgeleverd.
Slaap dus op beide oren.

Armand Van Assche

Uit: De chemie van de dauw
1973 Orion-Brugge

Kort commentaar:

Je zult maar een puberende dochter hebben.
De school ziet geen problemen.
Die ziet ook alleen maar stukjes van haar,
maar jij kunt van haar gedrag de slaap niet vatten.
Ja, die sleutel om twee uur 's nachts.
Dat maakt je ongerust. Duidelijk.
Voor een christen is er het gebed:
"Vader, ik leg haar leven in uw hand.
Geef me daarin rust.
"
















-------------------------------------------------------



EEN GEBED


Ik hoef jouw offers niet, ik zoek jouw hart -
verzekert u mij in uw evangelie.
Hoe minder ik mijzelf naar voren dring
en in de etalage zet, hoe meer,
u, Heer, behagen schept in mij en mij
uw vrijheid schenkt. Hoe zwakker ik durf zijn
en hulpelozer, hoe meer ik groei en bloei
in hoop, geloof en liefde en aan u raak.
Er is geen God als u, zo op en top
een Vader, zo barstensvol genade,
zo ongelofelijk groots en gul en gaaf.
Vergeef mijn zieligheid, mijn dom vertoon
van 'kijk mij nou weer fijn presteren'.
En fluister mij daarom nog eenmaal in:
ik hoef jouw offers niet: jij bent mijn kind…

Koos Geerds

Uit: SCHRIFTGEDICHTEN Poëzie bij het kerkelijk jaar
Royal Jongbloed Heerenveen 2013
Kort commentaar:

Dit vers komt uit de bundel Schriftgedichten.
Het is geschreven voor Aswoensdag.
Een fraaie bundel die aansluit bij het Kerkelijk jaar.

Wat wordt hier prachtig over onze hemelse Vader gesproken:
Er is geen God als u, zo op en top
een Vader, zo barstensvol genade,
zo ongelofelijk groots en gul en gaaf.


Om uit het hoofd te leren. Ontroerend!









-------------------------------------------------------



DIE HANDEN


Ik kan mijn handen niet meer herkennen,
ze zijn zoveel ouder dan ik ben.
Ik zal er toch aan moeten wennen
dat ik ze niet herken.

Als ik weer in mijn lab zou staan
waren ze vast meteen gewend
en als ik ze dan hun gang liet gaan
deden ze dadelijk een experiment
dat ik jaren geleden heb gedaan.

Ik neem ze maar mee naar bed.
Een mag het licht uitdraaien,
en kijk eens, daar gaan ze nog

bijna onopgelet
even mijn liefste aaien.
Daarvoor bestaan ze nog.

27 november 2011
Leo Vroman

Kort commentaar:

De dichter was toen hij dit vers schreef 96 jaar.
Ja, dan heb je oude handen.
In zijn werkzame leven werkte hij als hematoloog in New York.
Zijn naam werd in zijn vak vereeuwigd in het Vroman-effect:
de herkenning en opsporing van bepaalde bloedstollingverschijnselen.
Hij bracht de meeste tijd door in het lab.
Een ontroerend gedicht, ook door zijn eenvoud.
















-------------------------------------------------------



DE GELIJKENIS VAN DE VERLOREN VADER


Nu de verloren zoon weer thuis is,
kan eindelijk de vader op reis gaan.
Naar het ver gelegen land van zijn verlangen.

De zoon doet de vader uitgeleide.
Tot eerlang, mijn zoon.
Tot weldra, vader.

Vanaf dit moment staat de zoon op de uitkijk,
dag aan dag de horizon aflezend
op de terugkeer van de verloren vader.

Op een dag verschijnt hij aan de einder, de vader,
met in zijn hand een boek,
het dodenboek, herschreven als het boek des levens.

Dan zullen zij beginnen vrolijk te zijn.

Henk Vreekamp

Uit: De tovenaar en de dominee, 2010

Kort commentaar:

Boeiend, zo'n variant op het bekende bijbelverhaal.
Kern is dat dodenboek, herschreven als het boek des levens.
En de vreugde die dat beiden geeft.
De omgang van vader en zoon: het is een groot geheimenis,
hoe je het ook wendt of keert.

Ook in dit verhaal wordt de terugkeer gevierd.
Niet om het weerzien maar om het boek des levens,
waarin de namen staan van Gods kinderen.
Mooi te bedenken dat vader en zoon juist nu
beginnen vrolijk te zijn.
Wie zou met hen niet blij zijn?









-------------------------------------------------------



OUWERWETS


Een geur die ik me nu zesenvijftig jaar herinner:
de slaapkamer van mijn grootmoeder
toen het sterfhuis geredderd werd.
Ik meen bedgordijnen te zien,
ofschoon ik niet kan geloven
dat zij een bedstee of hemelbed gebezigd heeft.
Maar de geur van de kamer staat vast
en blijft verbonden aan wat er voor mij
uit een kast te voorschijn kwam:
een fletse stenen legpuzzel
en een paar boekjes met kinderpoëzij
in magere lettertjes,
geïllustreerd met fletse lithografieën.
Het hele komplex wordt steevast opgeroepen
door het woord 'ouwerwets',
en dat is nou op mezelf toepasselijk.
Daar moet ik aan wennen.

C.A. Zaalberg (1909-2004)

Kort commentaar:

Van prof. Zaalberg heb ik nog college gehad.
Hij was toen al ouderwets, in de zestiger jaren.
Zodra de studenten zich begonnen te roeren, nam hij ontslag.
Een heer met hoed die hij met een buiging afnam als groet.

Nu ben ik zelf ouderwets, ook in de kerk.
Daar heb ik vroeger nooit bij stil gestaan, dat dit mogelijk was.
Zo lijd ik aan phpd, ook aan m'n ziel. :
(phpd= pijntje hier pijntje daar)
















-------------------------------------------------------



DE APOTHEKER


Mijnheer de apotheker,
twee druppels in een beker,
drie poeders in een vat,
als 't regent word ik nat.

Temidden zijner flesschen,
vergift, delicatessen,
gelijk de oude Faust
verzint en smelt en saust

hij onkruid tot triakel,
metalen tot mirakel.
Hij distilleert, hij brandt
rozijnen weer tot zand.

De hand op toovernamen,
Bengaalsch vuur in zijn ramen,
helpt hij Mevrouw en meid
in één barmhartigheid.

Zij gaan om medicijnen,
's nachts als de sterren schijnen,
en eischen met de bel
kinine en narcosél.

A.W. Grauls (1889-1968)

Kort commentaar:

Er is in de apotheek de laatste decennia veel veranderd.
Vroeger was het inderdaad een en al aan bereiding.
Je ziet het voor je: de apotheker als de oude Faust,
scharrelend tussen flessen, vergift en delicatessen.
Tegenwoordig is er weinig romantiek te bespeuren in de apotheek:
zorgverzekeraars zitten aan de knoppen en de robot ruist.

Ik ben blij dat mijn vrouw (apotheker) zich nu thuis met mij vermaakt.
Ik geef toe: dat is voor haar wel saaier dan vroeger met kinine en morfine,
maar voor mij heel aangenaam.









-------------------------------------------------------



TUSSEN HET ZINGENDE KERKVOLK


Soms, als ze hun longen
te boven zingen,
het dak bol staat van geluid,
kijk ik mijn ogen uit:

Alles verandert, de dingen
staan stil te dansen, het altaar haast
swingende, pinkstertongen
worden de kaarsen en de gezichten

van de gewoonste stervelingen
glanzen van licht. Ik verwonder mij
tot ik versta:

zonder die tranen in mijn ogen
had de wereld zich niet bewogen,
gingen de dingen niet opgetogen
al dat geloven achterna.

Guillaume van der Graft

Kort commentaar:

"Zonder die tranen in mijn ogen
had de wereld zich niet bewogen".

Ieder heeft dit wel eens ervaren.
Ik wens elke gelovige veel tranen toe.
Vooral in de kerk, waar we de God van onze doop ontmoeten.
Wat een schitterend vers!
















-------------------------------------------------------



EILANDSPOLDER


Die oktobermiddag, toen ik de tuin inliep zag ik
een zestal blauwe reigers overkomen, hoger dan een enkeling
zich doorgaans wagen zou, donker afstekend
tegen de versluierde hemel - saamhorige solitairen

vier van hen vlak bij elkaar, in een vrij ordeloze
formatie, de andere twee, maar niet veraf, aan weerszijden
en eentje riep er, schor, als om de rest aan te sporen

langs het voormalige Doopsgezind Weeshuis vlogen ze
- waar de wijzer van de buitenbarometer haast
altijd, tussen STORM en SCHOON, op VERANDERLIJK staat -
naar Fort Spijkerboor, het Jisperveld wellicht

had ik er een teken in moeten zien, soms, in het wat stuntelige
en gekrenkte van hun vleugelslag en was die kreet
niet ook voor mij bestemd, van een verlangen reppend
dat pas met het sterven wordt geblust?

ik bleef achter met mijn heimwee, het ontoegeeflijke, het mij
zo vreemde nabije, het duivegeritsel in de bladeren -

er is maar weinig waar je je op kunt verlaten

Hans Tentije (1944)
uit: Als het ware, 2010

Kort commentaar:

De Eilandspolder is een natuurgebied in het midden van Noord-Holland,
zeer rijk aan weidevogels, zo ook aan blauwe reigers.
De 'ik' wordt overweldigd door de natuur.
Hij verbindt zijn leven met een vlucht van zes blauwe reigers.
Was de schorre kreet ook niet voor de ik bestemd?
De reigers verdwijnen en de dichter staat daar alleen met z'n heimwee,
het zo vreemde nabije.
En met z'n sombere conclusie.









-------------------------------------------------------



BELIJDENIS


Ik ben, o Heer, niet uit de steen
waarmee men grootse monumenten bouwt,
maar weet mij, onbeduidend en alleen,
met u verstrengeld, duizendvoud.

Niets heb ik van het zomerlicht
dat overtuigend zich op vormen legt.
Ik ben de grijze mist, het slechte zicht,
een woord dat tastend wordt gezegd.

Mijn leven hier bracht nauwelijks bloei.
Meer kaf dan koren droeg ik naar mijn schuur.
Wat veel beloofde stierf al in de groei.
Het goede kreeg geen lange duur.

Ik ben, o Heer, slechts als het schip
dat tussen zee en haven is verdwaald,
maar bij een hoge stroom en scherpe klip
door u als loods wordt thuisgehaald.

Alfred C. Bronswijk

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

De 'ik' denkt klein van zichzelf, heel klein.
Onbeduidend en alleen,
maar met God verstrengeld, duizendvoud.
In verschillende beelden doet hij/zij belijdenis
van onmacht en nietigheid.
Zekerheid is er over de thuiskomst.
Scheepken onder Jezus hoede.
















-------------------------------------------------------



DE RIJKE DWAAS


'Meester,' zegt iemand, 'zeg tegen mijn broer
dat hij aan mij moet geven wat van mij is-'
maar Jezus zegt: 'Ga ik soms over erfenissen?

Denk niet de hele tijd aan wat u wel en niet hebt:
uw leven is niet eens uw eigendom. U denkt
zoals in die gelijkenis die hele rijke man dacht:

Ik heb steeds meer. Ik moet op zoek naar opslagruimte
en daarna kan ik jarenlang vooruit.

Jij denkt niet helder na, zegt God. Vannacht nog wordt
je ziel teruggevraagd. En heel de rest blijft achter-

denk liever veel aan God.'

Menno van der Beek

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Eenvoudig wordt de geschiedenis uit Lucas 12:13-21 naverteld.
Tot de kern teruggebracht.
De dichter laat hier Jezus Zelf aan het woord
met als boodschap:
denk liever veel aan God.
Laten we dat ter harte nemen.









-------------------------------------------------------



ODE AAN JOZEF


Hier staat het nog maar eens!
In gebeitelde woorden, eeuwenoud.
De vader van Jezus was een man
uit één stuk. Een timmerman.
Hij zwijgt de hele bijbel lang.

Hij is Maria's stille geluk.
Toen zijn vrouw ermee kwam,
met wat haar overvleugeld had,
of beter: Wie, ging hij zwijgend
zijn kamer in. Hij bleef. Kostwinner.

Gouden vent. Karakter van eikenhout.
Nooit verliet hij zijn gezin.
Jozef was geen prater, maar
een luisteraar. Een monument
van een vent. De schutspatroon

van alle noeste zwijgers
en doeners. Immanuël! Voor nu
blijft onbekend, wat Jozef zoal zei.
Maar Maria hoefde niets te vragen.
Jozef wàs de trouw. Jozef bleef erbij.

Hilbrand Rozema

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Een adventsgedicht.
Een lofdicht voor Jozef.
Heel trefzeker neergezet.
De schutspatroon van alle noeste zwijgers en doeners.
Hij wàs de trouw.

Schitterend gedicht.
















-------------------------------------------------------



OCHTENDGEBED


Wanneer het licht mijn leven lichter maakt,
Een nieuwe morgen aan mijn ramen klopt,
De dag mij roept voor daad en taak
Bid ik om inspiratie:

 Om het goede handen en voeten te geven,
 Om het zwijgen liefdevol te oefenen,
 Om het denken zuiver te doen zijn,
 Om het stimuleren tot stijl te verheffen,
 Om het stotende te vermijden.

Wanneer het licht mijn leven lichter maakt,
Een nieuwe morgen aan mijn ramen klopt,
De dag mij roept voor daad en taak
Bid ik om kracht:

 Om het kleine zelfbehoud te mijden,
 Om de grendels van eigendunk te breken,
 Om te kiezen voor toekomst en bemoediging,
 Om te blijven hopen tegen de klippen op,
 Om te dragen wat mijn kruis moet worden.

Om deze nieuwe dag het beeld van Christus
En een korrel zout te zijn.

Alfred C. Bronswijk

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Hoe ziet ons ochtendgebed eruit?
Bij elk van ons anders, denk ik.
De dichter gunt ons een kijk in zijn gebedsleven.
Heel leerzaam en inspirerend.









-------------------------------------------------------



GENADIG


De arme Lazarus, onder de zweren,
gelukkig ligt hij op de stoep
bij de man in purper, niet bij mij.
En lag hij wel bij mij, ik belde snel
de GGD en stelde ondertussen
-Terwijl ik hem een beker water gaf,
dat wel, en een snee brood- de vraag:
Hoe kom jij aan die zweren?
Het doet mij denken aan geslachtsziekte,
met name aids, en zei een vrome vrouw
die dagelijks de Bijbel leest en bidt
niet tegen mij: Aids, daar heb ik
geen medelijden mee: eigen schuld,
dikke bult. Goeie genade,
de eerste steen is al geworpen.

Jaap Zijlstra

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Barmhartigheid, waar begint die
en waar houdt die op.
Ik denk dat de vraag: hoe kom jij aan die zweren?
op vele manieren kan worden gesteld.
Dat mag ook.
Maar de conclusie: eigen schuld, dikke bult
heeft niets met christelijke barmhartigheid te maken.
















-------------------------------------------------------



VERSLAAFD


Ik was een slaaf, ik heette Legioen,
door honderd, duizend duivelen bezeten
niet meer in staat vrijwillig iets te doen -
besmeurd, beschadigd, hopeloos gespleten.
Maar toen kwam Hij, mijn Heer, mijn Meester! Toen
ging ik vrijuit: mens met een schoon geweten,

niet langer ziek. Weg, schaduw van de dood,
slapen in graven, zwerven als de zwijnen -
lof zij de Heer, zijn goedheid is zo groot!
Hij wil niet dat ik langzaam weg zal kwijnen,
Hij deelt mijn graf, staat op in morgenrood -
ik zie de vrijheid in zijn ogen schijnen.

André F. Troost

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Het is altijd spannend wat een dichter doet met een bijbelverhaal.
Hier toont hij de tegenstelling tussen voor en na de ontmoeting met de Heer.
Besmeurd, beschadigd, hopeloos gespleten
tegenover: mens met een schoon geweten.
Voorbij is het slavenleven, in Christus is hij vrij.
Heerlijk.









-------------------------------------------------------



ALS EEN MEANDER SLINGERT DE VOLGEPAKTE GOEDERENTREIN


als een meander slingert de volgepakte goederentrein
zich van kamp naar kamp
de wielen sissen Untermenschen Untermenschen Untermenschen
de passagiers hebben geen uitzicht op
het deels door bommen verwoeste landschap
rookwolkjes komen uit de pijp van de locomotief
straks gaat "het vee" durchs Kamin
de rookwolken zullen groter zijn en de stank een andere
dan die van de ongewassen op elkaar gestapelde mensen
urine faeces menstruatiebloed braaksel
crematoria wie legt nu nog de link
opnieuw word ik overweldigd
kijkend naar een tv documentaire over de holocaust versmelt mijn doodswens
en wordt doodsángst of toch de wens te stoppen
maar heb ik het recht niet moet ik doorgaan met mijn te zware taak
de wrange plicht te leven uit naam van de vermoorde familie
en ook de doodsangst ingegeven door de overlevende moeder
chaos als gebruikelijk in mijn brein en hart

Manja Croiset
Uit: Uit de spelonken van mijn ziel, 2007

Kort commentaar:

Manja Croiset is tweedegeneratieslachtoffer, zoals men dat noemt.
Alle familie van haar Joodse moeder is vermoord
en haar vader overleefde verschillende concentratiekampen.
Manja verbleef lange tijd in psychiatrische inrichtingen.
Ze moet doorgaan met haar te zware taak en de wrange plicht
te leven uit naam van haar vermoorde familie.
Te leven met de doodsangst die ze van haar moeder overnam.

Op 4 mei denk ik ook aan Manja en haar lotgenoten.
















-------------------------------------------------------



ZACHEÜS


Geld had hij als water. Maar geen leven.
Met handen gebonden aan hebberigheid,
met voeten aan voordeel behalen,
schold hij nooit iemand iets kwijt
(en niemand hem). Kleine man.

Totdat hij om een naam een boom
in klom, om een gerucht. Uitgetild
boven zichzelf hing hij, ving hij
een blik op van de Mensenzoon.
Oog in oog.

Zacheüs daalde af, met in zijn hoofd
de stem. Toen vonden zijn voeten de weg
naar de ander. Toen deelden zijn handen
het brood met hem.

René van Loenen

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Zacheüs was een tollenaar. Een rijke.
We lezen over hem in Lucas 19.
Hier wordt hij in een paar woorden getekend.
Prachtig.
Zacheüs ten voeten uit.









-------------------------------------------------------



BRIEF


Als je aan me vraagt wat ik zoal doe de hele dag
weet dat ik dan hard bezig ben met van je te houden.
Ik kan niets nuttigers bedenken
en niets dat minder schade toebrengt aan de mensheid.
Wat anders is nodig om in de hemel te komen,
wel heb ik het er maar druk mee
alleen te doen wat in overeenstemming is
met wat ik voor jou voel.

Waarin dat tot uitdrukking komt, vraag je,
en of iemand daar iets van merkt.
Ik denk het niet (dat laatste)
want intussen vallen mensen zonder reden van het dak
weigert geen seizoen zijn dienstplicht
gebeurde er veel belangwekkends op het gebied van de wereldpolitiek
en was alles zoals het altijd al aan het veranderen was.
Dat deed hier niets aan af.

Ik kan niet anders dan je innig liefhebben terwijl
het dagelijks leven rondom mij moeizaam wordt verricht.
Ik overlaad je met denkbeeldige kussen en een denkbeeldig
scheetje ontsnapt me daartussen, zo nu en dan, vergeef me dat.

Hagar Peeters

Uit: Koffers zeelucht
De Bezig Bij, 2003

Kort commentaar:

De 'ik' uit het vers is de hele dag bezig met liefhebben.
Daar is zijn/haar hoofd en hart vol van.
De geliefde wordt overladen met denkbeeldige kussen.
Het is niet allemaal even verheven,
maar gelukkig het scheetje is ook denkbeeldig.
















-------------------------------------------------------



NIEUWBOUW


Steen en stoffigheid. Betonnen blokken
worden woning. Kooi verrijst op kooi.
In de volte waar wij zullen hokken
loert de leegte nu al op haar prooi.

Krantenschrijvers fronsen. De neurosen
druipen straks als vocht de muren af.
Kroon der schepping, wilt gij hier verpozen
Op uw speurtocht tussen wieg en graf?

Sociologen, kom maar wijsheid winnen.
Psychologen, tracht gerust te spieden.
Boor uw blik in wat reeds vaag zich toont!

Woon ik er, mij schiet het lied te binnen
dat de Heer zijn zegen wil gebieden
in beton zelfs, zo er liefde woont.

A. Marja

Uit: Van de wieg tot het graf, 1963

Kort commentaar:

De ene Vinexwijk verrijst na de andere.
Daarover gaat dit indringende vers.
Prachtige regels, zoals:
'De neurosen druipen straks als vocht de muren af'
maar ook met een schitterend slot.









-------------------------------------------------------



DE BARMHARTIGE SAMARITAAN


De herbergier zag ze vanuit de deur
aankomen: het rijdier met zijn last, zware
vracht: een mens, stevig gewond, met zichtbare
kenmerken van iemand met een Joods keur-
merk en ernaast, met min of meer de geur
van een heiden, een man met hart voor ware
liefde, woord en daad één: zoals de kleur
van een vrucht de fijne smaak kan verklaren.

Er valt wat te verdienen aan dit leven,
dacht hij en kreeg voor kost met drank erbij
en verblijf tot herstel geld, met een fooi.

Toen hij de volgende morgen, bij mooi
weer, zijn schenker zag vertrekken, zei hij:
Ik had toch wel wat korting kunnen geven.

Lenze L. Bouwers

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Wat doet de dichter met dit bijbelverhaal,
waarin Jezus antwoord geeft op de vraag:
"Wie is mijn naaste?" (Lucas 10)

We kijken mee door de ogen van de herbergier.
Dat maakt het gedicht ook bijzonder.
De laatste regel over die korting is geestig.
Hiermee wordt het een verhaal van vandaag.
















-------------------------------------------------------



VEERMAN


Aan de rivier, staan wachten tot de pont komt,
niemand heeft haast, rustig de boot op wandelen,
en halverwege komt een man om geld;

een klein bedragje. En je krijgt een bonnetje
maar dan pakt hij je beet. En loopt het uit de hand
want je begint te worstelen. En hij gebruikt geweld.

En het gevecht duurt lang, maar niemand lijkt te winnen.
Wie ben jij? hijg je, maar hij heeft geen zin

in praten. Als je eventjes niet oplet
slaat hij je mank. Je laat niet los. Hij zegt:

Oké, je hebt gewonnen. En je hinkt aan land
en je begint een heel nieuw leven aan de overkant.

Menno van der Beek (1967)

Kort commentaar:

De geschiedenis van Pniël herhaalt zich.
Jacob worstelde met God en werd mank.
Hier op klaarlichte dag op een veerpont.
Het gaat hier om iemand, niet een 'ik' maar een 'je'.
Het kan iedereen zijn.
Het gaat om die laatste zin:
'je begint een nieuw leven aan de overkant.'
Je kunt het een bekering noemen, een omkering.
Op een veerpont.









-------------------------------------------------------



JOHANNES


Door de woestenij komt dwars een man,
om aan te zeggen
dat het oude welhaast is gedaan.

Met een stem die rept van nieuwe staat,
laat hij verleden
van leven in water ondergaan.

Hard horen aanzienlijken hem aan,
hun rijke levens uitgelezen
vruchteloos voornaam.

Om het recht van de weg van de Heer,
spreekt een gedreven
hart - met name - van de komst van meer.

Alfred Valstar

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Hier wordt Johannes de Doper in een paar streken neergezet.
Je moet het bijbelverhaal wel kennen om het gedicht te vatten.
Er staan bijzondere typeringen in.
Ook woorden met dubbele bodem.
Johannes komt zo weer wat dichterbij.
















-------------------------------------------------------



EEN PSALM VOOR DE KERSTNACHT


De toekomst is ophanden.
Het licht licht dichterbij.
Nieuw heimwee vult de landen
met ongekend getij.
De dromen worden waar.
Méér dan wij konden wensen.
De nacht loopt uit op daar
waar vrede woont bij mensen.

'Messias' wil Hij heten,
die mens voor mensen is.
Door Hem leren wij weten
wat lichtend leven is.
Zijn nacht her-ijkt de norm.
Zijn komst herschept de waarden.
Zodat, ondanks de storm,
straks vrede bloeit op aarde.

Wij, Messiaanse mensen,
wij zijn de nieuwe loot,
bevrijd van oude grenzen,
voorbij het land van dood.
Godsvolk, heradem weer!
Vaar uit naar nieuwe stranden!
De morgen van de Heer,
Zijn toekomst is ophanden.

Alfred C. Bronswijk

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Een gedicht met een duidelijke vorm:
3 keer 8 regels met rijm.
De inhoud spreekt ook voor zichzelf.
Het is een psalm om met kerst te overwegen.
En als aansporing om te herademen.
De morgen van de Heer is aanstaande.
Wij kijken er verlangend naar uit.









-------------------------------------------------------



EEN DEUGDELIJK JAAR


lk wensche u een jaar,
  dat zachte als zijde is;
ik wensche u een jaar,
 dat blank en blijde is;
ik wensche u een jaar,
 dat ver van krank is,
een deugdelijk jaar
 zoo breed als 't lang is;
ik wensche u een jaar,
 dat, als 't voorbij is,
een zalig jaar
 voor u en mij is;
ik wensche u een jaar,
 zoo Gods gebod is,
dat in en dat uit
 geheel voor God is.

Guido Gezelle (1830-1899)

Kort commentaar:

We zijn weer een nieuw jaar binnengegaan.
Vele wensen hebben we ontvangen en uitgesproken.
Zo prachtig als de wens van Guido Gezelle
heb ik er geen gehoord.
Ik wens het elke lezer van harte toe.
















-------------------------------------------------------



VOORBEREIDING


Hun harten voelden zij als boeken
in Gods geduchte hand gelegd,
en wisten, dat Hij al hun slecht
gedrag zou onderzoeken.

Zij lazen bang en hunk'rend mee
en zagen wat Zijn vingers wezen.
Was er niets goeds? Hun schaamte
en hun vrezen groeiden tot een verschroeiend wee.

God had de boeken dichtgedaan
en zou het grote vonnis spreken.
Toen dorst hun stem de stilte breken:
O Here Jezus, neem ons aan!

En 't bonzend hart, dat ze in zich vonden,
was vlekkeloos en zonder zonden.

Willem de Mérode

Uit: Tijdschrift 'De Stem', 1921

Kort commentaar:

Om dit gedicht te begrijpen moeten we flink terug in de tijd.
Voorbereiding voor het Heilig Avondmaal.
Er was een tijd dat elk gezin bezoek kreeg
van ouderlingen met de vraag
of er geen belemmeringen waren om aan te gaan aan het avondmaal.
De gelovigen in dit gedicht voelen zich
alsof ze door God gelezen worden als boeken.
Een angstig gebeuren.
Hun vrezen groeiden tot een verschroeiend wee.

Prachtig hoe ze hun Heiland aanroepen
in hun angst voor het grote vonnis van God.

En dan die magnifieke slotregels!









-------------------------------------------------------



AANVLIEGROUTE


Uit eigenbelang gaf de rechter de weduwe gelijk,
hij deed haar recht om er zelf
beter van te worden.

Uit liefde gaf God ons Jezus
hij deed zichzelf recht en
maakte ons beter.

Aus Liebe will mein Heiland sterben

Eigenbelang is grind dat wegrolt
onder je voeten,
wind die je wegblaast uit de route.

Gods liefde is een vlakke bodem
waarover je niet uitglijdt,
licht dat de weg wijst.

Ik ben een sterke weerloze vogel
en blijf God aanvliegen.

Ria Borkent

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Ik woon onder een van de aanvliegroutes van Schiphol.
Daar wen je aan.
Soms raak je onder de indruk van die machtige vogels.
Sinds ik dit gedicht heb gelezen, kijk ik er nog anders naar.
En vraag me geregeld af:
Ben ik ook een vogel die God blijft aanvliegen?
Wat een gedicht met je kan doen?
Prachtig gebouwd op de tegenstelling: eigenbelang en liefde.
















-------------------------------------------------------



ZO GEHEIM


zo geheim als onze Joodse komaf was zo openlijk werd
er dus gesproken over pappa's illegaal drukwerk
gevangenissen en kamptijd
pas later ook zíjn angst dat er ontdekt zou worden dat ook hij Joods bloed had
zo gründlich waren de Duitsers dus ook weer niet met zijn beroemde halfbroers Max
die niet meer op mocht treden en Gerard de paragnost van wereldfaam die echt gemengd gehuwd
was
de zo bekende achternaam het is een wonder dat zij het kunnen
navertellen en dat ik hier zit was dat laatste maar niet het geval
hoeveel later hoorden we van de vermoorde familie
niet teruggekomen werd dat toen toedekkend genoemd
we wisten niets maar we voelden wel (maar zelfs dat waren we ons toen niet bewust)
andere kinderen hadden grootouders en vragen waarom dat deed je niet
geen foto te bekennen er was helemaal niets gebeurd mamma had niets meegemaakt

Manja Croiset

Uit : Mijn leven achter onzichtbare tralies

De Joodse vader van Manja Croiset was in de oorlog opgepakt
wegens illegaal drukwerk.
Hij overleefde verschillende concentratiekampen.
Van haar Joodse moeder werd de hele familie uitgemoord.
De omgebrachte grootouders en ooms en tantes werden doodgezwegen.
Dat maakte het leven van de tweede generatie zo ondraaglijk vaak.









-------------------------------------------------------



VERWACHTING


Ja zeker kennen wij de loop van de seizoenen.
De regen die het land bedruipt, het zaad dat groeit,
de tros die rijpt, de pluk die wacht.

God weet wanneer de grote oogst begint.
De ene vrucht dan vol en zwaar,
de ander droog en taai. IJdel haar bloei.

Zoals in Noachs dagen, zijn uw woorden
hamerslagen in de tijd. Wij zijn geraakt en staan
-als eens uw volk - gereed, verlangend

naar de nieuwe dag, waar het herboren land
ons wacht.

Ati van Gent

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Een bekend thema: oogst van de akkers en de grote oogst van God.
We kijken naar die laatste oogst met verlangen uit.
Toch ook met huiver, want niet alle vruchten zijn dan vol en zwaar.
De verwijzing naar Noachs dagen heeft ook met het oordeel te maken:
Elke hamerslag aan de ark was een roep om bekering.
Het is de roep: Heb ontzag voor de Heer, geef Hem eer,
want het oordeel komt!
















-------------------------------------------------------



VROUW


Ik zie haar nog zitten: een simpele bank
met een simpele vrouw met twee simpele handen
omhoog naar de lucht, voor het rood van de
tuin in de zon, als een meisje zo rank,

als een kind zo verwachtingsvol, ondanks haar jaren.
Ze neuriede zacht en ze lachte daarbij
in geboeide vervoering. Ze keek niet naar mij,
ze keek naar haar handen. Die maakten gebaren.

Als bloemen, dan bloeide zij, vissen: zij zwom,
als vogels: daar vloog zij. En ik? Liever dan
te geloven in wonderen, onder het mom
van een groet, als voorbijganger, brak ik de ban
en ik wandelde verder en keek niet meer om
en maakte er simpel een ziektebeeld van.

Harmen Wind

Uit: Buiten adem, 2001

Kort commentaar:

De 'ik' ziet een simpele vrouw op een bank zitten.
Hij beschrijft haar heel precies.
Maar hij blijft op afstand, hij laat zich niet meeslepen.
Hij maakte er simpel een ziektebeeld van.

Hoe kijken wij naar een demente medemens?
Of naar een ernstig zieke?
Blijven we op afstand?
Wat missen we dan veel.









-------------------------------------------------------



JEZUS: RAADSMAN, WONDERBAAR


Genietend van de tempel en het feest
twaalf jaren jong, gretig, doelbewust.

Verwonderd kijkt hij in het rond en speurt
of hier de wijsheid woont als Vader zelf.

Want hij aanvaardt de taak om heel de Schriften
te doorzoeken, scherpzinnig, rusteloos.

Hier is een mens die alle argumenten
weegt in zijn schaal, ze toetst op hun karaat.

Door vraag en tegenvraag zoekt hij de spits,
het brandpunt van zijn woorden raakt het hart.

Zo scheidt hij merg en been, ontdoet de taal
van muggenzifterij en vroom gezwets.
Van eeuwigheden her, twaalf jaren jong,
nader tot God, de tempel en het lam.

Koos Geerds

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

De twaalfjarige Jezus in de tempel: een bekende geschiedenis.
De dichter steekt af naar de diepte.
Hij probeert te peilen wat er ten diepste gebeurde.
En dat loopt dan uit op die fraaie slotstrofe.
Een prachtig gedicht.
















-------------------------------------------------------



KIJK NAAR DE VOGELS


Grassprieten groeien naar het licht,
huismussen eten uit zijn hand,
zonder reserve vliegen zij
van zonnebloem tot sneeuwkristal,
door lentebries en vallend blad.

En jij? Denk je nou echt dat hij
die gras bekleedt en vogels voedt
zich niet bekommert om een mens?

Lelies in het veld ploeteren
of plannen niet, maar schitteren
des te meer. Zij leven bij de dag:
geen zorgen om wat de toekomst brengt;
het is voldoende wat hij schenkt.

En jij? Denk je nou echt dat jij
door je getob een dag ook maar
met één minuut verlengen kan?

Fiet van Beek

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Dit gedicht is kennelijk geadresseerd
aan ieder die wel eens ligt te tobben.
En wie doet dat niet?
Het is heel direct een oproep:
stel je vertrouwen op Hem
die het gras bekleedt en vogels voedt.
Een heldere, blije boodschap.









-------------------------------------------------------



IK BEN DE KLEINE DOCHTER VAN JAÏRUS


Ik ben de kleine dochter van Jaïrus.
Ik lig hier op een veel te grote baar.
De dood zit in mijn ogen en mijn haar,
dat, nu de krul er uit is, zonder zwier is.

Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is,
slaapt als ik slaap, de vingers in elkaar.
Ik weet dat twee en twee tezamen vier is,
maar nu ik dood ben, is dat niet meer waar.

Waarom had ik daarstraks ook weer verdriet?
Er zou een man die toveren kon, komen,
mij beter maken, maar toen kwam hij niet.

De mensen op het dak en in de bomen
gingen naar huis, maar ik blijf van hem dromen.
Morgen ben ik de eerste die hem ziet.

Ed. Hoornik (1910-1970)

Uit: Het menselijk bestaan (1952)

Kort commentaar:

Een bijzonder sonnet met drie keer rijm op Jaïrus.
Ook bijzonder omdat de lezer meekijkt door de dode ogen van het meisje.
Zij is de ik-verteller die ons bij de hand neemt en haar verhaal vertelt.
Een vertederend gedicht.
















-------------------------------------------------------



PRIMEUR


De bekers worden minder vol geschonken
dan eerst. En dat met zoveel vrienden.
Achter de schermen weten de bedienden:
we zitten bijna zonder.

Er zit een barst in het bruiloftsfeest:
niets meer in kannen en kruiken.
Paniek, heen en weer geloop, gefluister,
de gastheer voelt de pijn het meest.

Maar Jezus maakt 600 liter water
tot wijn, hij redt van een bruidegom
het beschaamd gezicht.

De knechten scheppen, Jezus staat er
als Schepper bij. Het wordt een om-
loopwijn, fonkelend van scheppingslicht.

Zijn wonder gaat van mond tot mond.

Ria Borkent

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Primeur is een aanduiding van wijn die in november op de markt komt.
De druiven zijn twee maanden eerder geplukt. Denk maar aan Beaujolais.
Tegelijk betekent primeur iets wat er als eerste is, een noviteit.
Beide betekenissen passen bij dit gedicht.
Het gaat over het eerste wonder van Jezus op de bruiloft van Kana
en zit vol dubbele bodems. Echt genieten.

Prachtig hoe Jezus als Schepper erbij staat,
als de knechten de wijn scheppen,
fonkelend van scheppingslicht.









-------------------------------------------------------



VANWEGE


'En het geschiedde in die dagen
dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus….'
Je las het ons strak en plechtig voor.

Weg moesten ze uit hun huizen
dagreizen ver om ergens geteld.
Waarom? Vanwege. Dat woord kende ik niet.

Maar wel dat het bevel ook hier
kon gelden, aan deze feestelijke dis
en wij vertrekken moesten, plotseling

om geteld of erger. Het kind, de kribbe
de wijzen uit het Oosten vielen in het niet.

Ik keek naar buiten. Nergens scheen de ster.
Je stem leek ver, je las oude woorden.
En ik vreesde met grote vreze. Vanwege.

J. Bernlef

Uit: Aambeeld, 1998

Kort commentaar:

Voor het beter begrijpen van dit gedicht is het goed te weten,
dat de dichter werd geboren in Amsterdam in 1937.
Als niet-Joods kind maakte hij daar in de oorlog
van nabij de deportatie van de Joden mee.

Een kind luistert naar het kerstevangelie uit Lucas 2.
En schrikt.

Zo kan een gevoelig kind plotseling beangst worden.
De gebeurtenissen op straat spelen door zijn hoofd.
Daar heb je als volwassene geen weet van.

Wat een bekend verhaal al niet te weeg kan brengen.
















-------------------------------------------------------



GEHOORTEST


Ik weet niet of ik al geacht word iets
te horen en begin maar vast het knopje
in te drukken, heel mijn leven is
een uitgesmeerde pieptoon,

dan komt er een verpleegster binnenvallen
een slagroomtaart, wel vijfentwintig kaarsjes
iedereen viert feest in een uitzinnige
pantomime, behalve ik, ik klamp me
vast aan wat ik heb, een knop, een pieptoon

de polonaise slingert door de zaal
de voorste krijgt de geest, klimt door het dakraam
een hoekje blauwe lucht waar iedereen
door opgeslokt wordt, hoor ik daar mijn naam?

Krijn Peter Hesselink (1976)

Uit: Als niemand vangt, (2014)

Kort commentaar:

Ik weet niet hoe een gehoortest verloopt,
maar als ik af ga op dit gedicht lijkt dat nogal chaotisch.
Die pieptoon kan ik me goed voorstellen.
Die hoor ik soms als iemand aan z'n gehoorapparaat prutst.
Maar een verpleegster, oneerbiedig een slagroomtaart genoemd van wel 25 jaar,
die in de testruimte binnenkomt, waar het er vrolijk aan toegaat.
Iedereen viert feest behalve de ik. Die krijgt vreemde visioenen.

Het wordt tijd voor mij me daaraan ook eens te onderwerpen
om eens te ervaren hoe het er aan toegaat bij zo'n gehoortest.









-------------------------------------------------------



ZEBEDEÜS


Hoe simpel laat zich dit verhaal vertellen:
een bootje aan de oever van het meer,
een vader en twee zoons druk in de weer
hun uitgescheurde netten te herstellen.

Dan komt er op de oever iemand aan.
Hij roept twee namen en zijn ogen spreken
een taal die innerlijk verzet kan breken.
De broers staan op om met hem mee te gaan.

Ze laten vader achter op de boot.
Hoe lang heeft Zebedeüs nog geleefd?
Moest hij voortaan alleen de netten boeten
en zonder hulp gaan vissen voor zijn brood?
Ik kan hiermee maar moeilijk uit de voeten,
al neem ik aan dat hij het wél begreep.

René van Loenen

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

Het gedicht vertelt het verhaal van de roeping van de zonen van Zebedeüs.
Het gaat om de discipelen Johannes en Jacobus.
Maar wat is er verder met Zebedeüs gebeurd?
Dat is de vraag waar de dichter mee tobt.
















-------------------------------------------------------



OP ZEKERE LEEFTIJD


We wilden onze zonden belijden maar bij wie?
De wolken wilden ze niet aannemen, noch de wind
die alle zeeën bezocht, een voor een.
Het lukte ons niet de dieren te interesseren.
De honden, teleurgesteld, wachtten op een bevel.
De kat, immoreel als altijd, viel in slaap.
Een persoon die, zouden we denken, ons nastond,
had geen zin te luisteren naar wat ooit was gebeurd.
Gesprekken met anderen, onder het genot van koffie of drank,
moest je nooit voorbij het eerste teken van verveling voeren.
Het was vernederend om een uurtarief te betalen
aan iemand met een diploma, alleen omdat hij luisterde.
De kerken. Misschien. Maar wat zouden we daar onthullen?
Dat we onszelf altijd mooi en edel toeschenen,
maar later, op onze plaats, een afzichtelijke pad
zijn dikke oogleden half opsloeg
en we meteen wisten: "Dat ben ik".

Czeslaw Milosz

Uit: Gedichten, 2003
Vert.Gerard Rasch

Kort commentaar:

Wie wil luisteren naar onze zonden?
De wolken niet, de dieren niet, een vriend niet enz.
Iemand met een diploma? Zou kunnen, maar dat is vernederend.
Ha, dan de kerken! Maar wat zullen we daar onthullen?
Dat we onszelf mooi en edel vinden?
Terwijl later een afschuwelijk lelijke pad ons aankijkt,
bepaald niet edel en mooi
en dat we meteen wisten:
Zo lelijk en afzichtelijk ben ik.









-------------------------------------------------------



OPSTANDING


Gemarteld is hij en bespogen,
ik zag hem doodgaan voor mijn ogen,
wij dachten hem voorbij en weggelegd,
zijn zeven woorden aan het kruis gezegd
zijn laatste woorden en de smart
om zijn versterven sneed ons door het hart.

En nu, mijn God, mag ik mijn ogen
in deze dodentuin stilaan geloven,
Jezus, hij heeft zijn doodkleed afgelegd,
hij heeft luidop mijn naam gezegd,
wie blies mijn afgestorven Heer de adem in
als Adam ooit, ons aller oerbegin?

Hier gaat mijn smart en twijfel aan ten onder,
Rabboeni, zeg ik, en aanbid het wonder.

Jaap Zijlstra

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Kort commentaar:

De 'ik' uit dit gedicht is Maria Magdalena.
We kijken door haar ogen in de werkelijkheid van toen.
Het heerlijke van de opstanding springt eruit.

Zo is het ook voor ons tot troost en bemoediging:
"Hier gaat mijn smart en twijfel aan ten onder,
Rabboeni, zeg ik, en aanbid het wonder."
















-------------------------------------------------------



PINKSTEREN


Het is een vreemd, ongrijpbaar feest:
de nederdaling van de Geest.

Wat vlammen en geruis van wind,
een taal, die nieuwe woorden vindt.

Nu dalen er geen eng'len meer,
ver lijkt de opgestane Heer.

Er is een wonder voor ons oog:
uit sintels rijst een vlam omhoog.

Er is een wonder voor ons oor:
Gods Geest vindt bij de mens gehoor.

Wie Hem verried getuigt van Hem,
wie Hem verliet spreekt met Zijn stem.

Het is een vreemd, onzegbaar feest:
de woord-geboorte van de Geest.

En in de Geest daalt onze Heer
voor eeuwig in ons midden neer!

Nel Benschop (1918-2005)

Uit: Verzamelde Gedichten, (Kok 2006)

Kort commentaar:

Na haar dood lijkt Nel Benschop snel vergeten.
Dat is niet terecht.
In tweeregelige strofen probeert ze de kern van Pinksteren te vatten.
Ik vind dat ze daarin geslaagd is.
Mooi om hardop te lezen.









-------------------------------------------------------



WAAR WERD OPRECHTER TROUW


Waar werd oprechter trouw
Dan tussen man en vrouw
Ter wereld ooit gevonden?
Twee zielen gloeiende aaneen gesmeed,
Of vast geschakeld en verbonden
In lief en leed.
De band die 't harte bindt
Der moeder aan het kind,
Gebaard met wee en smarte,
Aan hare borst met melk gevoed,
Zo lang gedragen onder 't harte
Verbindt het bloed.
Nog sterker bindt de band
van 't paar, door hand en hand
Verknocht, om niet te scheiden,
Nadat ze jaren lang gepaard
Een kuis en vreedzaam leven leidden,
Gelijk van aard.
Waar zo de liefde viel,
Smolt liefde ziel met ziel
En hart met hart tegader.
Die liefde is sterker dan de dood.
Geen liefde komt Gods liefde nader,
Noch schijnt zo groot.

Joost van den Vondel

(Fragment uit Rei van Burghzaten uit Gijsbrecht van Aemstel)

Kort commentaar:

Een beroemde passage uit Vondels drama Gijsbrecht van Aemstel.
Het speelt omstreeks 1300 en gaat over de belegering en verovering
van Amsterdam door de omliggende steden,
verenigd in de Kennemers en Waterlanders.

Badeloch is de echtgenote van Gijsbrecht, het hoofd van de Amsterdammers.
Zij is de verpersoonlijking van de huwelijksliefde,
zoals die wordt gezegd door de Amsterdamse burchtbewoners.
Deze schitterende woorden hebben nog steeds waarde
en zijn gelukkig nog heel herkenbaar voor velen.
















-------------------------------------------------------



DE LINGUÏSTIEKE LOGIKA VAN HET NEDERLANDS


Het meervoud van 'slot' is 'sloten',
toch is het meervoud van 'pot' niet 'poten'.
Wie gisteren ging vliegen, zegt heden 'ik vloog',
dus zegt u misschien van wiegen: 'ik woog'.
Nee, want 'ik woog' is afkomstig van 'wegen',
maar... is nu 'ik voog' een vervoeging van 'vegen'?

En dan het woord 'zoeken' vervoegt men 'ik zocht'
en dus hoort bij 'vloeken' dan: 'ik vlocht'.
Alweer mis, want dit is afkomstig van 'vlechten',
maar 'ik hocht' is geen juiste vervoeging van 'hechten'.

Bij 'roepen' hoort 'riep', maar bij 'snoepen' geen 'sniep'.
Bij 'lopen' hoort 'liep' maar bij 'kopen' geen 'kiep'.
En evenmin hoort bij 'slopen': 'sliep',
want dat is afkomstig van het schone woord 'slapen'.
Maar zeg nu weer niet 'riep' bij het werkwoord 'rapen',
want dit komt van 'roepen' en u ziet het terstond:
zo draaien we vrolijk in een kringetje rond.

U ziet, de verwarring is akelig groot.
Nog talloze voorbeelden kan ik daarvan geven,
want 'gaf' komt van 'geven', maar 'laf' niet van 'leven'.
Men spreekt van 'wij hinken', maar niet van 'gehonken'.
Het is: 'ik weet' en 'ik wist'; zo vervoegt men dat,
maar schrijft u nu niet bij 'vergeten': 'vergist'.
Dat is een vergissing, ja moeilijk, dat is 't.

Het volgend geval, dat is bijna te bont.
Bij 'slaan' hoort: 'ik sloeg', niet 'ik sling' of 'ik slong'.
Bij 'gaan' hoort: 'ik ging', niet 'ik gong' of 'ik gond'.
En noem tenslotte geen mannetjes-rat 'rater',
al gaat dat wel op bij 'kat' en bij 'kater'.

H. Hagers

Uit: Hoogland, 1982

Kort commentaar:

Men zegt wel dat Nederlands een moeilijke taal is.
In elk geval is het een boeiende taal.
Het bovenstaande gedicht zou daarvan als bewijs kunnen gelden.
Arme vluchtelingen die moeten integreren
en het diploma Nederlands moeten halen.
Ik wens ze veel sterkte!









-------------------------------------------------------



VOLTIJDS


God heb ik lief. Maar niet met heel mijn hart.
In doen en denken heb ik lief van tien tot acht
of daaromtrent. Ik ben eraan gewend parttime
van God te houden. En idem dito van mijn naasten:
ik wissel af. Van acht tot elf zo ongeveer, dan
wil ik mens en dier beminnen. Een avond
lang. Maar dan is het mijn tijd. Dan voel ik mij bevrijd
van God en iedereen, en ben ik eindelijk mijzelf.
Of word ik dan pas slaaf? Graaf ik me in
al voor ik word begraven? Leef ik in een enclave
van duisternis? Ga ik ten onder in de nacht
die niets dan eenzaamheid kan baren?

God heb ik lief, dag in dag uit, steeds vierentwintig
uren. Ik heb ze lief, zelfs in de nacht: mijn God,
mijn kind dat roept, mijn hond, mijn zieke buren.

André F. Troost

Uit: Schriftgedichten

Bij Matt.22:34-46

Kort commentaar:

Dit hakt erin
en stemt tot nadenken over ons volkomen toegewijd zijn aan God.
Zijn wij ongedeeld in onze liefde voor Hem?
















-------------------------------------------------------



ZO KAN HET GAAN


Hoe kun je geraakt worden door het volgende:

"Het geloof betekende vroeger voor mij alles.
Het was voor mij geen echte zondag,
als ik niet naar de kerk was geweest.
Ik heb ook vaak steun gehad aan het geloof.
en ook wel aan de kerk
als ik weer eens door een dal ging in mijn leven.

Maar als je nu aan mij vraagt of ik geloof, dan weet ik het niet.
Ik kan niet zeggen, dat ik niet geloof in een God,
maar het is zo anders dan vroeger.
Ik heb zoveel vraagtekens gekregen.
Ik geloof ook niet meer in een leven na de dood.

Ik geloof wel dat de mens Jezus op aarde heeft rondgelopen,
maar ik geloof niet dat hij is doodgegaan als offer voor onze zonden.
Ik geloof wel dat hij een enorme voorbeeldfunctie heeft voor ons.
Het verhaal van de linkerwang en de rechterwang,
daar kunnen we wat van leren.
Voor mij is dat zoiets als een richtsnoer."



Opgetekend uit Zeeuwse Vrouwen door Kees Slager, blz. 130
Uitgeverij Den Boer/De Ruiter, 2009

Kort commentaar:

Door de bovenstaande tekst werd ik geraakt.
Hier zie je in een paar zinnen hoe een mens kan losraken van God.
Aangrijpend.
Eerst betekende het geloof alles.
Toen kwamen de vragen en vraagtekens.
En een poosje later: niet meer: Jezus die stierf tot verzoening van onze zonden,
maar Jezus als voorbeeld.

Waar hebben we dat vaker gehoord?
Is het zo niet bij duizenden kerkgangers gegaan?

Wie staat, zie toe dat hij niet valle!







-------------------------------------------------------



ANNUNCIATIE


In een soort dinsdagmorgenstraat staat ook een huis
dat je gemakkelijk niet ziet. Het huis heeft een deur en een raam
en binnen is het stil: een stofdoek maakt niet veel geluid.

Daar in dat huis kantelt luidruchtig de engel naar binnen
dat het haar hoofd duizelt en suizelend hoort zij
terwijl het huisje als een fleurige sok binnenstebuiten wordt getrokken en zij
door het luchtruim van duizenden schuimende, uitbruisende lichtjaren tuimelt
dat gebeurt, gebeuren gaat wat niet bestaat, dat zij, dus haar, dat God -
Het is echt waar!

Dus schrijf dit maar gauw op, want anders is er straks geen hond, die het gelooft.
Voor zoveel licht en wind en water uit de hemel
zijn dit huisje en dit meisje toch te klein.

- Iemand vouwt alles weer terug. Er is
een stille dinsdagmorgenstraat,
een huis, een meisje op een krukje dat
verwezen zit te staren naar een raam.
Had zij nu zelf nog iets gezegd, gevraagd, gedaan?

Len Borgdorff

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed, Heerenveen, 2013

Bij Lucas 1:26-38

Kort commentaar:

De dichter actualiseert de Annunciatie, alsof het gisteren gebeurde.
Schitterend beschrijft het vers de ontzagwekkende verschijning van Gabriël.
Het leven van Maria schudt op haar grondvesten.
Wat een schitterende regels:

terwijl het huisje als een fleurige sok binnenstebuiten wordt getrokken en zij
door het luchtruim van duizenden schuimende, uitbruisende lichtjaren tuimelt


Er zijn geen woorden voor en toch is het echt waar.

Magnifiek beschreven.
















-------------------------------------------------------



MIJN LEVEN, MIJN LICHT


U was er al in het begin, mijn Aanvang,
en mijn Licht. Als u niet had gesproken,
dan was er enkel duisternis geweest,
een dood heelal, zonder een ster of struik,
een muis, muziek of schilderij - en mij …

Wat heeft uw wereld zo verblind voor u,
dat zij u zelfs niet heeft herkend toen eens
uzelf, in laagst ontleed persoon, voorgoed
de ban kwam breken, van genade sprak,
de waarheid eindelijk deed zegevieren?

Wat helpt het dat een Bach zijn passies schiep,
dat Rembrandt clair-obscur de ziel verried,
dat Einstein tijd en ruimte heeft ontraadseld
en dat Gaudi zijn kathedraal ontwierp?
De wereld kreunt, omdat zij nog moet baren…

Maar dan, dan missen wij u nooit meer, Woord,
geen dag!

Koos Geerds

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed, Heerenveen, 2013

Bij Joh.1:1-14

Kort commentaar:

Dit gedicht sluit aan bij het machtige begin van het Johannesevangelie:

"In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God.
Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit
is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven
en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen."


Veel elementen daarvan komen we in dit vers tegen in de vorm van vragen:
Wat heeft de wereld zo verblind voor u?
Wat helpt het dat een Bach zijn passies schiep?
Antwoord: De wereld kreunt, omdat zij nog moet baren …

En dan dat schitterende slot:

Maar dan, dan missen wij u nooit meer, Woord,
geen dag!










-------------------------------------------------------



TOTDAT HIJ KOMT


Totdat Hij komt, zal het hier zo gebeuren:
's morgens de melkboer tweemaal bellen, dan
gordijnen open en met grauwe kleuren
breekt 't eerste licht de nachtelijke ban.

Het heldere ontbijt iedere morgen,
dan naar de stad, de tram zingt langs de rand
heen van je dromen en je kleine zorgen,
en 's avonds staan de grote in de krant.

Zo zal het eindeloos zich hier herhalen:
liefelijkheid van huiselijke haard,
kinderen, zorgen en de angst rondom.

En eind'lijk met het vege lijf betalen
de koorts des levens en diep in de aard
wachten en luisteren, totdat Hij komt.

J.W.Schulte Nordholt

Uit: Levend landschap, 1954

Kort commentaar:

Christus komt terug.
Maar voor het zover is, gaat het leven gewoon door.
Het leven in dit vers staat onder de spanning van zijn komst.
Zo hoort het ook bij een christelijk leven.
Maar het ontbreekt vaak aan die spanning.
Dit gedicht kan ons opscherpen.
















-------------------------------------------------------



JAËL


De vrouw wenkt vriendelijk de man naar binnen.
Hoog nodig wankelt hij naar even rust.
Een vechter die een slokje water lust
en hij heeft haast: men kan niet alles winnen.

Hij gaat languit en mag dan zelf verzinnen
wat of hij drinken wil, in slaap gesust.
Zij buigt naar hem, haast of ze hem bekust
en slaat een tentpin door zijn slaap naar binnen.

Een spierenkronkel en dan is hij dood.
Ze heeft de pin vaak in de grond geslagen
maar nog niet eerder met een man eraan.

De handen rusten op haar moederschoot.
Nu wachten tot de jager op komt dagen:
ontspannen bij de ingang blijven staan.

Menno van der Beek

Uit: Brandaan van de christelijke poëzie
Uitgeverij Brandaan 2008

Bij Rechters 4:12-24

Kort commentaar:

Dit vers sluit goed aan bij het Schriftgedeelte.
Jaël staat in het centrum. Het gaat om haar.
Onvergetelijke regels:

Ze heeft de pin vaak in de grond geslagen
maar nog niet eerder met een man eraan.


We kunnen dit een gruwelijke geschiedenis vinden.
Maar het vervolg luidt:

Zo bracht God koning Jabin van Kanaän
in zijn strijd met de Israëlieten
een zware nederlaag toe.
(vs.23)









-------------------------------------------------------



GETSEMANE


Na de tafel van liefde
en een psalmenlied
gaat Gods genade nog dieper.

In het dal van profetie
moet de herder zijn schapen verliezen,
lijdt hij zonder vrienden.

Zij willen het niet,
zij willen het niet,
dat hij moet krimpen,
dat hij moet drinken
wat wij verdienen.

Hij smeekte en riep:
ik sterf van angst, maar niet
mijn wil, uw wil geschiede.

Wij kunnen dit lijden niet zien
en slapen liever,
maar God, u had hem lief
in zijn nederig knielen.

Ria Borkent

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed, Heerenveen, 2013

Bij Matt 26:36-46 Witte Donderdag

Kort commentaar:

Wat een ontroerend gebeuren, daar in Getsemane:
de herder moet zijn schapen verliezen
en lijden zonder vrienden.
En het gaat niet alleen maar om zijn vrienden,
maar ook over ons:
wij kunnen dit lijden niet zien en slapen liever.
Prachtig dat slot met die tegenstelling;
maar God, u had hem lief
in zijn nederig knielen.
















-------------------------------------------------------



BIJNA


Stil stil met al zijn nagels op de grond
waarin iets omging, los gerucht waarnaar
hij overboog met al zijn oren recht,

zat in de tuin een haas klaar voor vertrek:
op scherp, zo wakker dacht je als maar kon,
toch met de ingekeerdheid van wat slaapt,

tussen zijn voeten uitgespaard de vlucht,
zwart binnenin, een koffertje gepakt,
een holle vorm waarvan zijn buik de deksel,

schemer hing om zijn borstels zo voorlopig
als een kantine om een vlieg, niets woog,
hij kon rechtuit de lucht in of van aarde
worden wat hij verkoos maar hij deed geen
van deze dingen, zat tot ik wegliep
tegen zonsopgang stilte te bewaren.

Eva Gerlach (1948)

Uit: Een bed van mensenvlees, 2003

Kort commentaar:

Als liefhebber van hazen ben ik blij met deze prachtige beschrijving.
Het begint al met: Stil stil.
Daar zat een haas, zo wakker dacht je als maar kon.
toch met de ingekeerdheid van wat slaapt.
Op scherp, klaar voor vertrek.

Maar hij vertrok niet, zat stilte te bewaren,
bij de 'ik' in de tuin.
Je ziet het tafereeltje voor je.









-------------------------------------------------------



BEKERING


Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus,
tussen ons en de Vader, naar Uw Woord
mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens,
wat er ook in ons leven is gebeurd.

Ik deed van alles wat gedaan kan worden
het meest misdadige - en was verdoemd.
Maar Gij hebt God een witte naam genoemd,
met die van mij. - Nu is het stil geworden,
zoals een zomer om de dorpen bloeit.

En moeten ook de bloemen weer verdorren:
mijn lenden zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid.
Uit Uwe hand ten tweeden maal geboren,
schrijd ik U uit het donker tegemoet.

Gerrit Achterberg (1905-1962)

Uit: En Jezus schreef in 't zand, 1947

Kort commentaar:

Achterberg heeft in 1937 een crime passionel gepleegd
in een vlaag van verstandsverbijstering!
Hij is daarop veroordeeld tot tbs.
Het leven in een psychopatenkliniek was voor hem, de fijngevoelige, een hel.

In dit bijzondere vers beschrijft hij dat het
tussen hem en de Here God weer in orde is gekomen.
Hij weet van het wonder van zondevergeving.
Hij spreekt zelfs van de witte (zuivere, gezuiverde) naam.

Het mooie van dit vers is dat de Here erin centraal staat.
Direct al bij de inzet: Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus.
En in strofe 2: Gij hebt God een witte naam genoemd.
En in het slot: Uit uwe hand ten tweeden maal geboren.

Hier wordt goed over God gesproken.
Wat er precies is gebeurd tussen de ik en God weten we niet.
Dat hoeven we ook niet te weten.

Eén ding is zeker: het is weer goed gekomen door Christus.
Dat is toch het beste wat een mens kan overkomen?!
















-------------------------------------------------------



KWADE DAGEN


Ga niet naar anderen als dàt leed u slaat
dat de mens kromt, of als een wig hem splijt;
ga niet naar anderen: raak uw kracht niet kwijt,
die harde kern waarmee ge het bestaat.
En houd uw huis in stand, gelijk altijd.

Ga niet naar anderen: hun blik verraadt
weigering te beseffen wat er is.
Straks woelt hùn onrust om in uw gemis.
Mijd hun bedisselen, hun ergernis
dat ge u blijkbaar nièt gezeggen laat.

Zoek bij een goede vriend, u toegewijd, -
een die u niets verwijt, niets vraagt, niets raadt,
maar u verdraagt met uw beschreid gelaat.
Die, zèlf zwijgzaam, u kent voor wie gij zijt,
en merkt dat het, nog bevend, berg-op gaat.

Ida Gerhardt

Uit: Verzamelde gedichten, 1985

Kort commentaar:

Een advies van de dichter: deel je leed alleen met een goede vriend.
Ga niet naar anderen: zij weigeren te beseffen wat er is.
Mijd hun bedisselen, hun ergernis, als je niet naar hun pijpen danst.
Nee, zoek een goede vriend.

Gezegend als je die mag kennen.
Vooral de laatste strofe vind ik heel mooi.









-------------------------------------------------------



IEMAND DIE JEZUS HEET


Dit kan geen alchemist of apotheker: zonder
vijzel, kruid of zalf je ogen openstrijken.
Met losse handen! Een profeet? De patiënt
kan zien - dat weet hij zeker. Hij knippert wat,

krijgt helder zicht vanaf de dag dat 'iemand'
modder maakte. 'Iemand die Jezus heet.'
Voor mij in de trein zit nu een blinde man.
Naast hem een labrador. Niet aaien a.u.b.

Een leven leren, los te laten. Te vertrouwen: later!
Zand blijft liggen als je hand ontspant, maar
maak je vuisten, loopt het weg als water.
Aan dit verdriet heeft God het land en aan dat

valse schuldverdelen. Hij is geneesheer, doet
in slijm en slijk: lijfarts in moddertijd. En als het
erom spant? Dan schrijft hij in het zand. Hier is
alvast één bedelaar de koning te rijk.

Hilbrand Rozema

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed, Heerenveen, 2013

Bij Johannes 9

Kort commentaar:

Heel Johannes 9 gaat over de genezing van de blinde door Jezus.
U moet het hoofdstuk eigenlijk nog eens lezen.
Het conflict met de Farizeeërs bereikt hier een kookpunt.
Als hij die blind was zijn geloof in Jezus belijdt
en zich voor Hem neerbuigt, zegt Jezus:
"Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen.
Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien
zullen blind worden."
Dat laatste slaat hier op de Farizeeën.

Een leven leren, los te laten. Te vertrouwen: later!
Zand blijft liggen als je hand ontspant, maar
maak je vuisten, loopt het weg als water.
Prachtig beeld en levensles.
















-------------------------------------------------------



TELEVISIEDOMINEES


zij komen uit Amerika gevlogen door de ether
ze zien er zo welvarend uit het kan gewoon niet beter
en ook hun blijde dames zitten stevig in het vlees
o ik ben stapelgek op televisiedominees

hun glimlach staat zo stralend wit op hun gelaat bevroren
het lijkt wel of hun tanden ook al weder zijn geboren
ze zijn zo zelfverzekerd met hun bijbels en bv's
o ik ben stapelgek op televisiedominees

zij voeren hun theater op in nieuwbouw-kathedralen
met geld van de gewone man stofferen zij hun zalen
met giften voor het werk des Heren liften zij hun face
o ik ben stapelgek op televisiedominees

zij prediken met kracht het evangelie van de voorspoed
en alles wat zij roepen vindt hun middle-class gehoor goed
die grijpen naar hun zakdoeken en hun portemonnees
o ik ben stapelgek op televisiedominees

hun God is als een automaat waar je een euro indoet
dan komt het met je werk met je gezondheid en gezin goed
zo kun je alles kopen voor wat slogans en clichés
o ik ben stapelgek op televisiedominees

het mooist van alles vind ik wanneer ze ook gaan zingen
zo heilig dat de tranen je haast in de ogen springen
ze verkopen heel wat beter dan ikzelf van mijn cd's
o ik ben stikjaloers op televisiedominees

Rikkert Zuiderveld

Uit: Solo, 2007

Kort commentaar:

Toen ik dit vers las moest ik denken aan de Amerikaanse televisiepredikant
Jesse Duplantis die 54 miljoen nodig heeft
om zijn 4de privévliegtuig te kunnen aanschaffen.
De eerste drie vliegtuigen moeten te vaak een tussenstop maken om te tanken.
Waarom een 4de?
"Hiermee kunnen we overal en altijd vertrekken en mensen over God vertellen",

zei de Amerikaanse predikant tegen The Washington Post.

"Als Jezus vandaag de dag nog op aarde zou zijn, dan zou hij toch ook niet rondtrekken met een ezel?",
zei Duplantis tegen de Amerikaanse krant.









-------------------------------------------------------



SINT JOHANNESGA


ik loop door een witte laan
naar het kerkhof waar mijn vader rust
in de heldere vriesnacht
zie ik van verre de graftekens staan

met naam benoemde patiënten
in het maanlicht zelfs vertrouwd
leiden me naar jouw graf
waar ik al zoveel jaren heb gerouwd

mijn hand verwarmt de koude steen
pap er is iemand overleden zeg ik zacht
aan wie ook jij als arts visites hebt gebracht
hoewel met spoed ontboden ging hij heen

was 't voor jou een zorgelijk patiëntje
voor mij het sterven van een oude man
het hart is verraderlijk sprak je over dat ventje
wat ik als jouw collega niet bestrijden kan

de afdruk van mijn warme voeten
waardoor de sneeuw hier is geplet
zal misschien nog getuigen van ons ontmoeten
als de dode hier zal worden bijgezet

Alfred van Haskerland

Kort commentaar:

Vader en zoon Haskerland waren beiden huisarts.
De vader overleed in 1942 'door maatregelen van de bezetter.'
De 'ik' was toen drie jaar.
De zoon bezoekt het graf van zijn vader.
Dan ontstaat een merkwaardige monoloog:
"pap er is iemand overleden zeg ik zacht
aan wie ook jij als arts visites hebt gebracht".

Voor de vader was het een 'ventje', voor de ik een oude man.

Een bijzonder gedicht over twee generaties huisartsen.
Zo een ben ik nog niet eerder tegen gekomen.
















-------------------------------------------------------



DE STEM VAN PAULUS


Paulus, die tenten maakte, schreef
over een nieuw begin van alle dingen
wanneer het aardse kamp wordt opgebroken

Een oogwenk, tussentijds, een vreemde ruil:
wat losse lappen voor een eeuwig huis.

Nu is het donker, wat we zien
blijft wazig, een beslagen ruit.
De straat is stil, een man
loopt voor mij uit,
hij wankelt en misschien
valt hij straks op de hoek.
Zijn hond is naast hem, likt
zijn hand, ook als hij struikelt,
schrikt,
en vreemde dingen ziet.

Renée van Riessen

Uit: Krekels in de keuken, 2008

Bij 2 Korintiërs 5:1

Kort commentaar:

De opening van het vers herinnert aan het magnifieke begin van 2 Kor. 5:
"Want wij weten dat indien de aardse tent waarin wij wonen
wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben
in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis."


De dichter noemt dit een vreemde ruil, want we weten niet wat ons te wachten staat.
Nu is het donker, wij kijken door een spiegel in raadselen, door een beslagen ruit.
Wij zijn als die man die voor de 'ik' uitloopt, en misschien straks, om de hoek valt.

Het gedicht draait om het beeld van het huis.
Zijn we ooit ergens echt thuis?
Bestaat er een eeuwig huis en moet je daarnaar verlangen?
De tekst van Paulus suggereert minstens dat zo'n vreemde ruil mogelijk is.

Paulus is in 2 Kor. 5 heel wat stelliger dan de dichter in dit vers.
Het is geen vreemde ruil maar een heerlijke ruil:
Wat losse lappen voor een eeuwig huis!









-------------------------------------------------------



GEBOORTE


Gods liefde op aarde neergedaald
ligt in een stal op stro te slapen.
De stille herders van de schapen
zij hebben het alom verhaald.

De ster staat boven Bethlehem.
De Koningen uit het Oosten vonden
een kind in windselen gewonden
en os en ezel zien naar hem.

Hier slaapt, der wereld toevertrouwd,
die was vóór de aanvang van de tijden,
het kind waarom Maria schreide,
waarover elk de handen vouwt.

Ida Gerhardt

Uit: De hovenier, 1961

Kort commentaar:

Een geconcentreerd kerstgedicht.
Enkele elementen uit het kerstverhaal worden genoemd.
Er is meer aan de hand dan een paar gebeurtenissen:
Gods liefde is op aarde neergedaald (Joh.3:16).
Die was vóór de aanvang van de tijden (Joh.1:1).
Waarover elk de handen vouwt.
Is de laatste regel een vrome wens?
















-------------------------------------------------------



LURVEN


Het hoge woord is eruit, van uitverkoren zijn.
Dat is niet slechts een lastig erfstuk van Calvijn.
Hier staat het ook. Lees maar, 't is zwart op wit.
Dat maakt me bang. Soms wel. Maar Jezus zelf

komt met de vergelijking. Nodig dan nu maar uit,
zegt hij, wie echt heel graag wil komen. Zelfs
slechten, die nog van verandering dromen. Kijk
wie daar snel aan tafel schiet: een slechterik.

Hij ploft al op die banken neer in passende kledij.
Hoe zou je anders durven. Bedek je slechter ik
nu hij het teken geeft. Weg met die oude lurven.

Dit feest heeft al zoveel gekost. Tijd om elkaar
te kussen en te feliciteren. Er staat al een lange rij
die van de Heer het vieren van een feest wil leren.

Hilbrand Rozema

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed, Heerenveen, 2013

Bij Matteüs 22:1-14

Kort commentaar:

Het feestelijke en blije van dit gedicht zit in de laatste strofe.
Tijd om elkaar te kussen en geluk te wensen.
Geen tijd meer om bang te zijn of je wel uitverkoren bent.
Nee, en dan heel fraai: we moeten het vieren van een feest nog leren.
Van wie? Van de Heer Zelf.
Zo raak je als kind van God nooit uitgeleerd.









-------------------------------------------------------



WERKSTER


Zij kent de onderkant van kast en ledikant,
ruwhouten planken en vergeten kieren,
want zij behoort al kruipend tot de dieren,
die voortbewegen op hun voet en hand.

Zij heeft zichzelve aan de vloer verpand,
om deze voor de voeten te versieren
van dichters, predikanten, kruidenieren,
want er is onderscheid van rang en stand.

God zal haar eenmaal op Zijn bodem vinden,
gaande de gouden straten naar Zijn troon,
al slaande met de stoffer op het blik.

Symbolen worden tot cymbalen in de
ure des doods - en zie, haar lot ten hoon,
zijn daar de dominee, de bakker en de frik.

Gerrit Achterberg (1905-1962)

Uit: Hoonte, 1949

Kort commentaar:

Hoe een zo nederig beroep zo'n prachtig vers kan opleveren!
Bedenk wel dat dit vers al meer dan 70 jaar geleden is geschreven.
Toen waren er nog werksters, zoals ze toen genoemd werden.
In de eerste regel zien we haar aan het werk, onvergetelijk.
In de eerste twee strofen wordt de lage status van haar beroep verder uitgewerkt.

In het tweede deel van het gedicht vinden we de werkster op Gods bodem,
in de hemel. Wel een tegenstelling met regel 1.
Daar bevond ze zich op de bodem (vloer) van dichters, predikanten, kruidenieren.

De werkster is op weg naar Gods troon.
Ze is in jubelstemming, ze maakt muziek met haar aardse attributen: stoffer en blik.
Dan volgt die schitterende regel: symbolen worden tot cymbalen.
Door en in de dood wordt alles op z'n kop gezet.

De vroegere werkgevers van de werkster staan bij het graf, haar lot ten hoon.
Alsof er niets veranderd is.
Zij weten niet van de verhoging van de werkster en van haar feest voor God.

Dit vers behoort voor mij tot de mooiste van de christelijke dichtkunst.
















-------------------------------------------------------



JEZUS, RAADSMAN, WONDERBAAR


Genietend van de tempel en het feest,
twaalf jaren jong, gretig en doelbewust.

Verwonderd kijkt hij in het rond en speurt
of hier de wijsheid woont als Vader zelf.

Want hij aanvaardt de taak om heel de Schriften
te doorzoeken, scherpzinnig, rusteloos.

Hier is een mens die alle argumenten
weegt in zijn schaal, ze toetst op hun karaat.

Door vraag en tegenvraag zoekt hij de spits,
het brandpunt van zijn woorden raakt het hart.

Zo scheidt hij merg en been, ontdoet de taal
van muggenzifterij en vroom gezwets.

Van eeuwigheden her, twaalf jaren jong,
nader tot God, de tempel en het lam.

Koos Geerds

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed, Heerenveen, 2013

Bij Lucas 2:41-52

Kort commentaar:

Ja, hoe zal Jezus genoten hebben van de tempel en het feest.
Hij was nog maar twaalf.
Daar zat hij tussen de rabbi's: hij luisterde en stelde vragen.
'Maar allen die hem hoorden stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden.'
Prachtig komen deze elementen in dit vers aan de orde.
Echt een vers voor fijnproevers.

Ontroerend dat slot:

Van eeuwigheden her, twaalf jaren jong,
nader tot God, de tempel en het lam.










-------------------------------------------------------



DE ZES KINDEREN


Ze stappen de hoek van de Bönhoflaan om
Met namaakgeweren en speelgoedtrom,
Hun helmen in soorten en maten
Creëren zes stoere soldaten.

Ik zie ze marcheren: drie rijen van twee
De Sjoerdjes en Helmus, Willy, Albert en Pé
Hun leger rukt op naar het noorden

Soldatencadans zonder woorden.
Op de Lingedijk: halt! bij de grenspaal van Drumpt
Waar mensen het oorlogsvuil hebben gedumpt
Dat zij thuis niet durfden bewaren
Een plek vol verborgen gevaren.

Die vuilstort trekt als een magneet
Nieuwsgierigheid maakt blind
Een kistje krap een handpalm breed
Betovert ieder kind.
Dan barst de bom, een hels akkoord
Met bliksems woest en wrang.
Vijf kleuters worden bruut vermoord
Een kind krijgt levenslang.

Gedenk dan, wie dit leest of hoort,
De kind'ren in hun dood.
Die achterbleven lijden voort
Met vragen levensgroot.
Bemoedig hen die verder gaan,
Gekwetst, gewond, geraakt,
Zodat in hun beproefd bestaan
Weer ruimte wordt gemaakt.

Ermelo, 4 mei 2009

Jac. van der Kolk

Kort commentaar:

Ik herinner me deze gebeurtenis nog levendig: 11 juni 1945.
De opa en oma van een van de Sjoerdjes waren onze buren.
Ik werd door mijn ouders gewaarschuwd ver weg te blijven van oorlogstuig,
anders kon mij eenzelfde vreselijk lot treffen.

Later las ik het verhaal van Koos van der Kolk en zijn gedicht.
Aan het eind van zijn leven is hij er nog niet los van.
Voor velen leeft de oorlog met zijn verschrikkingen nog voort.
















-------------------------------------------------------



LAATSTE PLAAG


Je hebt het allemaal wel gehad: die week waarin het water
lobbig werd als bloed. Toen die rivier nog stonk
van opgeblazen aas, kreeg je die vorsen op je bordje,
tussen de lakens zelfs. Luizen daarna en zware vermenging
van ander ongedierte. Juist toen je klaar met krabben was,
waaide de pest in de stallen en ieder huis ook nog eens
onder natte blaren. In tranen weet je de platgeslagen oogst
door hagel nog en dat het mooi geweest was zo of anders

en je vloekte: bij de kloten van de bok. Prompt kwam
de straffe oostenwind die jou kaalvreters bracht, geen blaadje
van het nieuwe groen meer over. Na dikke dagen duisternis
had je zowaar nog adem in de krop; omdat zoveel ineens
volgens de radio aan het klimaat lag, dat het een kwestie was
van opgelucht anders gaan boeren. Dus sluit je monter af:
de plaats staat toch wel als een eeuwig huis, stamhouder

slaapt en morgen weer vroeg op. Had je gedacht.
Keel vóór vannacht het kistkalf uit je net ontsmette stal,
kwast met een handvol vlas zijn bloed op dit gezekerde kozijn:
er is een tiende plaag. Slaap liever aangekleed. Sluit af,
vergeet de bovendorpel niet; wie nu niet weg is
wordt vannacht nog door de vuilbek voor 't laatst gezien.

Henk Knol

Uit: Brandaan van de christelijke poëzie
Uitgeverij Brandaan 2008

Bij Exodus 7-11

Kort commentaar:

Het gedicht wil vooral een eigentijdse onheilsdreiging weergeven
tegen het decor van de in het OT beschreven plagen.
De dichter gebruikt de plagen voor de sfeertekening.

We kijken in dit vers door de ogen van een Jood in Egypte
in de tijd dat de HEERE de tien plagen over het land bracht.
Via radio en klimaat maakt de dichter de situatie actueel.
De Joodse boer denkt dat hij na de negende plaag rustig kan slapen.
Maar dat had hij gedacht. Er komt nog een tiende plaag.
Een allesbeslissende.
Alleen achter de bloed van het geslachte lam is hij veilig en geborgen.









-------------------------------------------------------



HET STILLE STRAND


Na dichte blikjes bier, Heinz' Condiment,
rubber handschoenen, gele plastic helmen
voorzien van initialen, kwamen inktvis-
ruggen. Meer en meer door meeuwen uitgehold
kalkachtig schuim, gestold, geen spoor van mantel,
zak of armpje, waar je ook begon.
We stapelden ze op, liepen als obers
zwaar beladen langs de branding naar de
kinderen te wenken dat ze moesten
komen maar geen sprake. Lieten zich door
golven hoger dan ouders meenemen, gleden
krijsend de schepen na, kleren zoek onder bergjes
opwaaiend zand ver weg. Flarden los schuim
als je ze zag, hun witte
springende ruggen. Daar stonden we met onze handen
vol ontuig dat zij nooit verlangd, gevraagd,
gekozen of van ons, toen dat nog kon,

als neiging tot behoud begrepen hadden.

Eva Gerlach

Uit: Niets bestendiger, 1998

Kort commentaar:

Ouders met kinderen aan het strand.
Is er iets heerlijkers?
De ouders zoeken allerlei aangespoelde spulletjes bij elkaar.
Maar de kinderen tonen geen enkele belangstelling.
Hun hoofd staat naar zwemmen in de hoge branding.
Is het verzamelde afval symbool voor allerlei misverstand in de opvoeding?
















-------------------------------------------------------



EEN KORAAL


Volgens zijn tijdgenoten was Johann Sebastian Bach
een virtuoos organist - hij speelde met
een onnavolgbare 'Leichtigkeit'.

lichthandigheid zou je het kunnen noemen, maar dan zo
licht dat het was alsof het geen handen waren
die speelden

ik vermoed dat ik wel weet hoe het klonk
alsof ik hoor hoe hij het zelf is die daar boven
in deze kerk in die kleine machinekamer
muziek zit te maken

je hoort het eeuwenoude mechaniek, het gekreun
van scharnieren, het geklepper van toetsen
het gekraak van de vloer, het zuchten van wind
hoe er van lucht muziek wordt gemaakt

en er een koraal langzaam door de ruimte zweeft
als een onzichtbare gewichtloze vogel
Leichtigkeit

Rutger Kopland

Uit: Wat water achterliet
Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 2004

Kort commentaar:

Mooi een vers over Johann Sebastian Bach.
En dan ook van nog Kopland!
Prachtig die typering van de orgelbank met die registers en manualen:
een kleine machinekamer

En verder:
je hoort het eeuwenoude mechaniek, het gekreun
van scharnieren, het geklepper van toetsen
het gekraak van de vloer, het zuchten van wind
hoe er van lucht muziek wordt gemaakt


Tenslotte schitterend: het koraal dat langzaam door de ruimte zweeft
als een onzichtbare gewichtloze vogel
Leichtigkeit

Een vers om van te genieten, net als van een Bachkoraal.









-------------------------------------------------------



PERFECTIONISME


De leerlingen hebben we opgedreven
om God perfect te dienen en we gaan
er met gezag blijmoedig tegenaan
omdat we vrezen voor hun eeuwig leven.

We vinden dat ze zich meer moeten geven
in liefde voor hun naasten, hun bestaan
mag niet in feestjes en plezier opgaan:
ze moeten naar het allerbeste streven.

En met de Schriften in de hand beloven
we hun de hemel, als ze maar gedwee
meegaan naar onze eigen dominee
en zich van 't mooie leven niet beroven.

Maar een van hen kan het niet meer geloven
en heel verdrietig doet ze niet meer mee.

Piet Los

Uit: Ongelinieerd, 2000

Kort commentaar:

De scholen zijn weer begonnen.
Wat verwachten we als ouders van onze kinderen?
Het gevaar bestaat dat we te hoge verwachtingen koesteren.

Als psychiater kwam Los in aanraking met slachtoffers van perfectionisme.
Hij was vuurbang voor een opvoeding, waarin kinderen zo hoog mogelijke cijfers
moeten halen en toonbeelden van braafheid moeten zijn.
Dat paste bij een kleinburgerlijke samenleving.
Hij vreesde dan voor het eindresultaat:
brave, stille, volgzame kinderen, maar wel chronisch depressief.
En diep ongelukkig.

Hier haakt een meisje af als gevolg van zo'n perfectie-mentaliteit.
Het wil niet zeggen dat ze haar geloof kwijt is,
wel het geloof zoals haar dat is bijgebracht.
















-------------------------------------------------------



BEROEPSKEUZE


En toen ze vroegen wat ze later wilde worden
zei ze 'Graag invalide' en zag zich al,
benen onbewegelijk in bruin-geruite plaid
door toegewijde man en bleke zonen
voortgeduwd, geen zegel zelf te plakken,
geen brief te schrijven, geen reis te maken.
Dan zou ze eindelijk echt vrij zijn
zo treurig kijken als ze wou, in winkels
voor haar beurt gaan. Bij optochten
vooraan staan, geen mooie kleren aan
en elke avond zachtjes snikkend
zou ze zeggen heus niet om mij
maar om die last voor jou.
En beide zonen zouden altijd
bij haar blijven, hun leven
aan haar wijden en nooit
zou haar iets overkomen,
nooit, nooit zou ze slijten.

Judith Herzberg

Uit: Beemdgras, 1968
Uitg G.A.van Oorschot, Amsterdam

Kort commentaar:

Hoe oud zou dit meisje zijn dat zulke gedachtenspinsels heeft?

Mijn gehandicapte kleinzoon Frank vroeg laatst:
'Opa, mag ik bidden dat ik kan lopen?'

Ja, wat moet je daarop zeggen?
Ik antwoordde: 'Natuurlijk mag je dat vragen,
Maar vergeet dan niet te danken voor alles wat je wel kunt:
praten, kijken, bidden, adremo rijden en nog veel meer.'

Toen zei Frank: 'Opa, wilt u met mij de Heere hiervoor danken?'
Dat heb ik graag met hem gedaan.









-------------------------------------------------------



WAAROVER ZAL IK ZINGEN


Waarover zal ik zingen
over regenjassen over het lover van geboomte
of zal ik over de liefde zingen

Waarover zal ik zingen over vliegmachines
blinkend aluminium in de zon en blauwe lucht
of zal ik zingen over de liefde

Over auto's over steden en historie
of zal ik zingen over de liefde

Over vele vreemde dingen
over de gewone
of zal ik zingen over de liefde

Over bloemen over water
over mooie dingen of wat droevig is
of zal ik zingen over de liefde

Over tabak en vriendschap
over geur en wijn
over schepen zeilen meeuwen over ellende
over de ouderdom over de jeugd
of zal ik over de liefde zingen

Jan Hanlo

Uit: Verzamelde gedichten
Amsterdam, Van Oorschot 2006

Kort commentaar:

Daar komt een diepe vraag op je af:
waarover zal ik zingen?
De dichter noemt een scala aan mogelijkheden,
maar komt steeds terug met: of zal ik zingen over de liefde.
Nu is de liefde tussen mensen altijd waard om bezongen te worden.
Laat daar geen twijfel over bestaan!

Voor mij als christen gaat de vraag nog dieper:
ik moet daarbij denken aan het prachtige 1 Johannes 4:10.

Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad,
maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden
om verzoening te brengen voor onze zonden.


Dus als iemand mij vraagt: waarover zal ik zingen?
is mijn antwoord: over Gods liefde voor ons, waarom Hij zijn Zoon zond
tot volkomen verzoening van al onze zonden.
















-------------------------------------------------------



DES KEIZERS


Zo'n volkstelling heeft heel wat voeten in de aarde.
Gelukkig vond ik op de valreep onderdak.
Maar zoveel mazzel had niet iedereen. Ik sprak
vanmiddag nog een ambtenaar en vroeg hem waar
de zo laat gekomen man en vrouw gebleven waren,
het echtpaar waar de herbergier geen plaats voor had.
Misschien de noodopvang, zei hij, maar hoe of wat
is in principe niet de zorg van ambtenaren.
Wij zijn er voor het geld, de macht en de getallen.
Vanmorgen heeft de man zich hier bij mij gemeld
om zich conform de regels in te laten schrijven.
Zijn vrouw was uitgerekend deze nacht bevallen!

Ik zei gevat (niet om de spot ermee te drijven):
Dat kind kan godzijdank nog worden meegeteld.

René van Loenen

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Bij Lucas 2:1-20

Kort commentaar:

Een bijzonder vers over de 'inschrijving'.
Bijzonder, omdat we meekijken door de ogen
van iemand die in Bethlehem wèl onderdak vond.
Niet in de noodopvang maar - met mazzel- in een herberg.
Hij is de 'ik' en doet verslag.
Mooi dat woord 'uitgerekend' in dit verband.
En dan die fraaie laatste regel met dat 'godzijdank'.









-------------------------------------------------------



FALL-OUT


Kaïn, vervloekt na broedermoord, terstond
van de aardbodem, van de grond verdreven,
die hem de vrucht des velds niet meer wou geven,
Kaïn was bang dat doodsloeg wie hem vond.
Hij riep het uit: mijn zonden zijn te groot.

Maar God stelde een teken, dat geen hond
hem aan zou raken op straffe van zeven
keren vervloekt te worden, een verbond
om in 't verborgen verder mee te leven.

Hij woont, door een Ausweis gedekt van God,
onder het paradijs, in het land Nod.
Bekent zijn huisvrouw volgens het gebod.
Wint Henoch. (Niet die wandelde met God
z'n eigen dood voorbij, cherubs ten spot.
Dat was een neef. Van hem stamt Christus af,
die voor ons stierf en oprees uit het graf.)

Hij bouwt Henoch, een stad, rondom zijn lot.
Uit deze linie komt het orgel voort
en worden voor het eerst harpen gehoord;
reuzen gezien; mannen van naam, Nimrod.
Totdat de zondvloed zich erover stort.
Babel en Ninevé. De spraak verwart.

Gerrit Achterberg

Uit: Verzameld Werk, 1963

Bij Genesis 4

Kort commentaar:

Dit vers vertelt het verhaal van Kaïn uit het begin van Genesis.
Het gedicht bevat twee problemen: aan het begin en het slot.

Wat moeten we met de titel: Fall-out?
Het is de radio-actieve neerslag die valt bij een atoombomexplosie.
Misschien kan je zeggen, dat het leven van Kaïn grondig verwoest wordt
na het doden van z'n broer. Hij wordt vogelvrij verklaard, een uitgestotene.
Weliswaar met een Ausweis van God.
Ausweis is een woord uit wo2, wat zoveel wil zeggen als een identiteitskaart, een paspoort.
Fall-out kan ook een woordspeling zijn van:
eruit gevallen, uit z'n vertrouwde familieomgeving.
Bij zo'n titel moet je beide betekenissen laten meespelen.

Het tweede probleem is Ninevé.
Bij Babel verwarde de spraak.
Maar wat heeft Ninevé ermee te maken?
Babel en Ninevé waren beide wereldsteden vol goddeloosheid,
vol autonome mensen, die het zelf wel uitzochten.
Vol van Kaïns.
Zoals vandaag temidden van ons.
















-------------------------------------------------------



HET OORDEEL


Mijnheer de voorzitter, ik ben te oud.
Wanneer de Heer weer in het zand gaat schrijven
vrees ik, dat ik als oudste niet kan blijven.
Ik deed in een lang leven te veel fout.

Ik weet, dat u beslissingen moet nemen
en dat u eerlijk en rechtvaardig bent.
Het is maar beter dat u mij niet kent.
Mijn handen zijn te zwak voor zware stenen.

Ik lijk te veel op die verdorven vrouw
om eerlijk en rechtvaardig recht te spreken
en over wie dan ook een staf te breken.
Ik wens u wijsheid, moed, beleid en trouw.

U kent mij niet maar God heeft zeer bedreven
mijn naam zorgvuldig in het zand geschreven.

Piet Los

Uit: Ongelinieerd, 2000

Kort commentaar:

Hier is een oudste uit de hoge raad van Israël aan het woord.
Hij acht zich te slecht om bij het oordeel over Christus betrokken te zijn.
Bovendien zijn z'n handen te zwak om mee te doen met de steniging.

In de laatste strofe bekent de oudste tot de volgelingen van Christus te behoren.
Hij heeft zijn verzondigd leven beleden
en gekozen voor de veroordeelde.
Een boeiend sonnet.

Indirect beschrijft de dichter zichzelf.
Maar dan wordt het ingewikkeld.
Hoe vertaal je dit vers naar vandaag?
In ieder geval, hij weet zich ondanks z'n zonden door God verkozen.









-------------------------------------------------------



PAASMORGEN


Hij was het graf al uitgegaan
vóór ik Zijn dood bezoeken kon.
Een zwarte leegte in de zon
gaapt de spelonk mij aan.

O wát ik hoopte in mijn verdriet,
Hij kwam mijn ongeduld nog vóór.
Maar, Die ik door de dood verloor
vind ik ook levend niet.

De olijven met de lichte wind
verzilvren in de zonneschijn,
waar 't hart niets dan zijn oude pijn
langs alle paden vindt.

Maar om de donkre nauwe bocht
wappert een oogwenk zijn gewaad.
Mij blindt de glans van zijn gelaat.
Hij had MIJ lang gezocht.

Willem de Mérode (1887-1939)

Uit: De donkere bloei (1926)

Kort commentaar:

De 'ik' is op zoek naar zijn Meester.
Hij kan Hem niet vinden: het graf is leeg.
Een zwarte leegte in de zon.
Hij zoekt in zijn verdriet, tevergeefs.
Maar dan ziet hij de Opgestane.
Die had hèm gezocht en gevonden.
Wat een wending.
Typisch voor Willem de Mérode.
















-------------------------------------------------------



VOORBODES


Een tekening hangt in de lucht, onrust
bij zon en maan, geschreeuw op aarde
wanneer de zee oproerig raast.

De mensen worden gek van angst, trillen
op laatste benen, de hemel schudt
zijn bleke sterren af.

Dan zien ze op een wolk de Mensenzoon
komen met kracht en indrukwekkend licht.

Ga op je tenen staan, blijf kijken,
want je verlossing is dichtbij.

Wanneer de knoppen van de bomen op scherp
staan, weet je: het wordt zomer.

De hemel schudt ons heftig heen en weer:
Gods koninkrijk is heel dichtbij gekomen.

Ria Borkent

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Bij Lucas 21:25-31

Kort commentaar:

De titel wijst vooruit. Er komt wat aan, iets heerlijks voor Gods kinderen.
Maar de mensen worden gek van angst, trillen op de laatste benen.
Dan verschijnt Christus op de wolk met kracht en licht.
De gelovige wordt aangeraden:
'Ga op je tenen staan, blijf kijken,
Want je verlossing is dichtbij.'
Prachtige regels.
Gods koninkrijk is heel dichtbij gekomen,
Alle voorbodes wijzen in die richting.









-------------------------------------------------------



GENESIS


Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.

Het is een opengaan van vergezichten,
een bìjna van gehavendheid genezen;
een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.

Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: 'ontslapen'.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.

Ida Gerhardt

Uit: Het Sterreschip, 1979

Kort commentaar:

Als je jong bent en je leest dit vers, dan denk je:
Ja zo zal het zijn als ik oud mag worden.
Als je oud geworden bent, dan denk je:
Zo is het precies, wat schitterend verwoord.
Wat mooi ook om het vers Genesis te noemen.
En dan: een onomstotelijk weten
Dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
Wanneer men van u schrijven zal: 'ontslapen'.

Ik moet dan denken aan mijn dooplied:
God zal zijn waarheid nimmer krenken.
Een onomstotelijk weten!
















-------------------------------------------------------



HEMELSLEUTEL


Mijn moeder geloofde naast God
en de trouwe, luisterende huisarts
in de heilzame werking van kruiden.

Mijn vader meer in kruidenbitter
en met Pasen vrat hij eieren
als Drent, in veen geboren oervent.

En ik? Ik word high van een woord,
word dronken van herhaald uitspreken,
ontsluit de poort naar het geheim?

Breek het blad, een vliesje komt vrij,
Leg het op een open wond en herstel.
Dat is bewezen, geen desillusie.

Eens een afweerkruid tegen boze
geesten en heksen, maar die tijd
is voorbij? Jij, hemelsleutel, hier,

dichtbij.

Lenze L. Bouwers

Uit: Vechtdalnotities, 2020

Uitg: D33 Publicaties
Poëzie Lenze L. Bouwers
Beeld Gijs Dragt

Kort commentaar:

De titel 'Hemelsleutel' wekt hoge verwachtingen: sleutels van het hemelrijk.
Daaraan moest ik denken. En bij een gedicht mag je aan alles denken.
Hier is 'hemelsleutel' in de eerste plaats de naam van een vetplant.
Daaraan werd in de middeleeuwen een beschermende werking
toegeschreven tegen heksen en boze geesten.
Bovendien zou de plant een geneeskrachtige werking hebben
door het vliesje dat zichtbaar wordt, als je een blad breekt.
Beide elementen zijn in dit vers verwerkt.

De gedicht komt voor in een nieuwe uitgave getiteld 'Vechtdalnotities'.
Het is een fraai uitgegeven boek van Lenze L. Bouwers (poëzie) en Gijs Dragt (fotografie).
Hierbij staat het Vechtdal centraal.
Het was een feest om het door te bladeren
en te genieten van de fraaie foto's en de gedichten.
Ik kan het bij u aanbevelen. Mooi om cadeau te geven.









-------------------------------------------------------



MOOIE GESPREKKEN 1 - OVER DE ZIEL


Dat de ziel het lichaam verlaat bij het sterven
daarover bestaat geen twijfel - waarom immers
zou de ziel willen blijven
maar waar hij heen gaat is onzeker

iemand van ons meende dat hij nergens heen gaat
want hoe zou hij zonder lichaam kunnen bestaan

iemand dacht dat hij naar een ander lichaam zou
kunnen verhuizen, hij moet toch ergens heen

iemand veronderstelde dat hij teruggaat naar waar
hij vandaan kwam voordat hij een lichaam nodig had

en natuurlijk was er ook iemand in het gezelschap
die zei dat er volgens hem meer aan de hand was
dat er zijns inziens nog iets was blijven liggen
dat achter iedere vraag een andere vraag schuilt

en ik ik begon hevig te verlangen naar
de troost van een sigaret

Rutger Kopland

Uit: Een man in de tuin
Van Oorschot, Amsterdam (2004)

De 'ik' maakt een discussie mee over de vraag
waar de ziel blijft na het sterven.
Ten diepste vindt hij het een vervelend gesprek:
Hij verlangt naar de troost van een sigaret.
Let op dat veelzeggende woordje 'troost' in dit verband.
Er ontbrak nog iemand in dit gezelschap.
Iemand die in zijn jonge jaren op catechisatie
Zondag 22 van de oude Heidelberger uit het hoofd had geleerd:

"Welke troost geeft u de opstanding van het vlees?
Dat niet alleen mijn ziel na dit leven terstond
tot haar Hoofd Christus opgenomen zal worden,
maar dat dat ook dit mijn vlees,
door de kracht van Christus opgewekt,
weer met mijn ziel verenigd
en aan het verheerlijkt lichaam van Christus
gelijkvormig zal worden."

Deze troost gaat heel wat dieper dan die van een sigaret.
















-------------------------------------------------------



HEER, IN MIJN HART IS DE EEUW GELEGD




Heer, in mijn hart is de eeuw gelegd
maar mijn tong is stom. Onmogelijk
nog recht te praten, ben ik allang
van binnen krom.

Mijn dagen zijn een schijngevecht
van wrok en oud zeer. Ik sleep
mezelf mee en de klok
en sla mijn ogen neer.

Maar op een sabbat boog uw hand
het graan. Door alle velden golft
uw handbeweging sinds: de wind!
Genade voor recht!

Gods kind! Met dat gebaar
is een diepe rust ons aangezegd,
is de wet zoveel beter te verstaan.
In alle sabbatsrust plukt u

een handje graan en opent langzaam
mijn gesloten handen. Zo graag
neem ik het van u aan. U legt
op landschap, wind en oogst

op de dingen en de tijden
uw hand, en brengt de krom-
gebogen mens tot staan,
tot rechtop gaan.

Hilbrand Rozema

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Bij Lucas 13:10-21 en Prediker 3:12,13

We kijken door de ogen van een kromme vrouw, ziek van bezetenheid, al 18 jaar.
'In mijn hart is de eeuw gelegd' wordt verschillend uitgelegd.
Ik kies hier voor het verlangen naar het eeuwige, het volmaakte.
De mens is geschapen voor de eeuwigheid, voor het eeuwige geluk.
Wat een tegenstelling bij haar: wat ze van dat geluk weet
en wat ze daarvan in haar leven niet ervaren heeft.
In Lucas 13 geneest onze Heer een kromme vrouw. Ver van volmaakt.
Ze kon met geen mogelijkheid rechtop gaan.
Onze Heer genas haar en ze loofde God. Geweldig.

Het vers gaat ook over ons, over mij, ook over vandaag.
Tegen deze achtergrond kunt u dit gedicht begrijpen
en ervan genieten. En erdoor getroost worden.









-------------------------------------------------------



WERKLOOSHEID




Drie jaar nu al. Ik kom nog in 't gesticht.
Kon ik ze thuis ontslaan van mijn bestaan!
Mijn kleine zusje ziet me nauwelijks aan.
't Is of de meid het woord niet tot mij richt.

Ieder leeft op, als ik mijn hielen licht.
Het beste kon ik bij Van Nelle gaan.
Alleen: dan is het met m'n vàk gedaan
Voor leraar krijg ik een te oud gezicht.

Van morgen ben ik naar de kerk geweest.
'God zal u, als op adelaarsvleugelen, dragen.'
Maar ìk heb zitten zweten als een beest.

Want steeds zag ik, toen de gemeente zong,
die werkeloze, die het raam uitsprong
en, van vier hoog, te pletter is geslagen.

Rotterdam 1933, 1934, 1935

Ida Gerhardt

Uit: Verzamelde Gedichten, 1985

Vandaag is er als gevolg van corona opnieuw veel werkloosheid, met veel ellende.
Als Ida Gerhardt dit vers schrijft is ze al drie jaren werkloos.
Ze heeft daar grote moeite mee.
In 1933 slaagde ze voor haar doctoraal klassieke talen.
Maar het was crisis: geen banen.

Een beetje ruig gedicht. Maar Gerhardt kon ruig zijn.
De 'ik' is niet bepaald gelukkig. Niemand ziet haar 'staan' zonder baan.
En dan komt daarbij de misère in de maatschappij van de dertiger jaren van de vorige eeuw.
De werkloosheid om haar heen heeft haar aangegrepen.
Vooral in de laatste twee strofen wordt dat duidelijk.
Het zweet brak haar uit, toen ze dacht aan de wanhoop van die werkeloze.
Waar waren toen die adelaarsvleugelen waarvan de psalm getuigt?

Gerhardt zal wel geweten hebben dat die adelaarsvleugels figuurlijk zijn bedoeld.
Maar nu werd het haar teveel.
Ze kon het beeld van die springende man niet uit haar hoofd krijgen.
Het is geen vreemde gedachte dat ze zich met die man vereenzelvigt.
















-------------------------------------------------------



WAT IK MOCHT:




Televisie kijken met mijn hoofd op een kussen op je borst
Tegen je praten met de wc-deur open
Haren uit je neus trekken
Je haar knippen (drie keer)
Een steenpuist openmaken en op jouw aanwijzing steeds harder knijpen
Jou in geval van enorm goed humeur in een omgekeerde Heimlich
nemen en optillen
Over jou beslissen in geval van reanimatie
Een foto maken van je katheter (mocht niet alleen, moest)
De hechtingen uit je doorgezaagde borstkas peuteren
Helpen bij het aankleden
Niet meer helpen bij het aankleden
Geen foto van je maken, ook niet van achteren gezien
Televisie kijken vanaf een stoel naast de bank waarop jij onaanraakbaar
lag
Jouw ogen sluiten

Vrouwkje Tuinman

Uit: Lijfrente, 2019

De 'ik' beschrijft de laatste levensfase van haar echtgenoot, de dichter F. Starik.
Het vers tekent de partner van gezond naar hulpbehoevend en stervend.
Op een gegeven moment is zijn leven afgelopen.
Het begon met samen tv kijken, het eindigt met alleen kijken.
De laatste regel is heftig. Dat was het laatste wat ze mocht: ogen sluiten.
Een onverbloemd gedicht. Je gaat ervan huiveren.
In dit vers ontbreekt iedere verbinding met het eeuwige, geen troost, geen uitzicht.
Het tekent een harde werkelijkheid van een sterven zonder God.

Ik moest daarbij denken aan het verhaal van Karel van de Woestijne: De boer die sterft.
Daar was ook de vrouw van de stervende boer aanwezig.
Haar laatste handeling voor hij stierf:
het geknield bidden van het Onze Vader.
Zo ontroerend!









-------------------------------------------------------



DE ZALIGEN




Toen zij de hemel binnenkwamen,
de arm voelden die om hun schouders boog
toen zij op aarde grote borden zagen
met 'welkom terug' en dan hun naam,
toen zij hoorden hoe wat goed was
eenmondig zo genoemd werd: goed,
toen zij niet langer door een spiegel zagen
en stralend verder liepen,
toen zij lachend aangesproken werden
als kind van God,
toen zij het contract onder ogen kregen
en lazen: deze schepping is speciaal voor jou,
toen wisten zij weer wat hij ooit had gezegd.

Eens had hij hen apart genomen,
hij had verteld waarop het stond wat hem betreft.
Ze hadden toen niet kunnen dromen
hoe mooi en groot en waar zijn woorden zouden zijn.

Len Borgdorff

Uit: Schriftgedichten
Royal Jongbloed Heerenveen 2013

Bij Matteüs 5:1-12

Dit vers is een poging om iets van de komende heerlijkheid in woorden te vatten.
En dat aan de hand van de zaligsprekingen.
Het blijft maar stamelen.
Dat stamelen is toch heel vertroostend.

"Toen zij niet langer door een spiegel zagen
en stralend verder liepen
toen zij lachend aangesproken werden
als kind van God."

Prachtige regels over de nederigen, treurenden, zachtmoedigen,
hongerenden naar gerechtigheid, barmhartigen, zuiveren van hart,
vredestichters en de vervolgden om het geloof.

Eens had hij hen apart genomen, op de berg van de zaligsprekingen.
"Ze hadden toen niet kunnen dromen
Hoe mooi en groot en waar zijn woorden zouden zijn".

Op de overgang naar een nieuw jaar is het mooi om over onze heerlijke toekomst te dromen.
















-------------------------------------------------------



KINDERMOORD




Toen de gekroonde wolf de schaapkens nieuwgeboren
met zijnen wreden muil te Bethlehem verslond,
een klagelijk geschrei steeg van der aarden grond
en kwam ten hemel in voor Gods gerechte oren.

Een vliegende gezwerm der engelen verkoren
omving den kleinen hoop, gepletterd en doorwond,
en nam de witte ziel van hunnen roden mond
die stellend onbesmet Gods aangezicht te voren.

Hoe kort was hunnen tijd in 't droevig tranendal
hoe groot is hunne vreugd die eeuwig duren zal!
Hoe loven zij den Heer, hun gunstigen weldader!

Zij gingen haastelijk in 't leven door den dood,
gerukket onverwacht uit hunne moeders schoot:
gedragen in den schoot van hunnen liefsten Vader.

Jacobus Revius (1586-1658)

Uit: Overysselse Sangen en Dichten, 1630

Bij Mattheüs 2:16-18

Veel gedichten uit de Barok (ong. 1600-1750) zaten vol met antithesen of tegenstellingen.
Denk maar aan Rembrandt met z'n clair-obscur, licht-donker.
Zo ook hier. Ik noem er een aantal.

De gekroonde wolf Herodes tegenover pasgeboren schaapjes;
een aardse jammerklacht tegenover Gods heilige oren;
een legermacht engelen omringde een kleine groep vermoorde kinderen;
witte ziel tegenover een bebloede mond;
een korte tijd in dit tranendal tegenover eeuwige vreugde.
Zij gingen het leven in door de dood.
Gerukt uit de schoot van hun moeder, onverwacht,
en gedragen in de schoot van hun liefste Vader.

Een fraai sonnet van de gereformeerde dominee Jacobus Revius uit Deventer.
De spelling is ouderwets, maar ik hoop dat u er toch van kunt genieten.









-------------------------------------------------------



KONINGSDROOM




De koning leed aan melancholia,
zij hield hem uit de slaap. Het eerste licht
trof een verslagen man. Er werd gefluisterd
dat God zijn goede hand van hem terugtrok.
Nu houden boze machten bij hem huis.
Zijn kamerheer, een praktisch man, liet toen
een herder komen. Jong en muzikaal
zou hij de wolk om het koningshoofd verdrijven.

Die kunst bood kort soelaas; andere gaven
ontwaakten de jongen en tienduizenden
versloeg hij met de stenen uit zijn hand.
Toen dat gerucht de burcht bereikte, kon
geen tokkelspel de koning nog bedaren.
Blindelings greep hij zijn vertrouwde speer.
De jongen bukte en dook onder. Later
keerde hij in een koningsmantel weer.

Renée van Riessen

Uit: Gevleugeld/ontvleugeld, 1996

Bij 1 Sam. 18:6-16

In dit vers lees je in vogelvlucht het begin van de geschiedenis van Saul en David.
De bijbelgetrouwe lezer zal veel elementen herkennen.
Belangrijke regel: God trok zijn goede hand van hem terug.
En nu is Saul in de wurggreep van boze machten.
De titel kan zowel op Saul als op David slaan.

Dit gedicht is ook geschikt voor jonge lezers,
al moet er wel iets worden verklaard over melancholia en soelaas.
Laat ze het eerst maar eens lezen en vertellen wat ze ervan snappen.
Misschien vinden ze het wel een mooi gedicht.
















-------------------------------------------------------



EEN JOODSE MAN




Een joodse man van het jaar nul,
die amper drieëndertig jaren,
gestorven is voor onze schuld
toen wij nog Batavieren waren.

Ja, sterker nog, die eenmaal dood
en in een diepe rots geborgen
zou zijn verrezen levensgroot
met lijf en ziel een voorjaarsmorgen.

Die was gezien, gehoord, betast,
en toen ten hemel opgevaren
waar Hij regeert in eeuwigheid.

Die eens ons als een dief verrast
wie weet na hoeveel duizend jaren,
wie weet vannacht. Hij kent de tijd.

J. W. Schulte Nordholt

Uit: Een wankel evenwicht, 1986

Een eenvoudig gedicht, met daarin het sterven van onze Heiland,
zijn heerlijke opstanding en zijn hemelvaart.
En aan het slot zijn wederkomst. Wie weet vannacht.

Allemaal kort beschreven.

Ook een gedicht om aan uw jonge kinderen te laten lezen.
Of aan uw kleinkinderen.
Niet elk gedicht in deze rubriek is daarvoor geschikt,
maar dit vers zeker.
Laat ze maar eens vertellen wat hen aanspreekt.









-------------------------------------------------------



WAAN



Ik was vandaag bij de Keizer
en dat hij het was, was een waan.
Ik was met zijn lot begaan
en waande mezelf veel wijzer.

Vannacht komt de keizer bij mij,
wanend, dat hij mij moet verzorgen.
Dan wacht ik vergeefs op de morgen
en walg van zijn artsenij.

En morgenvroeg komt de broeder
en zegt mij: "Majesteit,
hoe smaakte uw keizersontbijt?"

Dan denk ik: "Verrek toch, loeder:
ik ben immers de keizer niet,
ik ben de arts van de Keizer
daarom ben ik wijzer!"

Maar dat weet die broeder niet.

Piet Los

Uit: Wijnazijn, 1978

De dichter was psychiater in Zon en Schild te Amersfoort.
Hij had te maken met patiënten met een waan,
soms met een permanente waan, soms met een tijdelijke.
Zo dacht er iemand dat hij de Keizer was.
Maar de waan beperkt zich niet tot de patiënt.
De dokter waande zich veel wijzer.

En dan gaat alles door elkaar lopen.
De ik droomt dat 's nachts de keizer hem als arts verzorgt
en 's morgens blijkt de ik ineens de keizer te zijn,
dus de omgekeerde wereld.

In de voorlaatste strofe schijnt alles weer op z'n pootjes terecht te komen.
Maar de laatste regel zet de werkelijkheid weer op de kop.

Moraal: er zijn waanzinnigen en waanzinnigen.
De vraag is: wie is er nou gek? De keizer of de ik?














-------------------------------------------------------



KINDERSPIEGEL



'Als ik oud word neem ik blonde krullen
ik neem geen spataders, geen onderkin,
en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben
dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond
alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.

Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik
en niemand gaat ooit liegen tegen mij.
ik neem niet van die vieze vette
grijze pieken en ik ga zeker ook niet
stinken uit mijn mond.

Ik neem een hond, drie poezen en een geit
die binnen mag, dat is gezellig,
de keutels kunnen mij niet schelen.
De poezen mogen in mijn bed
de hond gaat op het kleedje.

Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemen
niet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars.
Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is
de hele dag en ook de hele nacht
blijven we alsmaar bij elkaar.'

Judith Herzberg

Uit: Strijklicht, 1971
Uitg. G.A. van Oorschot, Amsterdam

Als kinderen gaan fantaseren over 'als ik oud word'
krijg je vaak verrassende perspectieven.
Wij zijn ook allemaal eens jong geweest.
Weet u nog wat toen uw fantasieën waren?

Ik geniet van dit soort gedichten.
Ze zijn lekker onvoorspelbaar.
En je blijft er jong van.

Ook dit vers is geschikt voor jonge lezers.
Ik ben benieuwd wat zij van dit meisje vinden.
Dat hangt natuurlijk zeker van hun leeftijd af.







-------------------------------------------------------



KIEKENDIEF



Vreemd dat hij nu niet valt
zo vlak boven de grond,
dat hij zijn eigen vlucht vertrouwt
terwijl zijn vleugels nauwelijks bewegen.

Zijn romp, daartussen, is al even
roerloos: een massieve kluit,
maar in zijn kop schuilt aandacht
voor de aarde. Daar is buit.

Vreemd dat hij nu niet duikt,
hij heeft geduld.
Hij zweeft zich los van onze grote vragen:
Zal ik vandaag nog vangen? Hoe lang mag
het pauze zijn tussen twee vleugelslagen?

Vliegen is vrij en duiken kent geen schuld
hij valt eenvoudig op de kiekens aan
wanneer zijn tijd gekomen is en daarna
zweeft hij weer. Met engelengeduld.

Renée van Riessen

Uit: Jagend licht, 1984

Prachtige beschrijving van een jagende kiekendief.

Ik heb een kiekendiefpaartje dagenlang kunnen observeren
boven een maisveld met jonge haasjes.
Prachtig hoe de ouders van die haasjes vochten voor hun jongen, onvervaard.

Inderdaad: vlak boven de grond en toch niet vallen,
terwijl zijn vleugels nauwelijks bewegen.
Hij zweeft maar voort.
Met engelengeduld.
Schitterend.














-------------------------------------------------------



BLUMHARDT



Hij had zijn koets zijn hele leven lang
klaar staan met paard en tuig, om, als de tijden
vervuld zijn zouden en de grote zang
der engelen zou klinken, uit te rijden
in hoge hoed en zondags-zwarte kleren,
rechtop achter het trappelende paard,
zijn Heiland tegemoet, die weer zou keren
- en nu voorgoed - als Koning op deze aard.

God, wat hebt Gij gedaan met zulk een hart,
dat zozeer heimwee was en grote dromen?
- Het moet stil liggen wachten in de grond.

En wat doet Gij met ons, die in een zwart
getij U om Uw laatste wederkomen
roepen met een vertwijfelende mond?

J.W. Schulte Nordholt

Uit: Verzamelde Gedichten
De Prom, 1996

Johann Christoph Blumhardt (1805-1880) was een Duitse dominee uit Möttlingen.
Hij had een opmerkelijke verwachting van de wederkomst van onze Heer.
Hij was in het bezit van een schuur,
waarin een koets klaar stond om de Heiland tegemoet te snellen,
zodra de grote zang der engelen zou klinken.
Wij zouden zeggen: zodra de laatste bazuin zou schallen.

"God, wat hebt Gij gedaan met zulk een hart,
dat zozeer heimwee was en grote dromen?
- Het moet stil liggen wachten in de grond."

En dan de laatste strofe: En wat doet Gij met ons, de vertwijfelden.
Waar halen we het geloof vandaan om te blijven hopen op Uw laatste komen?
Maar die ondanks alles blijven roepen en bidden om de grote dag,
tegen alle vertwijfeling in:
hoe lang nog, Heer, hoe lang nog? Kom haastig.







-------------------------------------------------------



THUISKOMST



Dit is mijn droom - het kleine huis aan de rivier;
het rusteloze scheren van de zwaluw gaat er
langs dak en raam; de roodborst nestelt bij de vlier.
Een schip zeilt traag voorbij; de bel luidt over 't water.

En als ik nader waar de dijk zich buigt door 't land,
richt kort zich op die in de lage tuin gebogen
over de spade staat, - en met de vrije hand
weert zij het helle licht beschuttend van de ogen.

Hoe ken ik dit gebaar, hoe is het mij vertrouwd,
dit sterke opzien van wie daag'lijks naar de lucht en
het wiss'lend, open water turend, rustig oud
werd in dit dijkland en zijn ruime wolkenvluchten.

Er is een scherp herkennen van elkaar en
dan komt zij langs het smalle klinkerpad gelopen,-
maar keert nog terug en stoot de stroeve huisdeur open.
Dit ogenblik - wat tellen zóveel bitt're jaren?

Ida Gerhardt (1905-1997)

De 'ik' droomt haar thuiskomst. Wat zegt die droom de lezer? Er komt iemand thuis na veel bittere jaren. Ze is dankbaar dat ze welkom is.

Nu ga ik naar de biografie van Gerhardt en ik vraag me af: kan ik daar wat mee? Jazeker: Ze heeft een moeizame relatie gehad met haar ouders, vooral met haar moeder. Ze schrijft in haar bundel 'Levend Monogram' onder andere

'zij, die mij heeft gedragen;
zij, die mij naar het leven stond
in al mijn levens dagen.'
(Gerhardt, 2001, p. 212)

Dat liegt er niet om. Tijdens haar studie was ze bij haar ouders verbannen, niet meer welkom. Het is duidelijk dat het vers 'Thuiskomst' past in dit verhaal. Ze droomt in 1940 van verzoening, van welkom. Ze hunkerde als jonge vrouw naar herstel van de gebroken verhouding.
Zoals zovelen vandaag, ook in de kerk!














-------------------------------------------------------



VITELLUS



Waar is Vitellus, de wafelverkoper?
Waar is Vitellus, die snelle loper?
Hij danste als hij liep, en hij stond op één voet,
zijn wafels waren zo warm en zoet.

De keizer kocht, en de gladiatoren,
en de keizerin heeft van hem gekocht.
Hij mocht alles zien en alles horen.
Was overal en nergens als men hem zocht.

Vitellus komt in paleizen en kroegen,
men weet nooit wat hij doet, en nooit waar hij is.
Hij sprak straks met lieden die ketenen droegen,
zij vertrouwen hem, want hij tekent de Vis.

Vitellus heeft voor Christus gekozen,
hij loopt bij Christenen uit en in.
Wáár is Vitellus, brullen de matrozen,
dat bakkertje was zo naar onze zin.

Men heeft Vitellus gevangen genomen,
op een nacht, met veel "godsdienstig gespuis".
Toen de keizer het hoorde, liet hij hem komen,
hij wou Christus niet vloeken; hij moest aan 't kruis.

Men heeft hem slechts aan het hout gebònden,
hij is jong en mooi, men liet hem graag vrij.
Spijker maar vast mijn lijf vol zonden,
sprak hij; Here Jezus, denk aan mij.

Allen die aten van zijn wafels
zien hoe een leeuw hem bespringt en verscheurt.
Slaven verwijderen bloed en rafels,
men praat en lacht of er niets is gebeurd.

Waar is Vitellus, de wafelverkoper?
Waar is Vitellus, die snelle loper?
Vitellus zag Christus, verliet zijn gewin
en snelde de Heer na, de hemel in.

Willem de Mérode (1887-1939)
Uit: Verzamelde Gedichten, 1931

Met 'Vitellus' bevinden we ons in de tijd van de christenvervolging. Als je onder bepaalde Romeinse keizers Christus beleed als je Verlosser, werd je voor de leeuwen geworden.

Hier gebeurt dat met Vitellus, de wafelverkoper. Men hield van hem om zijn wafels. Niet om wie hij was. Als de leeuwen hem verscheurd hebben, praat en lacht men of er niets is gebeurd.

Maar de dappere Vitellus is dan bij de Heer, in de hemel.

Een mooi gedicht ook voor kinderen, wel onder begeleiding, want deze geschiedenis is heftig.







-------------------------------------------------------



DE STRIJK



ik strijk mijn blouse zoals mijn moeder deed,
zo sierlijk als ze langs de knopen gleed.
mijn moeder gaf een kreukelloze dag,
van buiten dan, wat ieder zag.

en samenvallend met wat moeder deed
zie ik haar in mijn hemel, in satijn gekleed
dat soepel om haar valt en zonder vouw -
ze huppelt vrolijk, meisje nog, een jonge vrouw.

ze ziet me niet, slechts ik zie haar.
met lichte vreugde slaap ik in,
mijn gladgestreken blouse hangt klaar -

en dan ontvouwt zich zin na zin.
mijn kreukels die ik heb om haar
ontplooien zich, diep binnenin.

Robert Roth

Mooi dat ik toestemming kreeg van mijn gewaardeerde oud-leerling Robert Roth om dit fraaie gedicht een plaats te geven.
Het lijkt een makkelijk vers, maar het bevat diepere lagen. Hij moet bij het strijken aan zijn moeder denken: hij valt zelfs met haar samen.
Prachtig die 2de strofe. Als de 'ik' met lichte vreugde is ingeslapen, ontplooien zich de kreukels die hij om haar heeft.
Je kunt zeggen: nu wordt alles weer goed, wat niet goed was.
God geeft het zijn beminden in de slaap.














-------------------------------------------------------



VREDEVORST EN ZIJN RIJK



Hij is niet uit de lucht komen vallen
daar in Bethlehem
al klonk er de boodschap en het lied
van engelen
maar heeft moeten groeien
vanuit een vormeloos begin -
er was alleen maar een woord
dat mocht worden geloofd
en dat zijn moeder ontvankelijk maakte

Ook de vrede
zal niet uit de lucht komen vallen
als een warm zacht kleed over ons heen
maar wil groeien
daar waar geen plaats is
vanuit een belofte
die mag worden geloofd
en die ontvankelijk maakt
tegen alle bedenkingen in -
wat je niet zien kunt
nog niet zien kunt
het rijk van vrede
het groeit al
het kiest mensen:
om gestalte te geven
handen en voeten
hier en nu

Inge Lievaart

Uit: Hoor hoe ongehoord, 1982

Het thema van dit vers luidt: groei van het vrederijk.
Het rijk van Christus moest groeien vanuit een vormeloos begin.
Er was alleen een woord dat moest worden geloofd door Maria.
Ook de vrede komt niet uit de lucht vallen maar moet groeien
vanuit de belofte die mag worden geloofd.
Mooie regels:
'wat je niet zien kunt,
nog niet zien kunt
het rijk van vrede
het groeit al'

Fijnzinnig verwoord.







-------------------------------------------------------



HET TROOSTCONCOURS



Er werd een wedstrijd in troosten gehouden.
Eén bracht een zondag mee met gregoriaans.
een worgengel, een zoon van God
en drie heel knappe jonge priesters.
Een schip naar Paramaribo.
Gezoen achter een sleutelgat.
- Men geeuwde zeer voornaam en hij verloor.

Eén bracht er mee: een kindertijd
met voetzoekers en knalbonbons,
de geur van jute en van boenwas.
Zijn lang bewaarde eerste kies
en al zijn nederlagen in de liefde.
De mooiste ziektes, roem, de fraaiste graven.
- Het kon de jury niet bekoren.

O wat het allemaal niet deed:
een doedelzak, een hangbuikzwijn,
een heroïnehoer van vijftien jaar,
het hoofd van een gestorven meisje
met nog confetti in het haar.
En het plezier van obers voor hun dienblad
om zowat vijf voor middernacht.

Een laatste bracht er tranen mee en groot applaus,
een spraakgebrek, wat kippenvel, zichzelf.
Hij won, maar niemand weet waarom,
hij won en weende. Levenslang.

Luuk Gruwez

Uit: Vuile manieren, 1995

Een wedstrijd wie het beste kan troosten.
Dat zal veel lezers van dit blad wel aanspreken.
Je ziet wat er allemaal van stal wordt gehaald.
Hele trukendozen worden geopend.
Het meeste deed de jury geeuwen.

De winnaar nam niets mee, behalve zichzelf.
Hij kwam met tranen.
Zelfs met een spraakgebrek.
Hij won, maar niemand weet waarom.

Als ik mee mocht doen zou ik alleen zondag 1 HC meenemen.
Daarin staat onze enige troost in leven en in sterven.







-------------------------------------------------------



VADERS STEM



Zondagmiddag negentienvijftig
met mijn vader naar de kerk
voor mij is het een wekelijks uitje
voor hem is het zijn dagelijks werk

Het kerkje staat in Brandeburen
Heidenskip noemen de Friezen het
de garagehouder komt ons halen
in zijn zwarte Chevrolet

De kosteres zet mij op mijn plaatsje
in de ouderlingenbank
ze geeft mij twee pepermuntjes
wat zeg je dan ik mompel dank

als alle mensen zijn gezeten
verschijnt de ouderlingenrij
vader loopt daarin als tweede
klimt op de kansel knikt naar mij

jongetje op zondagmiddag
dat niets begrijpt maar alles hoort
verliefd is op de stem van vader
die rustig voorleest uit Gods woord

in de verte loeien koeien
een eendenjager lost een schot
maar niets verstoort de stem van vader
die voorleest uit het woord van God

terug in de consistoriekamer
staan de thee en koekjes klaar
vader bevrijdt zich uit zijn toga
en jaagt de brand in een sigaar

maar ik heb eventjes geen aandacht
voor de daden van mijn held
ik mag collectezakken legen
helpen bij het tellen van het geld

wij rijden door de Friese weiden
benzine ruik ik gier en hooi
de chauffeur vraagt hoe ik de preek vond
vader glimlacht ik zeg mooi

het is maar tien minuten rijden
thuis wacht moeder nog meer thee
ik mag de togakoffer dragen
en een volgend keer weer mee

jongetje op zondagmiddag
in de ban van vaders stem
dat niets begrijpt maar heel goed luistert
of hij zacht klinkt of met klem

jongetje op zondagmiddag
dat niets begrijpt van de Heilige Geest
maar weet dat die stem op z'n mooist klinkt
als vader uit de Bijbel leest

Freek de Jonge

Uit: Dankzij de dijken, 1995

Een aansprekend gedicht.
Hoe het zoontje van de dominee
de dienst beleeft, waarin zijn vader voorgaat. Hij vindt vaders stem op z'n mooist klinken
als hij uit de Bijbel leest.
Aandoenlijk beschreven.
Ook weer geschikt voor kinderen en kleinkinderen.
Zeker van dominees!







-------------------------------------------------------



HEILSOLDAAT



Er liep een hondje tussen de soldaten,
meisjes giechelden op de laatste rij,
toen zij een lange juichende cantate
over de hemel zongen: Maakt u vrij!
Het was een straat als alle andere straten.
Ik zag een heilsoldaat, hoe hij
haast jubelend zong, of hij 't nooit meer zou laten,
hij keek omhoog en leek onzegbaar blij.

Ik hoorde de trompet niet noch de hoorn,
ik zag alleen de wonderlijke lach
van één, die in verlangen stond verloren
en zong of hij de hemel open zag
en of hij stond tussen de engelenkoren
en of hij God zag op de jongste dag.

Ik die de moed nooit had om op een kist
van God te spreken met geheven handen
niet om in hete zon, regen en mist
met heul en troost bij pooiers te belanden
-- maar ik heb nooit geweten, wat ik wist
en ik dacht koud te zijn, maar ik verbrandde,
ik ging een weg, maar ik heb slechts gegist
want ik kwam uit tegen mijn kamerwanden.

En als de dag komt, waar de heilsoldaat
haast jubelend van zong, zal ik als hij,
zo wonderlijk bereid, zo stil en vrij,
uitzien naar waar de Heer op wolken staat?
Als ik nu zing, zing ik dan niet te laat?
en waarom sta ik altijd nog terzij?

Michel van der Plas (1927-2013)

Uit: Gedichten, 1974

Een enthousiast zingende heilsoldaat.
Ik zou haast zeggen: hij zingt aanstekelijk.
'Hij keek omhoog en leek onzegbaar blij.
En zong of hij de hemel open zag
En of hij stond tussen de engelenkoren
En of hij God zag op de jongste dag.'

En dan de tegenstelling:
de 'ik' die in niets lijkt op de heilsoldaat.
Het vers eindigt dan ook met twee vraagtekens:
'Als ik nu zing, zing ik dan niet te laat?
en waarom sta ik altijd nog terzij?'

Ik moet zeggen dat zo'n enthousiaste zanger me vaak tegenstaat.
Hoe is dat bij u?







-------------------------------------------------------



EEN NIEUW LIED

5 Mei 1945

Ik sloeg de luiken open, -
daar lag het groene land,
van licht en wind belopen
van wateren omrand.
Hoe schoon lag het te blinken

die morgen in de Mei!
Mijn fonklend land was vrij.

Ik deed de welpomp zingen -
wat koel in de aarde sliep
ten dagelicht kwam springen,
het klare water diep.
Hoe goed was het te drinken
die morgen in de Mei!
O land, ten laatste vrij!

Ik ging mijn eigen ronde
van werk in hof en huis, -
en elk gerei hervonden
het glansde klaar en kuis.
Hoe blonken alle dingen
die morgen in de Mei!
Mijn eigen land, weer vrij!

Ik knielde, laag bij de aarde,
toen sprak - - de áárde niet:
'Wie wachtend zich bewaarde,
dien schenk Ik een nieuw lied'.

Hoe zoet is het te zingen
te morgen en te Mei,
hoe blinken alle dingen!
Mijn land, mijn hart is vrij!

Ida Gerhardt (1905-1997)

Uit: Buiten Schot 1947

Een lied over de bevrijding van 1945.
De laatste strofe staat in de tegenwoordige tijd.
De eerste vier bevatten herinneringen aan 5 mei 1945.
De bevrijding wordt verbeeld als een nieuw begin
in een schoongewassen wereld.

In de vierde strofe klinkt de stem 'Ik', van God:
Deze regels verwijzen naar Openbaring 14:2-4.
'Wie wachtend zich bewaarde,
dien schenk Ik een nieuw lied'.
De bevrijding wordt in bijbels perspectief geplaatst.







-------------------------------------------------------



KLEINE BALLADE VOOR H.O.



U bent gewend geraakt aan heel weinig gezelschap,
De laatste veertig jaar. U had uw eigen wereld
En in de wereld woonde u alleen.

De laatste mens die u nog aan de deur had,
Dat was uw dokter, maar die komt nu ook niet meer
Omdat u tijdens zijn bezoek bent overleden.

Wij zijn hier wel, twee dichters en een ambtenaar
En een paar mensen om uw kist te dragen

-want bij een afscheid zoeken wij elkaar op
Maar wij gaan zo weer weg. Wij zullen u met rust laten

Want u hebt rust verdiend. Iemand die zo alleen geweest is
Die rust in vrede. En die mist de wereld niet.

Menno van der Beek

Uit: Eenzame uitvaart #17 Rotterdam, 2013

Er zijn mensen die in eenzaamheid sterven.
Sommigen in volsterkte eenzaamheid, zoals H.O.
Geen familie, geen vrienden en geen buren, niemand.

Grote gemeenten hebben dan een dichter in de arm genomen,
die een eigen gedicht voordraagt.
In Rotterdam is een van hen Menno van der Beek.
Het verslag vermeldt ook drie witte rozen die hij heeft meegebracht.

Ik vind zo'n begrafenis triest.
Mooi dat er nog een gedicht wordt voorgelezen.
Dat verzacht een beetje de volstrekte droefenis.







-------------------------------------------------------



DE DIEREN



DE DIEREN

De landman gaat, nu de avond is gevallen,
en de arbeid slaapt, voor 't laatst zijn hoeve rond;
hij keurt het werk der knechts in schuur en stallen,
en als zijn schaduw volgt hem trouw de hond.

Hij toeft bij 't vee, en luistert hoe het ademt;
rond schoft en horen hangt een warme damp,
die met een geur van zomer hem bewademt,
en in een nimbus nevelt om de lamp.

Dan loopt hij tastend langs de ruif der paarden,
verwelkomd door een dreunend hoefgeklop;
hij spreekt hen aan, en streelt een ruig behaarde,
een speels hem toegestoken manenkop.

En als hij eindlijk, rustig na 't volbrachte,
de handen boven 't vlammend houtvuur heft,
vervult hem nog de ontroerende gedachte
aan wat rondom hem leeft en ‘t niet beseft.

Hij peinst, en leest in 't boek met koopren sloten
het hoofdstuk uit, dat Noachs tocht beschrijft,
hoe de arke met haar simple reisgenoten
lang op de oeverloze zondvloed drijft.

Gans in het wonderbaar verhaal verloren,
terwijl hij mijmrend in de haardgloed staart,
lijkt het hem of, door God daartoe verkoren,
hij met zijn dieren over 't water vaart.

Aart van der Leeuw (1876-1931)

Uit: Opvluchten, 1922

Als onderwijzer op de lagere school in 1965 liet ik mijn leerlingen gedichten uit het hoofd leren en opschrijven in een mooi schrift. Ook dit vers maakte daarvan deel uit. Meer dan 50 jaar later nam ëën van hen afscheid als hoogleraar. Ik schreef hem dat ik hoopte dat er ook wat poëzie in zijn afscheidscollege zou sluipen. Hij schreef me terug, dat er indirect een klein stukje poëzie in terecht was gekomen. ’s Avonds bij de afsluiten als hij door de tuin om het huis loopt, gaan delen van dit gedicht door zijn hoofd. “In dat gedicht wordt zo prachtig onder woorden gebracht, hoe verbonden mensen (in dit geval de landman) zich kunnen voelen met de dieren, en het is mede dankzij dit gedicht dat ik ook die verbondenheid voel. Het is die verbondenheid die terugkomt in mijn pleidooi voor ‘planetary health’. Zo zie je hoe een onderwijzer 55 jaar later nog invloed kan hebben op zijn leerlingen”, aldus mijn hooggeleerde leerling.









-------------------------------------------------------



DE MELKKNECHT



MELKKNECHT

Hij legt het spantouw om de poten van het beest,
zet zich neer op het melkblok, plaatst de emmer
onder de uier en omvat de memmen,
waarna de eerste melkstraal op de bodem sjeest.

Toegevend herkauwt ogendicht het beest.
Vliegen verslinden onderwijl zijn huid.
Met ’n luie staartzwaai is het al weer uit.
Naast melk en huid heeft hij geduld het meest.

En in de emmer rijst het zachte feest
van zingend schuim op witte overvloed.
Het is vandaag weer goed en veel geweest.
Hij geeft zich prijs zoals een dichter doet.

Gerrit Achterberg (1905-1962)

Uit: Sintels, 1944

Een vertrouwd tafereel voor lezers, bekend met het leven op de boerderij.
Voor mij als jochie van het platteland in Groningen ook.
Prachtig die eerste strofe: je ziet het voor je.
Het werkwoord ‘sjeest’ is hier schitterend.

Dan de tweede strofe: het beest laat het allemaal gebeuren.
Vliegen verstoren de rust; met zijn staart verjaagt de koe ze.
Een raadselachtige laatste regel: de koe heeft het meest geduld
meer dan melk en huid.

Prachtig het begin van strofe 3,
het moet boeren als muziek in de oren klinken:
‘En in de emmer rijst het zachte feest
van zingend schuim op witte overvloed.’

De laatste regel verraadt dat hier een dichter aan het woord is.
Achterberg schreef ook een gedicht: de dichter is een koe.
Hij is geboeid door het hele proces van melken en melk geven.
Hij ziet overeenkomsten met het schrijven van gedichten.
Het heeft in ieder geval een mooi vers opgeleverd
met onvergetelijke regels.









-------------------------------------------------------



NOVEMBER



NOVEMBER

Het regent en het is november:
weer keert het najaar en belaagt
het hart, dat droef, maar steeds gewender,
zijn heimelijke pijnen draagt.

En in de kamer, waar gelaten
het daaglijks leven wordt verricht,
schijnt uit de troosteloze straten
een ongekleurd namiddaglicht.

De jaren gaan zoals zij gingen,
er is allengs geen onderscheid
meer tussen dove erinneringen
en wat geleefd wordt en verbeid.

Verloren zijn de prille wegen
om te ontkomen aan de tijd;
altijd november, altijd regen,
altijd dit lege hart, altijd.

J.C. Bloem (1887-1960)

Uit: Media vita, 1931

November van Bloem is een beroemd gedicht.
Het beschrijft hoe een somber bestaan eruit ziet.
Dat is iets anders dan depressiviteit. Dat is een ziekte.

Buiten regent het en komt het najaar eraan.
Van binnen is het droevige hart met heimelijke pijnen.
De dichter raakt er steeds meer aan gewend.
Dat is een groot verschil met een depressie.
Dat went nooit.

De kamer en de troosteloze straten zijn triestig.
Ook de jaren zijn droevig voorbij gegaan.
Alles lijkt een beetje op elkaar.
De mogelijkheid om die droefenis te ontlopen
is ook voorbij: verloren zijn de prille wegen
om te ontkomen aan de tijd.
De leegheid en triestheid zitten van binnen.
Dat blijkt uit die onvergetelijke slotregels:
‘Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.’

Een christen kan zeker ook zo’n sombere periode hebben
en zich moedeloos voelen en neerslachtig.
Daarover las ik: als je je zo voelt, bedenk dan:
Ik ben gedoopt.
Dat mooie advies geef ik hier door.









-------------------------------------------------------



DEUGDELIJK JAAR



EEN DEUGDELIJK JAAR

lk wensche u een jaar,
dat zachte als zijde is;

ik wensche u een jaar,
dat blank en blijde is;

ik wensche u een jaar,
dat ver van krank is,
een deugdelijk jaar
zoo breed als ’t lang is;

ik wensche u een jaar,
dat, als ’t voorbij is,
een zalig jaar
voor u en mij is;

ik wensche u een jaar,
zoo Gods gebod is,
dat in en dat uit
geheel voor God is.

Guido Gezelle (1830-1899)

Uit: Jaarkrans, 1893

Eerst iets over ‘een deugdelijk jaar’.
Ik denk dat de meesten van u dit woord niet kennen,
maar zich er wel iets bij kunnen voorstellen.
Het betekent zoiets als een jaar dat deugt,
dat verloopt naar uw wensen.
En dan is het prachtige slot veelzeggend:
Voor Gezelle gaat het allemaal om God.
Dat vertrouwen wens ik alle lezers toe.
Ook voor het komende jaar 2023.









-------------------------------------------------------



HET ANATOMISCH VERSLAG



HET ANATOMISCH VERSLAG

Ik zat te kijken naar het sterven
van mijn moeder, haar gezicht was al leeg
maar ze ademde nog - ga toch dacht ik, verlaat
in godsnaam dat lichaam - en ze ging

ik geloof niet dat zij de laatste jaren wist
wie wij waren: mijn moeder, haar zoon

ik lees het verslag van de patholoog-anatoom
in patiëntes hersenen trof hij de bij dit beeld
gebruikelijke afwijkingen aan

hij beschrijft uitvoerig en zorgvuldig hoe hij
met mes en microscoop door haar hersenen
is gewandeld en wat hij tegenkwam

ik wandel mee, ik ken het landschap uit het handboek
cortex, thalamus, limbische gebieden
en zie verwoestingen

in deze verlaten wereld heeft ze gewoond
en ook ik woonde hier

ik moet wegkijken van het verslag
in mijn hoofd een leegte niet te beschrijven
alsof ook ik mijn lichaam had verlaten

Rutger Kopland (1934-2012)

Uit: Een man in de tuin, 2004

De zoon beschrijft het sterven van z'n demente moeder.
Hoewel hij niet meer gelooft, wat we weten uit andere gedichten,
gebruikt hij nog wel ‘in godsnaam’.

Hij beschrijft zijn reactie op het verslag van de patholoog-anatoom.
Hij is zelf opgeleid tot arts-psychiater. Hij herkent de analyse.

Hij vereenzelvigt zich met z'n moeder:
ook hij woonde in haar verlaten wereld.
Een ervaring van menig bezoeker aan een demente bejaarde,
zeker als het een geliefde betreft.

Jammer, die onbeschrijflijke leegte bij haar niet gelovige zoon.

Wat een troost dat demente gelovigen bij Christus mogen zijn
na hun dood: in heerlijkheid!









-------------------------------------------------------



ONZE PROFESSOR LEGDE HET NOG ÉÉN KEER UIT



ONZE PROFESSOR LEGDE HET NOG ÉÉN KEER UIT

Onze professor legde het nog één keer uit.

'De aard van de afwezigheid, dames en heren,
is zodanig afhankelijk van ons verdwijnen
dat zij niet valt waar te nemen.'

Er viel een lange stilte in de zaal. Niemand stelde een vraag.
De professor staarde nadenkend naar een TL-buis
boven zijn hoofd. Wij begonnen onze spullen
in te pakken, op te staan.

'Overigens' zei hij. 'Valt wat blijft, vanwege onze neiging
tot halfslachtigheid, vaak niet goed waar te nemen.
Denkt u bijvoorbeeld aan de maan.'

Wij bewogen ons richting de deur, iemand knipte het licht vast uit.
'U zult de grootheid niet in het totale vinden,'
sprak de professor luid. 'Maar het totale in de delen!'

Wij zetten onze telefoons weer aan, talloze berichten rijker.
Iemand haalde een fles cola uit zijn tas.

'Een olifant,' zei hij nog zacht, 'lijkt pas de olifant die hij
daadwerkelijk is wanneer u
wegens kijken door een sleutelgat
een groot deel van hem mist.'

Ester Naomi Perquin (1980)

Uit: Meervoudig afwezig, 2017

Twee tegengestelde werelden: die van de geleerde professor en die van zijn studenten.
Die tegenstelling is een recept voor humor.
De openingszin wijst op een wanhopige situatie: niemand heeft er iets van begrepen.
Vandaar: Ik leg het u nog één keer uit.
De professor gaat maar door met zijn hoorcollege, terwijl de studenten al volledig zijn afgehaakt.
Ze pakken hun spulletjes bij elkaar, doen het licht uit, terwijl de professor doorpraat.
Ze zetten hun mobieltjes weer aan en verlaten de collegezaal.
De laatste zin van de prof is voor mij nog enigszins begrijpelijk,
maar zijn studenten hebben er de brui aan gegeven.
Een geestig gedicht.









-------------------------------------------------------



TOT DE SLAAP



TOT DE SLAAP

Zo kom tot rust. Vertrouw u aan de nacht,
te slapen gaat nu alles op de aarde -
en geef verloren wat uw hart bezwaarde,
langs verre stromen wordt het thuis gebracht.

Zo kom tot rust - en hoor naar het gestadig
ruisen des levens. Al wat is geschapen
doorwoont het, aan zijn hartslag moogt gij slapen:
Ook in u zelve arbeidt het genadig.

Zo kom tot rust - en vind de diepe dalen
van slaap. De sterren gaan, de waat'ren stromen;
zo word dan op hun ritme mee genomen
gerust.- Nòg wacht de nacht: ùw ademhalen.

Ida Gerhardt (1905-1997)

Uit: Het Veerhuis, 1946

Nogal wat mensen hebben moeite om in slaap te komen.
Dit vers wil daarbij behulpzaam zijn. Het is een slaapliedje voor volwassenen.
De titel betekent: de weg tot de slaap, tot je in slaap valt.
Het gedicht heeft iets bezwerends door de herhaling waarmee elke strofe begint:
Zo kom tot rust. Dat is zoiets als: Zo, kom nu maar tot rust.
Het is ook een vorm van geruststelling.
Het staat in de gebiedende wijs enkelvoud. In elke strofe kom je die tegen.

Er staat iemand aan je bed die de weg naar de slaap kent en jou die weg wijst:
vertrouw je toe aan de nacht en laat los wat je hart bezwaart (strofe 1).

Luister naar het voortdurend ruisen van het leven, dat in heel de schepping woont,
en ook in jou arbeidt het genadig. Let op dat woord genadig (strofe 2).

En dan het doel: vind de diepe dalen van de slaap,
laat je rustig meenemen op het ritme van de sterren en de stromen (strofe 3).
De nacht wacht nog geduldig op jouw ademhalen.
Zo word je langzaam maar zeker de slaap ingepraat.









-------------------------------------------------------



DORDRECHT



DORDRECHT

Dordrecht, dat in het goud van Van Goyen
gehuld is als in een glanzende huid,
Dordrecht rijst boven het water uit
met al zijn historie, met al zijn mooie
welvaart en vrijheid. De trotse toren
steekt als een vuist het schild van de tijd
op in de blauwe oneindigheid,
Dordrecht is uit water geboren.
Er broedt nog altijd de diepe Geest
van de Nationale Synode,
onder de huid in het donker hart,
streng en rechtvaardig, wit en zwart,
zoals men die in wet en geboden
dagelijks nog aan tafel leest.

Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995)

Uit: Verzamelde Gedichten, 1989

Als je 35 jaar tegenover Dordt hebt gewoond, doet zo’n gedicht je wat.
Allereerst om de beschrijving van de stad
in het prachtige licht van een schilderij van Van Goyen.
De trotse toren steekt als een vuist het schild van de tijd
op in de blauwe oneindigheid. Prachtig.
Het is de stad vol welvaart en symbool van de vrijheid.
Hier werd de eerste vrije Statenvergadering gehouden in 1572.
En tegelijk is de stad beeld van calvinistische strengheid:
hier kwam de grote, nationale synode bijeen in 1618-1619.
Volgens de dichter is de geest van die synode nog merkbaar, onderhuids.
Dagelijks bij de bijbellezing aan tafel.
Ik hoop dat hij gelijk heeft.









-------------------------------------------------------



ABSALOM



ABSALOM

De meeste prinsen sterven niet in bomen,
maar ik was altijd al een wonderkind.
Hier, in de takken van de terebint,
hang ik te wachten wie er langs zal komen.

Toch hoog geëindigd, net als in mijn dromen,
hang ik hier aan mijn haren in de wind,
geschommeld als een ontevreden kind
te wachten of mijn vader langs zal komen.

Ik weet niet, vader, of het lang zal duren
en of ik steeds mijn ogen open houd:
ik ben hier in het bos niet onder vrienden.

Maar ik zal zeker tot het najaar duren
de boom zal dragen waar je zo van houdt:
de vruchten die tot lichtend voorbeeld dienen.

Menno van de Beek (1967)

Uit: Vergezocht, 1999

Hier is het woord aan Absalom, hij is de 'ík’.
Bijzondere regels:
de meeste prinsen sterven niet in bomen
En: toch hoog geëindigd, net al in mijn dromen.
hang ik hier aan mijn haren in de wind.
In het sextet spreekt de ‘ik’ z’n vader aan:
David die zo zou wenen om de dood van zijn zoon.
David die hield van lichtende voorbeelden
Van wie de hangende Absalom nu deel uit maakt.









-------------------------------------------------------



ALS MOZES HAD DOORGEVRAAGD



ALS MOZES HAD DOORGEVRAAGD

Moest ik mijn land verlaten: ik zou blijven.
Stond mijn stad in brand: ik draaide om.
Moest ik mijn kind offeren: ik weigerde.
Zolang jij je niet laat kennen houd ik
benen op de grond, armen om het kind.
Mij scheep je bij geen bramenstruik af
met ‘ik ben die ik ben’, een kleine vlam, een donderstem.
Mozes was iemand van zijn tijd: dankbaar voor het leven,
bang om door te vragen en ook: een man,
die vragen niet zoveel.
Ik was blijven staan bij die struik tot je verscheen.
Geen smoesjes van doeken voor ogen omdat je straling te fel.
Mozes was brandgloed gewend, ik tl.
Kom maar op, zou ik zeggen. Zeg ik nu: Kom maar op.
Als niet Mozes, maar ik bij Horeb had gestaan ging het zo:

ik: Wie ben je?
jij: Ik ben die ik ben.
ik: Ik ook.
jij: Ja, jij ook.

Dan had ik je aangeraakt en jij mij.
Was de Bijbel geen boek, maar een omhelzing.

Marjolijn van Heemstra (1981)

Uit: Als Mozes had doorgevraagd, 2010

Dit vers komt, wat mij betreft, niet voort uit een eerbiedige houding,
Integendeel: het is brutaal. Zo praat je niet met God en over God.
Is dit dan de moderne christen? Ik kan het me niet voorstellen.
Eerder een opstandig mens. Niet iemand die God negeert.
De laatste regel is wel weer positief: de Bijbel is een omhelzing.
Je zou wensen dat christenen de Bijbel zo ervaren.









-------------------------------------------------------



IK BEN EEN ZEILER...



IK BEN EEN ZEILER…

Ik ben een zeiler op Uw mateloze zeeën,
Die aan Uw verre, veil'ge kusten rustloos slaan;
Al lokken allerzijds mij vele vreemde reeën,
Gij hebt mijn koers bepaald: 't gaat op Uw haven aan.

  Ik ben een zeiler op de zee van Uw genade;
Gij hebt mij ingescheept; Gij blijft altoos mijn doel.
Gij zijt het vast kompas, waarmee ik ga te rade,
Gij zijt de milde wind, die 'k in mijn zeilen voel.

  Al sta ik zelf aan 't stuur, ik weet U aan mijn zijde;
Gij vormt mij tot Uw knecht, die op Uw wenken let.
En werpt G' Uw stormwind los, 'k vertrouw op Uw geleide:
Geen stormvlaag overstemt voor U ooit mijn gebed!

  Bij wijlen mag 'k mijn schip in Uwe stilte sturen,
Waar ik mij zelf zoo gans en al in U verlies,
Dat 'k slechts dit éne smeek: Heer, mocht dit heil toch duren!
Niets, niets meer buiten U dat ik nu nog verkies!

  Maar dan doet weer Uw wind mijn zeilen zachtkens zwellen,
En 'k schik mij, dienstbereid, weer naar Uw wenk en wil;
De reis kort al meer op; de vaart gaat zich versnellen:
Wat G' ook beveelt, o Heer, dat ik 't niet dwaas bedill'!

  Loopt straks de reis ten eind en nader ik de stranden,
Waar, dreigement des doods, Uw zwaarste zeeën staan,
Neem, trouwe Loods, mij 't stuur dan uit de zwakke handen,
En doe mij, stil-verrukt, Uw haven binnengaan!

Arie Wapenaar (1883-1967)

Uit: Opwaartsche Wegen, Jrg 4 (1926-1927)

Een wat ouderwets gedicht, maar nog best de moeite waard.
Ik kwam daarvan een paar regels tegen op een rouwkaart.
Het is helemaal geschreven vanuit het oogpunt van een gelovige zeeman.
De beelden zijn allemaal ontleend aan de zee en het zeilen.
Prachtige regels: Gij zijt het vast kompas, waarmee ik ga te rade,
Gij zijt de milde wind, die ‘k in mijn zeilen voel.

De slotverzen gaan over zijn sterven: de vaart gaat zich versnellen
Wat G’ ook beveelt, o Heer, dat ik ’t niet dwaas bedill’! =afkeur.
En doe mij, stil-verrukt, Uw haven binnengaan!

Ook een niet-zeeman kan zich dit vers toeëigenen. Het gaat dan om het schip van zijn leven, dat Gods haven binnenvaart met Christus als trouwe Loods!

Dit lijkt me een waardige afsluiting van 25 jaar gedicht bespreken in Nader Bekeken.