GERT SLINGS - BLOEMLEZING GEDICHTEN MET KORT COMMENTAAR
BLOEMLEZING GEDICHTEN MET KORT COMMENTAAR
Schilderij van De Ploeg.
INLEIDING
Als neerlandicus ben ik m'n leven lang met poëzie bezig geweest. Er gaat bijna geen dag voorbij dat ik geen gedicht lees.
Op internet kom je allerlei sites tegen met gedichten. De meeste staan daar zonder enig commentaar. Er zijn ook enkele sites waarop de gedichten van uitvoerig commentaar zijn voorzien.
Ik heb gekozen voor een tussenvorm: gedichten met kort commentaar. Daarbij ben ik gedwongen om zo kernachtig en beknopt mogelijk te formuleren. De lezer kan dan zijn of haar mening toetsen aan die van mij. Deze methode wordt op prijs gesteld, zo blijkt mij keer op keer. De volgorde en keus van de verzen is willekeurig. Totaal heb ik in de Bloemlezing nu ruim 400 verzen opgenomen.
Tussen de verzen staan schilderijen. Zo is het een dubbele bloemlezing geworden.
Een geur van hoger honing verbitterde de bloemen, een geur van hoger honing verdreef ons uit de woning.
Die geur en een zacht zoemen in het azuur bevrozen, die geur en een zacht zoemen, een steeds herhaald niet-noemen,
ried ons, ach roekelozen, de tuinen op te geven, riep ons, ach roekelozen, naar raadselige rozen.
Ver van ons volk en leven zijn wij naar avonturen ver van ons volk en leven jubelend voortgedreven.
Niemand kan van nature zijn hartstocht onderbreken, niemand kan van nature in lijve de dood verduren.
Steeds heviger bezweken steeds helderder doorschenen, steeds heviger bezweken naar het ontwijkend teken,
stegen wij en verdwenen, ontvoerd, ontlijfd, ontzworven, stegen wij en verdwenen als glinsteringen henen. -
Het sneeuwt, wij zijn gestorven, huiswaarts omlaag gedwereld, het sneeuwt, wij zijn gestorven, het sneeuwt tussen de korven.
Martinus Nijhoff
Uit: VERZAMELD WERK 1961
Kort commentaar:
Het is voor elke liefhebber van poëzie bijna onmogelijk antwoord te geven op de vraag: wat vind je nu het mooiste gedicht? Dit vers van de onnavolgbare Nijhoff scoort bij mij heel hoog. Het heeft een vernuftige vorm met die herhalingen en die rijmen.
Als imker is mijn leven vergroeid met bijen. Mijn bijen vinden de bloemen in m'n tuin niet bitter, integendeel. De bijen uit dit vers reiken naar een hoger honing. Dat is hun onbereikbaar ideaal. Daarvoor geven ze alles op. Maar het wordt hun dood. Het sneeuwt tussen de korven. Zeker een mooie dood: ze hebben geleefd: intens en hevig.
Kunnen we uit dit vers iets leren? Als je het graag wilt: blijf dicht bij huis. Zoek je geluk niet te ver weg. Het kan je ondergang worden. Geniet van het alledaagse, van de kleine dingetjes in je leven. De kleine genoeglijkheden. De frutseltjes.
Dit commentaar doet absoluut geen recht aan dit sublieme vers. Het blijft gestamel. Maar ik wilde er toch iets over zeggen.
Hazekamps-Hendrik hield het Boek in zeer hoge ere. Na den eten 's avonds werd het hem aangegeven en hij las voor.
Hij deed het op een verhoogde toon zoals een Grieks priester zou doen, met een stem die duidelijk maakte hoezeer wij naar adem snakken en de adem dat is de Geest. Wie het Woord Gods hardop leest komt altijd adem te kort zodat leven hijgen wordt. Het is als een rivier die langs nauwe dijken schuurt, de kinderen verstaan het niet maar dat hindert ook niet: het woord van de hemel is daar als brood op een altaar, als een huis in het land gelegd, men ziet wat God zegt en de duif koert in de keel van een koe op de deel. Alle dingen staan zo omhoog op toon, niets dat bewoog bij het lezen, behalve misschien een voet van de jongste zoon, maar goed, laat dat zo wezen.
Guillaume van der Graft
Uit: Het oude land 1958
Kort commentaar:
Kent u oom Stastok nog uit de 'Camera Obscura'? Hildebrand zegt van hem in 1851: "De bijbel werd opengeslagen, en mijn oom las er uit voor. Eerwaardige gewoonte! Waarom is zij zo bijna uitsluitend tot de burgerlijke huishoudens bepaald, en raakte zij ook zelfs daar meer en meer in onbruik? Mijn oom las niet welsprekend, niet mooi, zelfs niet goed op sommige plaatsen - maar het was stichtelijk, want hij las de bijbel; het was goed, want hij las met eenvoudigheid; het was schoon, want het was hem aan te zien dat hij geloofde."
Sinds wanneer ligt in christelijke gezinnen de bijbel open na het eten? Eigenlijk sinds de uitvinding van de boekdrukkunst, sinds de Hervorming. De eerste Nederlandse complete bijbel is van 1526 (Liesveldtbijbel). Dus oom Stastok en Hazekamps Hendrik boften. Wanneer ze in 500 hadden geleefd of in 1500, dan had thuis aan tafel het Woord niet geklonken 'op verhoogde toon zoals een Grieks priester zou doen'. Dan had in de kerk hoogstens een rooms priester het Woord kunnen lezen uit de Vulgaat. Of misschien stiekem in een eigen vertaling.
Voor mij is dat een van de winstpunten van de Hervorming: het Woord op tafel. In de Tachtigjarige oorlog probeerde Rome het verloren terrein van de Middeleeuwen herwinnen. Het Woord moest verdwijnen uit de huizen op straffe van de dood. Ons volkslied zegt in de 5de strofe dat de strijd ging om 'Godes Woort ghepreesen.'
Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud, voel ik de botten door zijn huid heen steken. Ik zoek naar woorden, maar hij kan niet spreken en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken, waar hij met krachteloze hand in klauwt; ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud, en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen één voor één hetzelfde pad, en worden met dezelfde maat gemeten; ik zie mijzelf nu in zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat: straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten hoe machteloos ik hem heb liefgehad.
Jean Pierre Rawie
Uit: ONMOGELIJK GELUK, 1992
Kort commentaar:
Aandoenlijk tafereel: een stervende vader, vel over been, snakkend naar adem. Aan zijn bed z'n kind die z'n hand vasthoudt en zoekt naar woorden. Maar z'n vader kan niet antwoorden. Er gaat heel wat door het kind heen. Hij of zij voelt zich schuldig. Kennelijk is het te laat voor woorden. Dat is wat: 'voor eeuwig in gebreke'! En tegelijk 'hoe machteloos ik hem heb liefgehad'. De 'ik' is niet in staat geweest zijn of haar vader te tonen, hoe groot de liefde voor hem was. Aandoenlijk tafereel, maar vooral triest. Ze worden met dezelfde maat gemeten. Welke maat? De maat van Christus? Of de maat van de dood?
Onmogelijk geluk. Zo luidt de titel van de bundel waarin dit gedicht staat. Onmogelijk geluk geldt voor de moderne mens. Hij is een rusteloze gelukzoeker. Hij is vervuld van gevoelens van onbehagen, van onvrede met zichzelf. Fundamentele onvrede. En dan gaat hij op zoek naar dat geluk. Waar is het te vinden? In zichzelf? In vage religiositeit, liefst zonder kerkorde en zonder belijdenis? In oosterse religies? In het verleden? In natuur en milieu? In verre landen? In zelfdoding?
Onmogelijk geluk. Dit vers is daarvan een treffend voorbeeld. Nergens is hier dat geluk blijvend te vinden. Want de oorzaak van het zich ongelukkig voelen ligt niet in uiterlijke omstandigheden. Maar in het rusteloze hart van de mens zelf! Rusteloos, tot het rust vindt in God.
Ik heb me afgevraagd of een christen zo aan het sterfbed van z'n vader kan zitten. Ik denk zeker dat het voorkomt. Maar dan is er wel te weinig gesproken, toen het nog kon.
Hoe vertroostend is een christelijk sterfbed! Tenminste als gezegd is, wat gezegd moet worden. Niet alleen dan, maar ook eerder. Wanneer ouder en kind beiden weet hebben van vergeving en vernieuwing. En van de vrede van God die alle verstand te boven gaat.
Voor dr. Hans Joseph Maria Globke, Dertien jaar medewerker van Hitler, Veertien jaar medewerker van Adenauer.
Stel u voor een meisje uit Polen: zij is naakt en zij staat op een stoel, daar staat zij al bijna een uur.
En die stoel staat voor de appelplaats en op de appelplaats aangetreden staan de gevangenen van Neuengamme.
Voor het front van de stinkende voor de hel opgeschreven mannen uit alle delen van Europa
loopt een krachtiggevoede officier op en neer als een god met glimmend gepoetste laarzen.
Nou stel u dus voor: één keer dat hij langs de stoel komt mikt hij een knipoog naar het meisje dat naakt op de stoel staat
en het ongelooflijke gebeurt: het meisje, de polsen gebonden op de rug, spuugt de officier in zijn gezicht!
En deze, razend, trapt de kruk onder het kind weg en het koord spant: zij hangt, en duizenden zien haar sterven.
En nu komt het. Deze officier is vandaag rechter in Bielefeld, Würzburg, Aken, Mannheim of Münster.
"Dit is infaam", roept hier iemand, "die ss-officier was een ander! Die heeft nu in Bremen een net restaurant.
De rechtsgeleerde die jij bedoelt heeft alleen de wetjes gemaakt of de vonnissen getekend!"
"Verontschuldig dan mijn fout; maar dan spuwde ook het meisje op de stoel de verkeerde duitse meneer in zijn gezicht."
J.B.Charles
Uit: TOPEKA 1966
Kort commentaar:
J.B.Charles vocht in en na de oorlog tegen het fascisme. In dit vers beschrijft hij een verschrikkelijke executie in Neuengamme. En vervolgens de absurde discussie tussen Duitse betrokkenen, wie het heeft gedaan. Dat houdt hen meer bezig dan de dood van het meisje. Waanzinnig formalisme! Waarop in de laatste strofe de dichter zich alleen nog kan uiten in sarcasme.
Vroman schreef: Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.
De zomernacht werd zwart, Toen, zacht en duidlijk klonk er Een klare stem door 't donker: Mijn zoon, geef Mij uw hart!
Ik aarzelde... verward... Was het de wind die zoefde? En weer zei, maar bedroefder, De stem: geef Mij uw hart!
Ik wrong mij op de grond, Tot ik de woorden vond: Heer, 't moet door U genomen!
En nog eens overviel Die stille stem mijn ziel: Daartoe ben Ik gekomen.
Willem de Mérode
Uit: De stille tuin, 1933
Kort commentaar:
In een drukke winkelstraat worden voorbijgangers zomaar opeens aangesproken door iemand met: "Geef je hart aan Jezus, Hij heeft u lief." Het gedicht van De Mérode spreekt een andere taal. Alsof wij iets te geven hebben. God bekeert ons. Schitterend is daarover geschreven in DL, III/IV, art 11 en 12. Het is de Here die ons wederbaart. Gelukkig maar. Want dat is iets wat wij niet kunnen. Daar zijn iedere keer dezelfde krachten voor nodig die ontplooid werden bij de schepping van hemel en aarde en bij de opstanding van de doden. God bekeert ons, zodat wij ons bekeren. We kunnen ons hart aan Jezus geven, als het door Hem genomen is. Een ontroerend vers. Want het is het wonder van ons leven!
"De Moerbeitoppen ruischten"; God ging voorbij; Neen, niet voorbij, Hij toefde, Hij wist wat ik behoefde En sprak tot mij;
Sprak tot mij in den stillen, Den stillen nacht; Gedachten die mij kwelden, Vervolgden en ontstelden Verdreef Hij zacht.
Hij liet zijn vrede dalen Op ziel en zin; 'k Voelde zijn vaderarmen Mij koestren en beschermen En sluimerde in.
-
Den morgen die mij wekte, Begroette ik blij; Ik had zoo zacht geslapen En Gij, mijn schild en wapen, Waart nog nabij.
N. Beets (1814-1903)
Kort commentaar:
"In de Nederlandse taal is geen gedicht gemaakt dat van gelijke waarde is", aldus een van m'n leermeesters bij z'n afscheidscollege. Ik laat hem aan het woord in z'n enthousiasme voor dit vers. "Een parelduiker in de oeverloze zee van vergeten 19de-eeuwse predikantenpoëzie heeft enige strofen naar boven gehaald die terecht gerekend worden tot het beste wat in onze taal aan religieuze poëzie gemaakt is. (-) De man die hier spreekt, heeft in de nacht de nabijheid van God ervaren en heeft vervolgens deze ervaring getransformeerd in enige eenvoudige woorden die door hun zetting en toon een blijvende werking uitoefenen. (-) Het vertragende effect van de herhalingen brengt de blijde verwondering over Gods bescherming op de lezer over; de korte regels van elke strofe zijn als de dauw van de nacht die over het geheel ligt. Het is niet moeilijk er oudtestamentische reminiscenties in te ontdekken, o.a. aan 1 Kon.19:9-12 waar God voorbijgaat en zich "in het suizen van een zachte stilte" - de dichter gebruikte de Statenvertaling - aan Elia openbaart. Het is dan ook als verwoording van een religieus-poëtische ervaring uit de stilte voortgekomen en keert terug tot een zwijgen dat welsprekender is dan het zeggen." (C.C. de Bruin, Woorden voor het onzegbare, Leiden 1976, pag.24).
Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder, bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed. Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag en zegt: zijn we in Roden of Den Haag? Wat later: kindje, ik word veel te oud. Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut zover al van de aarde weggedreven, zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend zonder bestek en her en der. Zij zoekt - het is een s.o.s. - haar herkomst en haar zijn als kind en niemand niemand die haar vindt zoals zij was. Haar Franse les herhaalt zij: van haar 6e jaar: 'byou, chou, croup, trou, clou, pou, où, die eerste juffrouw, weet je wel die valse oude mademoiselle hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.'
Had ik je maar als kind gekend, die nu mijn kind en moeder bent.
M.Vasalis
Kort commentaar:
Dit vers heeft weinig uitleg nodig. Een kind bij een dementerende moeder. En de onmacht om haar te bereiken. Ze is al van de aarde weggedreven als een sneeuwwitte astronaut. Het zoeken van de moeder laat het kind niet onberoerd. Dat blijkt uit de herhaling: niemand, niemand die haar vindt, zoals zij was. De 'ik' zou zo graag de moeder helpen. Daarvan spreken vooral de laatste twee regels. Een aangrijpend gedicht. Helaas, zo herkenbaar voor velen.
--------------------------------
EEN KLEIN DRAADJE
Met dat hoofd gebeurt nog eens wat. Het gelaat ligt me al te plat op de vette hersenkast. Er gebeurt vast wat.
O, als ooit dit peinskistje splijt als een vrij eetbare brei verschijnt dan dit brein van mij en bevlekt met gedachten de grond maar de dood verzegelt mijn mond, en minder dood dan wel veilig sterft het schijnheilig.
Door de dood word ik graag overmand. Ik vrees meer mijn gezond verstand.
Ik vrees dat leger van spinnen- -de zenuwcellen daarbinnen.
Dat vreselijk web vol webben kan ik eigenlijk niet goed hebben.
Wat zou er b.v. gebeuren als twee draadjes zouden scheuren en contact maken met elkaar onzichtbaar, diep onder mijn haar, terwijl ik uitwendig zo maar in een winkel bezig ben groenten en vlees te ko- pen...
Er knetteren geen vlammen en vonken. Iemand zegt: is hij dronken?
Opeens zit ik voor ons huis op de stoep met zes duizend blikken soep.
En zegt mijn tedere vrouw: lieverd, wat doe je nou? Dan zeg ik: nu gaan we eten, o nee, ik ben de soep vergeten.
Gebeurt het onder het dichten, wie purp publiek dan inlichten dat dit geen genialiteit maar een purpje los is, of kwijt?
Een draadje dat stroom opslurpt van murp gedachtengurpt.
En kurpsluiting leidt tot brurp - Brarp! Hurp! Hurp!
Leo Vroman
Uit "De ontvachting", 1960
Kort commentaar:
De kwetsbaarheid van z'n brein beschrijft Vroman met een heel eigen woordgebruik en een heel eigen humor. Het vers spreekt voor zichzelf.
------------------------------
TROOSTLIED VOOR WIE MET KERST ALLEEN ZIJN
Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen, dat is niet meer dan achtenveertig uur. En uren, het ene vlug, het andere trager, uren vervliegen op den duur.
Raak niet verloren in herinneringen, wees toch een beetje wijzer deze keer. Zing maar van 'Stille Nacht' als je kunt zingen, want stil zal het zijn, die nachten. Zeer.
Zing in jezelf:'De witte vlokken zweven' terwijl de regen langs de pannen ruist. Het kind is niet in Bethlehem gebleven: het is naar Golgotha verhuisd.
Gedenk de dieren op de schalen en de borden, die zitten meer dan jij in de puree. Eten is beter dan gegeten worden, ook in de glans van Lucas 2.
Zeg 'nee' als mensen je te eten vragen, want in een andermans gelukkige gezin daar is de kerstboom enkel te verdragen met een uitslaande brand erin.
Wees niet zo bang voor Kerst. Het zijn twee dagen.
Willem Wilmink
Uit: VERZAMELDE LIEDJES EN GEDICHTEN 1988
Kort commentaar:
Kerst. Voor velen een feest van romantische gevoelens: kerstboom met engelenhaar, lekker eten en cadeautjes.
Kerst betekent ook eenzaamheid, wanneer je alleen op je kamer of flat de feestdagen moet doorbrengen. En niet bent uitgenodigd.
Wilmink heeft een trefzekere, scherpe pen. Voor die eenzamen schreef hij een zogenaamd troostlied, vol spot en ironie. Misschien kun je zelfs spreken van sarcasme. Want het is een hard gedicht.
Het is ook een aansporing tot christelijke barmhartigheid. Zo kan het nog een functie hebben voor ons.
God gaf het ons, God nam het ons, Gods name zij geprezen; 't was wel bij ons, 't ging weg van ons, 't was beter in den Hemel; daar blijft het ons, daar wacht het ons, daar zien wij 't eenmaal weder!
Guido Gezelle
Uit: VERZAMELD DICHTWERK 1982
Kort commentaar:
Hoe diep kan het verdriet zijn bij het sterven van een kind. Wat is het dan vertroostend te weten dat het in de hemel op ons wacht. Gezelle heeft de belijdenis van Job (1:21) met dat weerzien verweven.
Om uit het hoofd te kennen. En eindeloos te herhalen. Troost door de tranen heen.
------------------------------
KLEIN DANKLIED
Gij hebt, o God, dit broze bestaan gewild, hebt boven 't nameloze mij uitgetild, -
Laat mij dan dankbaar leven de volle tijd geborgen in de beven- de zekerheid,
dat ik niet uit dit smal en onvast bestand van mijn bestaan zal vallen dan in uw hand.
Ad den Besten
Uit: EEN STEM BOVEN HET WATER UIT 1973
Kort commentaar:
Een kleinood. De 'ik' weet van de broosheid van het bestaan. Van zingeving: God heeft mij boven het naamloze uitgetild.
En dan in de tweede strofe het schitterende enjambement, waarin dat beven bijna letterlijk zichtbaar wordt.
Een vers om nooit te vergeten.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-------------------------
VADERS
Gemaakt om heerlijk dichtbij te zitten zwijgen. Ze kunnen stralen als je iets fijns hebt gedaan. Maar zichzelf in woorden vertalen, lukt niet zo best. Hebben ze slecht opgelet op school?
Vaders houden vast wedstrijden met andere vaders: wie spreekt het minst met kinderen? Mijn vader wint altijd.
Als ik hem nu eens taalles geef? Elke avond zegt hij me na: was het leuk vandaag? Gaan we zaterdag zwemmen? Wanneer fietsen we weer samen?
Als hij dan goed studeert, mag hij wat langer opblijven met mij. Heerlijk dicht bij mij samen zwijgen.
Daniël Billiet
Uit: Alleen aan zee is de kust veilig 1993
Kort commentaar:
Een leerzaam vers voor elke vader. Het vers houdt ons als vaders een spiegel voor. We kijken door de ogen van een kind dat hunkert naar contact met vader. Zijn overpeinzingen zijn herkenbaar. Zijn oplossing is verrassend.
Hebben wij vaders nog wel tijd om met onze kleine kinderen te praten? Ook te praten "juist in die heerlijke dagen van leren geloven"?
------------------------------------
JIDDISH
Mijn vader zong de liedjes die zijn moeder vroeger zong later voor mij, die ze half verstond.
Ik zing dezelfde woorden weer heimwee fladdert in mijn keel heimwee naar wat ik heb.
Zing voor mijn kinderen wat ik zelf niet versta zodat zij later, later?
Voor de rozen verwelkt zijn drinken wij al het bloemenwater.
Verdrietige intieme taal het spijt me dat je in dit hoofd verschrompelde. Het heeft je niet meer nodig maar het mist je wel.
Judith Herzberg
Uit: Beemdgras 1968
Kort commentaar:
Vader leerde van z'n moeder. Maar de dochter verstond z'n woorden maar half. Zij zingt voor haar kinderen wat ze zelf niet verstaat. Taal verschrompelde in haar hoofd, verdrietige intieme taal. De taal van de Jiddische liederen. Een les voor gereformeerde vaders en moeders vandaag. Zorg ervoor dat helder en duidelijk de Boodschap wordt doorgegeven. Anders sterft ze.
---------------------------------
MOEDER
Nadat mijn vader stierf en jij zo oud en ontredderd achterbleef, ben ik begonnen jij tegen je te zeggen, want als niemand meer jij tegen je zegt, ben je zo oud.
Toen ging je toch weer leven, maar heel anders, niet meer mijn moeder maar gewoon het meisje voor je mijn vader trouwde, het verleden als toekomst voor je, weer bij moeder thuis.
Was ik je zoon of een teruggekeerde vriend van heel vroeger, als wij wandelden - het ging toch nog, voorzichtig - langs de paadjes van 't bos, en jij vertelde, arm in arm?
En toen het niet meer ging en ik kwam bij je in 't ziekenhuis leefde je nog weer eerder, vlak bij de dood, maar trots toch, als je toonde stapje voor stapje, wat je al weer kon.
Tot je het niet meer kon, ook niet meer praten, enkel nog kijken, en ook dat niet meer, enkel nog slapen naar de laatste adem. En 'k heb je haar gestreeld, als van een kind.
Vriendinnetje. Dochter van mij.
Muus Jacobse (1909-1972)
Uit: A DIEU 1975
Kort commentaar:
Dit is een teer gedicht. Vertederend. Een zoon met z'n oude moeder. Gezegende moeders met zo'n zoon. In een tijd van zoveel verstoorde relaties, een verademing.
Schilderij van De Ploeg Groningen
---------------------------------
SCHOOL
Wie vroeger vier jaar oud was, ging naar school. Zo lag het feit. En raakte dan, een droevig ding, zijn moe een beetje kwijt.
Nu kent het schoolkind dat niet meer. Zijn moe blijft aan zijn zij en krijgt hij zelfs nog ongeveer zo'n moe of tien erbij.
Een rekenmoe, een stencilmoe, een moe voor overblijf, een moeder voor het kerstgedoe en voor het schoongeschrijf.
Een fluormoe, een moe voor zang, een knutselmoeder toe, een moeder in de overgang, die is klaarovermoe.
Die moeders zijn voor school gewis, een hele grote bof. Want juffrouw Els zit thuis, die is met zwangerschapsverlof.
Marjolein Kool
Uit: PYTHON IN DE PLANTENBAK 1993
Kort commentaar:
Deze maand is het vijftig jaar geleden dat de Gereformeerde Onderwijzers Opleiding in Enschede begon met het opleiden van juffen en meesters voor het gereformeerde lager onderwijs. Gods zegenende vaderhand is daarin zichtbaar. God schonk ons rijke jaren, inderdaad.
Er is ook veel veranderd in die vijftig jaar. Dit gedicht spot daar een beetje mee. Hebben gereformeerde scholen ook een moe voor specifiek gereformeerde zaken?
------------------------------
HET DOOR U GEKOZEN NUMMER IS GEWIJZIGD
'Er is een 6 voor mijn nummer gekomen. Nooit zal die 6 echt bij mij horen. Ik zal altijd mijn eigen nummer onthouden met die 6 er los bij, als een buitenwijk, als nieuwlichterij, als mode, façade een kuif of een sik, niet van mij.
Ik blijf mij verzetten tegen die 6 die mij uit mijn routine rukt als was ik verhuisd, als was ik herdoopt. Mijn eigenheid gaat volkomen stuk aan die 6 die vooraan loopt als naar een vertimmerd adres.
Nog eerder hertrouw ik, nadat ik rouw dan dat ik die 6 tot de mijne maak! Ik ben niet star, maar zo'n cijfer van hogerhand toegevoegd zomaar, een zondag, in maart!
Wat een ijver! Zo wordt een gebouw door één overtollige steen gesloopt.'
Judith Herzberg
Uit: WAT ZIJ WILDE SCHILDEREN 1996
Kort commentaar:
Je komt soms iemand tegen die erg gehecht is aan het oude. Bijvoorbeeld in je gemeente of familie. Wat er in zo iemand kan omgaan bij een verandering - wij noemen dat vaak vernieuwing - lezen we in dit vers. Een kleinigheid kan een gebouw doen instorten. Veranderen vraagt zorgvuldigheid en invoelingsvermogen.
----------------------------------
DOODSGEBED
Heer, als ik sterf op een december-dag; in het ziek laken dat ruikt! En mijn gezicht: geel als een raap, mijn baard verwoest door het zweet, terwijl mijn hand vol angst in het kussen plukt, Heer, houd dan voor mij, arm schaap, houd uw barmhartigheid gereed.
Want gedurig was ik lui en dom, onkuis, hovaardig en zot, ik was gulzig aan bier- en wijnpot en mijn tanden bruin van de pijp.
Heer, als ik sterf en mijn voeten zijn koud als glas, de kaars druipt op mijn hand en de dokter zegt: "'t Is gedaan", als bij de kamer-wand de priester bidt: "Heer, laat hem gaan", dat ik dan bidde: "Heer, neem mij in uw ontferming aan."
Karel van den Oever (1879-1926)
Kort commentaar:
Een gedicht over bidden. Ditmaal een doodsgebed. Aangrijpend. Het is ook weer een spiegel voor ons. Wat bidden wij als wij sterven? Als we nog bidden kunnen?
-----------------------------------
IN DE SNACKBAR
een jongen uit Trabzon vertelde mij: broer, vroeger aten wij met de hele familie één kom yoghurt en één brood
wij zaten op de grond om het tafelblad geschaard
ik droeg een revolver in mijn gordel net als mijn vader dacht ik dat wij helden waren
maar heldendom zit niet in een revolver dat begrepen wij pas later
nu snij ik mijn gedachten in plakjes en reepjes
als tomaten en uien dunner en dunner
in deze hondebaan, illegaal in Amsterdam
Halil Gür
Uit: WAKKER HET VUUR NIET AAN 1994
Kort commentaar:
Kennen wij het gedachte-leven van een illegaal? Dit vers geeft ons een beeld. Droevig, zo'n bestaan. Hoe kunnen we zo iemand bereiken met de Blijde Boodschap?
Schilderij van De Ploeg Groningen
---------------------------------
WINTERSLAAP
Zo'n egeltje, dat in november slapen gaat en dromend alles mist: de Sint als kreupelrijmer, de kerstcommercie en het oudejaarsgemijmer, de nieuwjaarsborrels en de nieuwjaarsleuterpraat,
fantastisch toch? En wat hem verder blijft bespaard: sneeuw, ijs en hagelbuien, bibberen en rillen en carnaval... Zoiets zou u toch ook wel willen? Pas als de lente terugkomt in de loop van maart
ontwaakt hij fit en fris na bijna twintig weken. En daarna gaat hij een verkeersweg oversteken.
Jan Boerstoel
Uit: EEN BEETJE WEES 1990
Kort commentaar:
Een diergedicht. De dichter geeft het dier menselijke trekjes. Toch blijft het echt een egeltje. Dat blijkt uit de laatste, trieste regel. Een aansprekend vers.
--------------------------
IK FINT
Je werkt er jaren aan en dan komt iedereen vertellen wat hij fint. Ik fint het spel wat zwak, ik fint de bomen te decorachtig, ik fint dat van dat wak wat slap, ik fint juist dat bevrorene zo prachtig, ik fint dat meisje onwaarschijnlijk, ik fint het net de onderwereld, zo mythologisch, ik fint die scène bij de bushalte vervelend ik fint ik fint ik fint, o wee het is al kwart voor acht! Ik fint - nou ja ik zeg nog wel eens wat ik fint, ik moet nou rennen want me kint...-
Judith Herzberg
Uit: WAT ZIJ WILDE SCHILDEREN 1996
Kort commentaar:
Je wordt er soms bijna ziek van. Van wat iedereen vindt. Er wordt wat geoordeeld. En veroordeeld. Tussen neus en lippen iemand onderschoffelen. Ook onder gereformeerden. In plaats van je mond te houden. Of te vragen: Wat vindt de Here ervan?
------------------------------
KUS
Laatst zag ik er weer twee ze kusten elkaar op de teevee zij deed haar hoofd achterover en zijn lippen raakten haar mond het duurde heel lang en je kon wel zien hoe fijn ze het vond.
Er kwam toen een zucht en ze opende haar ogen dromerig en langzaam ik vraag me nu af hoe vrijen en zoenen later bij mij zal gaan?
Net ben ik voor de spiegel gaan staan en ik heb het precies zo nagedaan ik weet wat je met je lippen doet en hoe je je hoofd dan houdt..
.
Maar het glas was zo koud.
Thera Coppens
Uit: TRAPPEN OM VOORUIT TE KOMEN 1986
Kort commentaar:
We noemen het zo treffend: ontluikende sexualiteit. Daarvan is dit vers een voorbeeld. Heerlijk, die prille verwachting: hoe zal het later zijn?
En dan: het glas was zo koud.
-------------------------------
GENESIS TWEE
De handen van haar mond heeft zij gevouwen, de lippen van haar armen in vertrouwen open gedaan en 't hart van haar gezicht heeft zij herkennend op mijn hart gericht.
Haar ogen die mij openlijk genegen zijn, zeggen wat haar lichaam nog verzweeg en haar stem die mij bij mijn geboorte noemt heeft mij voortaan tot horigheid gedoemd.
Zij zegt mijn naam en ik herhaal de hare, wij zullen elkaar voor elkaar bewaren, maar zij vooral houdt mij voor mij gereed omdat zij mijn geheim van buiten weet.
Guillaume van der Graft
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1982
Kort commentaar:
Een liefdesgedicht.
De ik tekent zijn vrouw met beelden aan het lichaam ontleend. Haar mond is dicht, haar armen zijn geopend en ze kijkt hem liefdevol aan. Wanneer ze spreekt, is de ik helemaal aan haar overgeleverd. Haar stem maakt hem tot wie hij wezenlijk is. Ze noemen elkaar bij hun naam: ze geven elkaar over en weer identiteit. Hij is niemand zonder haar en andersom. Want zij kent hem van binnen en van buiten.
Hier beschrijft een man wat zijn vrouw voor hem betekent. In het perspectief van Genesis 2! Hoeveel mannen ervaren dat, maar kunnen het niet verwoorden. Daarom dit magnifieke vers.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-------------------------------
DE HOOIKEERDER
Door revoluties weggemaaid staat hier de hooikeermachine. Hij was mooi blauw en rood, bestreed het gele lekker ruikende hooi.
Nu weggedragen op vleugels van stormvogel roest wordt hij meer en meer stof van de schuur. Antieke vriendelijke machine; huisdier.
Terwijl hij zo machtig roffelde achter de paardebil, charge op charge uitvoerde, in galop voortrazend over het weiland.
H.H. ter Balkt
Uit: OUD GEREEDSCHAP MENSHEID MOE 1975
Kort commentaar:
Oude machines, oude gereedschappen: ze hebben iets. Zeker voor de oud geworden gebruikers. Nostalgie, herinneringen. Om te koesteren.
Een gedicht speciaal voor onze plattelanders. Maar de stedelingen mogen er ook van genieten.
-------------------------------
REISBRIEF
waarde vriend het is hier prachtig de koeien zijn ontroerend drachtig
de spoorlijn loopt dwars door het dal een vrouw beheert de waterval
elk huis of hok met beemd en gaard verkoopt men op een ansichtkaart
de mensen lopen traag en stug en komen op geen stap terug
men zegt God heeft ons klein gebouwd maar sneed ons uit behoorlijk hout
dit alles sta ik aan te zien zo is het paradijs misschien
en verder is hier alles prachtig het wordt me soms wel eens te machtig
Bergman
Uit: DE INHOUD VAN HET OPPERVLAK 1975
Kort commentaar:
Nederland ging weer met vakantie. Ik heb iemand gekend die er nooit op uittrok. Hij zei: "Ze gaan met vakantie, ze zijn met vakantie en ze zijn met vakantie geweest." Hij vond het maar een zinloze bezigheid. De dichter van de Reisbrief ging wel met vakantie. Toch zit er ook een lichte spot in dit gedicht. Daardoor is het treffend.
--------------------------
JONGETJE VAN VIER
Ik word weggebracht door mijn moeder tot over de drempel van een klein en toch onmetelijk lokaal.
Overgenomen door een lieve juf voel ik een hand voorzichtig en zacht gelegd op mijn hoofd.
Ze zegt dat ze mijn matrozenpakje erg mooi vindt en een uur later loop ik in een kring van kinderen aan haar hand en ze zingt.
Toen ik voor het eerst met een kroontjespen "lief"schreef, dacht ik opeens aan haar.
Geert Boogaard
Uit: EN TOCH 1977
Kort commentaar:
De scholen zijn weer begonnen. In dit vers zie je de grote invloed van juf in de eerste groep. Prachtig zo'n beroep, zo'n ambt. 't Is wel lang geleden: kroontjespen! Maar vandaag zijn er gelukkig nog lieve juffen. Gezegend zo'n klas.
-----------------------------------------
HIERNA
Wanneer mijn werk gedaan zal zijn, Mijn adem stil, mijn ogen dicht, Geneest mij van de laatste pijn Dit nooit verloren vergezicht:
Er leeft een God, die alles schiep Wat zichtbaar en onzichtbaar is, Die mij tot zijn aanschouwing riep Uit ondoorgrondbre duisternis.
Voorafgetekend loopt zijn pad Dwars tegen mijn begeerten in, Doch die ik 't liefst heb liefgehad Gaf aan mijn heil zijn eerst begin.
Anton van Duinkerken
Uit: KEER IK VAN VER NAAR U WEER ncrv 1972
Kort commentaar:
Wat moet ik hieraan nog toevoegen? Een echt christelijk gedicht. Waarin goed van God wordt gesproken. En daar gaat het toch om!
----------------------------------
OUDE EN NIEUWE STEDEN
Je voelt je razendsnel vertrouwd met oude steden, fraai gebouwd om torens heen: al kende je daar heg noch steg, na een klein uur vind je de weg heel goed alleen.
Maar neem een wijk uit onze tijd: je raakt er vaak de weg nog kwijt na honderd keer. Zelfs in één bouwwerk, één kantoor, zoek je je rot, de jaren door en telkens weer.
Ach, architecten van vandaag, ik zoek een antwoord op de vraag waarom u faalt: waarom is bijna elk ontwerp zo zonder hart en zo onscherp dat men verdwaalt?
Willem Wilmink
Uit: MOET WORDEN GEVREESD DAT HET NOOIT BESTOND? 1990
Kort commentaar:
Bent u wel eens verdwaald in zo'n vreselijke stadswijk? Je zoekt de straat op, maar desondanks gaat het vaak mis. Als u met iemand in zo'n wijk afspreekt, ga dan een half uur eerder van huis of op de fiets. Dan bent u hopelijk op tijd.
tussen boven en beneden is een trap met dertien treden en een wereld van verschil
boven doe ik wat ik wil
maar beneden hou ik me het liefst een beetje stil
Nannie Kuiper
Uit: EEN ZELDZAAM EXEMPLAAR 1991
Kort commentaar:
Een vraag die elke ouder zich moet stellen; niet alleen aan zichzelf, maar ook aan het kind: "Hoe groot is het verschil tussen boven en beneden?"
Niet alleen om te controleren. Maar uit echte belangstelling en liefde. Om samen te waken voor dubbelleven. En Gods hulp daarvoor te vragen. Samen! Dat is ook opvoeden.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------------------------
DE GESTORVENE
Zeven maal om de aarde te gaan, als het zou moeten op handen en voeten; zeven maal, om die éne te groeten die daar lachend te wachten zou staan. Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan, schraal in de kleren, wat zou het mij deren, kon uit de dood ik die éne doen keren. Zeven maal over de zeeën te gaan - zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
Ida Gerhardt
Uit: DE SLECHTVALK 1966
Kort commentaar:
Er is een dierbare gestorven. O, nog éénmaal die éne te kunnen groeten; die daar lachend te wachten zou staan. Zeven maal doet denken aan het wonder van Jericho. Hoe groot kan dat verlangen zijn! Het verlangen naar een onmogelijk wonder. Althans voor wat dit aardse leven betreft. Wij weten gelukkig meer; ook daar kun je naar verlangen.
-----------------------------------------------
VADERS
Knuffelen gaat niet zo goed. Ze roepen hé joh, je weet het hè, en lezen de krant.
Over de rand kijken ze mee hoe je je huiswerk doet of niet.
Je staat versteld van wat ze weten over de wereld. Meer dan van jou bijvoorbeeld.
Vaders zijn zo. Ze laten niets merken tot er iets is. Dan leer je ze kennen als moeders.
Johanna Kruit
Uit: ALS EEN FILM IN JE HOOFD 1989
Kort commentaar:
Hier wordt positief over vaders en moeders geschreven. Vanuit het perspectief van een kind. Heel herkenbaar. Een spiegel voor vaders en moeders. Gezegend een kind met zo'n vader. Of niet soms?
-----------------------------------------------
DEZE AARDE, WIJ HEBBEN ZE OPGEBRUIKT
Deze aarde, wij hebben ze opgebruikt: grond, wateren, beemden, bomen, de vrucht die smaakt, de bloem die ruikt, en 't land waarvan wij dromen.
Wat geven wij onze kinderen mee behalve spreuken en kogels? Niet eens het zuivre zout van de zee en 't zingen van de vogels.
Maar wél het gif en het haastige kruit, en haat die alom kan passen. Sindsdien doven de lentes uit en dorren vroeg de grassen.
Belofte slaat over in ongeduld voor wie geen hoop meer bewaren. Wat zijn wij onder zoveel schuld?: Bedriegers of barbaren?
Herwig Hensen
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1988
Kort commentaar:
Wat hebben wij met Gods goede schepping gedaan? Is ze overal nog 'voor onze ogen als een prachtig boek' (NGB art.2)? En dan de indringende vraag: Wat geven wij onze kinderen mee? Zeker als westerse mensheid staan we schuldig. We zijn geen goede rentmeesters geweest: deze aarde, wij hebben ze opgebruikt.
Daaraan mogen we best ook denken als we bidden: Vergeef ons onze schulden.
Hij heeft witte bretellen met glimmende klippen en hij rookt sigaren
mijn opa kan mooie verhalen vertellen over Egypte en z'n eerste auto en over de oorlogsjaren
hij schildert vogels met waterverf en hij heeft een pensioen
en ik wil niet dat hij ziek wordt en pijn heeft
maar ik kan er niets tegen doen.
Thera Coppens
Uit: TRAPPEN OM VOORUIT TE KOMEN 1986
Kort commentaar:
Dit kleinkind houdt van opa. Jammer dat het niet heeft leren bidden. Het denkt immers: "Ik kan er niets tegen doen."
Wat zijn onze kinderen en kleinkinderen dan rijk. Ze hebben een almachtige Vader. Heerlijk om ze te horen bidden, die kleintjes. Ook voor hun opa.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-------------------------------
AFWASMACHINE
aan mijn bestek
Adieu messen en vorken, ik was jullie nooit meer af. Het is uit tussen ons. Geen toegewijd leuteren meer tussen zachte doeken, ik stop jullie als lastige kindertjes in een crèche, ik ben blij dat ik jullie heb, o, ik zou jullie niet willen missen! maar nooit meer zullen jullie als bekenden door mijn handen gaan. Handenbindertjes! voortaan zijn jullie vaat. Hoor eens, we moeten redelijk zijn, het gaat niet aan die conversaties na het ontbijt, hoe was de pap, maakte het ei erg vlekkerig, is er niet te hard op je gebeten en was de rabarber verfrissend?
En het douwderideine lepeltje mijn deukje mijn klein fijn mongooltje, moet jij ook door de molen?
O grote opscheplepel worden je kinderen nu voortaan zonder aanzien des persoons door het water geslagen?
Wij moeten niet kinderachtig zijn. Warme sopjes hebben hun tijd gehad. De wereld eist ons op voor gewichtiger zaken. Mijn persoonlijkheid bijvoorbeeld, moet nog ontplooid. Dat kan natuurlijk niet met jullie, of met de kopjes.
Judith Herzberg
Uit: BEEMDGRAS 1968
Kort commentaar:
Ik ken een gezin, dat jarenlang een afwasmachine in hun keuken ongebruikt liet. Een mooie gedachte. Want is de afwas nu niet juist een heel goed ogenblik om met een van je kinderen een goed gesprek te voeren? Een kostbaar moment. Wat is daarvoor in de plaats gekomen, wanneer de afwasmachine haar intrede doet?
----------------------------------------
WANNEER HET AFLIEP KWAM VASSE
Wanneer het afliep kwam Vasse, kamde zijn vlasbaard en zette een hoge hoed op en in zijn geklede jas met zilveren tressen, een marechaussee van de dood, vestigde Vasse dan onze gewijde aandacht op de wet van het graan en het gras. Als een traan biggelend langs de neus van de Voorstraat, tersluiks weggeslikt om de hoek van het postkantoor, deed hij de ronde langs onze blozende wangen. Hoe zout is de dood en hoe zoet ruikt het hout op de hoek van de Eiermarkt waar Vasse zijn werkplaats heeft, waar hij planken schaaft en ineenpast tot tweepersoonsledikanten, tot eenpersoons geurende kisten.
Guillaume van der Graft
Uit: HET OUDE LAND 1958
Kort commentaar:
Ik herinner me uit mijn jeugd de doodbidder of leedaanzegger. Precies iemand als Vasse, met hoge hoed en zilveren tressen. De marechaussee van de dood. Zoals een traan naar beneden biggelt, zo kwam Vasse bij elke deur met zijn verhaal.
Het vers bevat tegenstellingen: dood tegenover blozende wangen, het zout (tranen) van de dood tegenover de zoete geur van het hout, huwelijksbedden tegenover doodskisten, leven tegenover dood.
Treffend beschreven.
-----------------------------------
HOU VAN MIJ
Ik moet deze shampoo en dat blonde haar en licht dat van achteren komt zodat er goud uit mijn hoofd groeit en zakdoeken tussen de kussens van de bank mogen frotten -
ik weet wel dat ik bof met een fijn huis en alle dagen eten. Maar in Amerika wordt er tenminste de hele dag van je gehouden: I love you, I love you too, I want you. Bij ons valt niemand
ontroerd in je armen of belt je op om niets anders te zeggen. Move you ass to the kitchen. I want you to afwas. I want you to afdroog too. - Hou van mij, het is geen verzoek.
Ted van Lieshout
Uit: MIJN BOTJES ZIJN BEKLEED MET DEFTIG VEL 1990
Kort commentaar:
Weer een vers vanuit het perspectief van een puber. Het is een schreeuw om liefde. Geen verzoek. Hunkering naar aanraking en warmte: bij ons valt niemand ontroerd in je armen.
O, laten we als ouders en grootouders opmerkzaam zijn. En volop liefde geven. Vooral aan onze pubers.
-------------------------------------------
NAAR SCHOOL
Mijn vader bracht mij weg en kwam een half uur na het afscheid weer terug want ik vergat mijn zakdoek.
Ik was zo blij met zijn komst en met de zoen die ik onverwachts van hem kreeg en ik weet nog dat ik bloosde daar in die voorste bank.
Altijd zou ik die kus van Vader onthouden en mijn kinderen vertelde ik ervan.
Ook vertelde ik hun van de juffrouw en van de vriendelijke klank in haar stem.
Een jaar lang was er nabijheid en was ik omringd van goedheid, een wal om mij heen.
Geert Boogaard
Uit: EN TOCH 1977
Kort commentaar:
De scholen zijn weer begonnen. Daarom een vers met vroege schoolherinneringen. Wat is liefde in de opvoeding toch belangrijk, zowel thuis als op school. De dichter kan er nog enthousiast over schrijven. Fantastisch!
Schilderij van De Ploeg Groningen
----------------------------------------------
IN MEMORIAM PATRIS
Mijn vader heeft de waterlaarzen aan. Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen. Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen: hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.
Gemaal: dat is je vader horen noemen die vreemde woorden van een andere taal als hij de waterstand leest van de schaal; te ademen in het onbenoembaar zoemen dat gonzend omgaande aanwezig is. Èn, niets te zeggen als hij bezig is:
"Dàt is een man, daar kun je staat op maken". Als op de zaken orde is gesteld doen wij op huis aan. Een lucht van geweld: Gorcum ligt al door wolken overkraagd. Geen noodweer en geen wereld kan mij raken als hij, het laatste stuk, mij op de schouders draagt.
Ida Gerhardt
Uit: DE RAVENVEER 1970
Kort commentaar:
Herinnering aan een overleden vader. Het gedicht speelt in rivierenland. Een vader aan het werk -niet storen- verandert in een beschermende vader.
Moet u, net als ik, ook aan onze hemelse Vader denken: geen noodweer en geen wereld kan mij raken? En die Vader: Hij draagt onze elke dag!
Indringend, die laatste regels.
--------------------------------------------
GEPEST
Tegen 't raam van de veranda met mijn neus, mijn wangen nat. Wéér gepest op school. Eerst Johan, dan de hele klas zowat.
Ik was boos, wat zeg ik, woedend! Maar ik zei niks. Kon ik maar! En weer thuis, toen dacht ik stiekem: Kreng! En pestkop! Leugenaar!
Ik kijk zomaar wat de tuin in. Kouwe biefstuk op m=n bord. Ja, hier sta ik dan, zo droevig dat het bijna prettig wordt.
André Sollie
Uit: SOMS, DAN HEB IK FLINK DE PEST IN 1993
Kort commentaar:
Even een inkijkje in het binnenleven van een gepeste. Verschrikkelijk voor wie het overkomt. En het zijn er tienduizenden, dagelijks.
Verrassend is het vermogen om ook hiervan te overleven.
-------------------------------------------
SAMENZANG
We zagen gisteren nog een merel, die kwam vlak voor het raam zitten waarachter oma in haar wagentje - nee jongen, zo goed als hier hebben we het nog nooit gehad, de mensen zijn allemaal even aardig voor de oudjes en de kaas krijgen we maar met moeite op, beschuit hebben we altijd over - voor de kleinzoon denkt oma dan - en soms 's avonds is er zang op de radio en zitten we samen toch zo heerlijk te zingen dat we alles vergeten.
T. van Deel
Uit: STRAFWERK 1969
Kort commentaar:
Verstild leven. Hoe klein is hun wereld geworden. Maar dankbaarheid overheerst. Wat is zingen toch wezenlijk! Niet alleen voor ouderen. Pakkend getekend.
----------------------------------------
TIJDOPNAME
Op 't gras vannacht zag ik mijn ouders zitten, luchtig gekleed in voorjaarsochtendlicht; 'k herkende hen eerst niet aan hun gezicht maar aan hun houding, als vanouds in witte
tuinstoelen naast elkaar, hun blik gericht verwelkomend op mij; ik kwam niet nader, dronk het beeld in, het beeld van moeder, vader, en achter mij groeide de toekomst dicht.
Die tuin nu wandelpark, het huis kantoor, niets weet mij daar nog, de voetstap van vreemden wiste door jaren heen van ons elk spoor.
En toch vannacht dat grasveld, zij daardoor nog op hun vaste plek, nog geen ontheemden, en wie ik werd ging in hun blik teloor.
C.O. Jellema
Uit: DROOMTIJD 1999
Kort commentaar:
De 'ik' droomde over z'n ouders. Hij ziet ze zitten, gedetailleerd. In het heden is hij een vreemde in het huis en de tuin van z'n jeugd. Maar in het gedroomde verleden wordt hij door z'n ouders welkom geheten. Gefascineerd door wat hij ziet, drinkt hij het beeld van moeder en vader in.
Herkenbaar en indringend.
--------------------------------
BEVINDELIJKE PREDIKING
O, gij uitzinnige Galaten, Wie heeft u betoverd...? Galaten 3:1
Dat kan ik beslist niet meemaken, dat God pas mijn God wil zijn als ik verbrijzeld ben door de kennis en ondervinding van mijn gruwelijke verdorvenheid. Ik kan met dat schamel welbehagen onmogelijk leven. Alsof er iets van mijn kant zijn moet voordat God aan mij kan beginnen. Een uitzinnig verzinsel.
Geert Boogaard
Uit: OMDAT ER WAT VAN KOMT 1988
Kort commentaar:
Ik weet niet op de dichter een juist beeld geeft van bevindelijke prediking. Ik denk dat er heel wat soorten bevindelijkheid zijn. Maar als het zo is als hij schetst, dat is zijn reactie voluit gereformeerd. Alsof er iets van mijn kant moet zijn, voordat God iets kan beginnen.
Niet klagen Maar dragen En vragen Om kracht. Niet zorgen Voor morgen Bij vallende nacht.
Niet beven Voor 't leven Gegeven Van God Maar 't heden Besteden Naar plicht en gebod.
Niet dringen In dingen Door niemand bevroed. Tevreden Te treden Bij 't licht op het pad En de lamp voor de voet.
Nicolaas Beets (1814-1903)
Uit: GEMENGDE GEDICHTEN 1892
Kort commentaar:
Vooral de eerste regels zijn bekend. Onlangs nog geciteerd door onze premier op een herdenking van de ramp van 1953. Er is best wat op af te dingen. Hoe wordt in sommige psalmen niet geklaagd? Toch bevat het vers een vroomheid die het overwegen meer dan waard is. Omdat ze voluit schriftuurlijk is.
---------------------------------------
WIT
Als ik van u moet spreken, doe ik alle mooie woorden weg ik wil maar liever weinig zeggen ik wil maar liever enkele kale woorden zeggen wat arme kale stenen, dat is mijn verhaal mooie woorden denken alleen maar aan zichzelf, ze we- ten van dienen niet de goede woorden zijn arm en naakt als Franciscus ze zijn trouw enkele goede woorden, dat is genoeg want er mag niets komen tussen u en mij eigenlijk wil ik liever met u zwijgen
J.C. van Schagen
Uit: IK GA MAAR EN BEN 1981
Kort commentaar:
Mooie woorden denken alleen maar aan zichzelf. Ze weten niet van dienen. De dichter gebruikt wanneer hij over 'u' spreekt, liever goede woorden. Die zijn arm en naakt. Want er mag niets komen tussen hem en 'u'.
Kent u dat met uw vriend, vriendin of geliefde? Enkele goede woorden die genoeg zijn? Of veelzeggend zwijgen?
------------------------------------------
WEGLOPEN
Ik loop de weg steeds verder weg. Nu ben ik zonder huis. En ieder woord dat is gezegd duwt me vooruit.
De avond doet gordijnen dicht. De wind trekt aan mijn haar. Het regent wat op mijn gezicht. Of huil ik nou? - Wat raar!
Er komt een fietser op de dijk. Wat doet die hier zo laat? Ik wil niet kijken maar ik kijk tot vader voor me staat.
Ik wil niks zeggen maar ik praat. Zijn hand ligt op mijn haar. Kom, zegt hij, kom, het is al laat. Stil nu maar.
Nu gaan we samen op de fiets Ik denk aan niets.
Johanna Kruit
Uit: VANNACHT ZIJN WE VERDWENEN 1993
Kort commentaar:
Een kind loopt weg van huis. Er zijn harde woorden gesproken.
Liefdevol en wijs handelt de vader Gezegend wanneer je als kind zo'n vader hebt. Gezegend zijn wij met onze Vader.
----------------------------------------
TWEE PAARDEN
Twee paarden stonden tegenover elkaar. Het was lente en zomer tegelijk.
Tegenover en naast elkaar lente en zomer tegelijk. Twee paarden met het hoofd tegen de hals van de ander.
Verloren in de warmte van het andere lijf kijkend naar de horizon.
Zo staan en het gras vergeten.
Remco Ekkers
Uit: HARINGEN IN DE SNEEUW 1984
Kort commentaar:
Je ziet het voor je: twee paarden. Prachtdieren. Moeder en veulen? In ieder geval liefdevol geschetst.
Groot is onze Schepper!
------------------------------------
DE ZIEKE MAN
Nadat de zieke man, zowat vier jaren door, door iedereen was verwend geweest, door iedereen zacht behandeld en zacht was aangesproken, en gewassen en in bed gelegd, gekrabd, in bed gelegd, geraden, gestreeld, gelaxeerd, in bed gelegd, en iedereens zachte wil, vier jaren, tot eigen heil had ondergaan - daar sloot hij opééns zijn kasten, laden, ramen, deuren; en op de buitenkant van iedere deur plakte hij een papier, waarop hij had geschreven: Iedereen kan verrekken, Ik ook.
E. du Perron
Uit: PARLANDO 1930
Kort commentaar:
Medelijden kan te erg worden. Deze zieke is de vertroeteling moe. Dat is ook een (vaak vergeten) kant van het langdurig hulpbehoevend zijn.
Ik las dit vers onlangs voor aan een steeds meer van zorg afhankelijke vriend. Het gaf hem de nodige pret. Hij zei: "Ik herken het wel, maar ik ben maar wàt blij met de zorg van de broeders en zusters." Gaaf, zo'n reactie!
--------------------------------
BLOEMEN GEUREN
Elke bloem heeft een speciale geur. De roos, tulp, margriet,
narcis, leeuwebekje, heide, lelietje van dalen, klaproos,
anjer, madeliefjes, krokussen, de korenbloem. Niet allemaal
ruiken ze lekker. Bij voorbeeld de anjer, die ruikt niet zo
lekker als de roos. De lelie van dalen ruikt erg lekker.
Veel en veel lekkerder dan de anjer. Dus ruik vooral niet
aan de anjer. Dit weten we dan ook weer. Dag allemaal!
K.Schippers
Uit: SONATINES DOOR HET OPEN RAAM 1972
Kort commentaar:
Ik zie u denken: 'zo kan ik het ook'. Ondertussen hebt u wel weer een gedicht gelezen. En er over nagedacht. Dat is winst. Lekker luchtig tussen al die zware kost. Ik hoop, dat u zich niet beetgenomen voelt. Uit de laatste woorden kunt u opmaken, dat het vers op kinderlijk niveau is geschreven. Vandaar!
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------------
DUIKELAARTJE
Op tweetal staan is zwaar balanceren Op het hellend vlak van ambt en eer.
Gewogen en opnieuw te licht bevonden; Geen kerkvloer keert zijn hemelval.
Steeds dieper duikelt hij met het hart Schommelend tussen roeping en vrees.
Zijn met lood bezwaarde benen helpen Hem - neergeworpen, altijd weer omhoog.
Maar afgelopen zondag na de verkiezing Kwam hij eensklaps niet meer rechtop:
Duikelde hij pardoes - hals over kop Voorover de bank uit de eeuwigheid in,
Waar hij, liggend voor de rechterstoel, Door God zelf overeind geholpen werd.
Anne Schipper
Uit: LITER mei 1999
Kort commentaar:
Het is heel wat: op tweetal staan en niet gekozen worden. Er gaat heel wat spanning aan vooraf: zal ik het deze keer halen? Ik denk, dat wordt onderschat wat een stil verdriet dit met zich meebrengt. Ook schaamte voor vrouw en kinderen en gemeenteleden. Misschien niet goed, niet geestelijk, maar heel menselijk.
Deze broeder is al heel wat keren afgevallen, maar hij heeft het steeds overleefd. Nu niet. Hij tuimelt dood uit z'n bank. En dan de scherpe tegenstelling: terstond raapt God hem op. Hij valt, maar niet uit Gods hand.
Niet verkozen, maar wel verkoren.
---------------------------------------------
DE DRIETEENSTRANDLOPER
De zee kan het niet helpen, in weeën komt haar drift; voor haar opwelling wijkt hij, haar bedenking beent hij na.
Van zijn bestaan verschijnt het vluchtig spijkerschrift, in scheve aanloopregels, bijna kwatrijnen.
En door haar plompverloren dweilen worden zij weggewist.
Ieder spoor van zijn gedribbel moet verdwijnen, of hij zich in de drang om voort te leven zonder nadruk had vergist.
Ed Leeflang
Uit: SLEUTELBOS 1999
Kort commentaar:
Die drieteenstrandloper is een bijzondere vogel: Klein, vol actie, hij loopt steeds je kijker uit. Ik las ergens: hij rent als een mechanisch speelgoedbeestje de teruglopende golven na.
Het gedicht vertelt het spel tussen zee en vogel. Ieder spoor van zijn gedribbel moet verdwijnen. Rijk is Gods schepping.
Subtiel beschreven.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------------------
AGENDA
Jan zeventien jaar dood schrijf ik in mijn nieuwe agenda bij tweeëntwintig april
en ik weet weer hoe je stierf en hoe ik het moeder vertelde, hoe ze toen zat en keek.
Ieder jaar schrijf ik het op. Ieder jaar wordt je dood ouder.
Als ik het opschrijf is de dag nog leeg.
Lees ik het later dan sta je tussen afspraken, nog stiller dan je was, maar minder broos.
Ik schrijf ook op wanneer je jarig was. De achtenveertig jaar tussen je geboorte en je dood
liggen in mijn agenda dicht bij elkaar. Eerst sterf je. Daarna word je geboren.
Marijke Hanegraaf
Uit: VEERSTRAAT 2001
Kort commentaar:
Hoe gedenk je gestorven geliefden? Iedereen doet dat weer anders.
De ik uit dit vers heeft een heel eigen manier. Jan krijgt een plaats in de agenda, z'n dood, maar ook z'n geboorte. Of Jan echtgenoot was of broer, is niet helemaal duidelijk. Maar met liefde krijgt hij een jaarlijks een plaats in de agenda. Eerst op een lege bladzij, later tussen afspraken. Ja, want het leven gaat door.
Ook het Leven!
Indringend en weldadig van eenvoud.
----------------------------------------
BALLADE
Een elfje liep door Sprookjesland met een twaalfje aan d'r hand.
De elfenkoning zag hen gaan en sprak de twaalf verbolgen aan.
Mijnheer, hoe waagt een twaalf als gij te vrijen met een elf van mij?
Zo iets is hier nog nooit gezien, zelfs met geen negen of geen tien!
De jongen zei: Vorst, permitteer dat ik mij even opereer.
Hij sneed een stukje uit zichzelf, toen was de twaalf nog slechts een elf.
De vorst schreed voort, hij was voldaan. Het elfje zag haar jongen aan.
Het elfje zag haar jongen aan en schreiend is het heengegaan.
Gaston Durnez
Uit: HOOIKOORTS 1962
Kort commentaar:
Wat is nu de moraal van dit droevige lied? Blijf jezelf. Denk goed na voor je gaat voldoen aan irreële wensen van schoonpa (of -ma). Let wel: irreële.
Door schoonpapa verkoren. Maar liefje verloren.
----------------------------------------------
VOX HUMANA
In een klein dijkhuis staat, ziet hij door 't uitvergrote raam, het oude orgel bijna naakt.
Over de toetsen ligt een loper. Tussen de twee koop'ren kandelaars staat een gezangboek open.
Hij hoort weer het asmatisch steunen: loflied of klaagzang - eender zeurt deze muziek, tot hij die deur
snel weer vergrendelt. En toch, o mocht hij nog een keer, geknield voor 't orgelfront,
de trappers voor de vrouw bewegen die boven hem haar psalmen zong.
J. Eijkelboom
Uit: HORA INCERTA 1993
Kort commentaar:
Een nostalgisch gedicht. Het verleden gaat weer leven. Je ziet het voor je. Misschien herkent u het uit uw jeugd.
De 'hij' heeft er afscheid van genomen. Hij wil er niet meer aan denken. Maar de herinnering is hem te machtig.
Het orgel is veelal verdwenen; dat is niet zo'n ramp. Ik ben bang: ook het zingen van psalmen. Het verdwijnen van huiselijke vroomheid, is dat de finale stap richting geestelijke dood?
"U onlangs weer eens blauw geërgerd in de trein aan blèrend GSM-volk (vaak vermomd als heren), dat overluid uw reisgenot zat te versjteren en niet gevoelig voor uw fronsen bleek te zijn?
Weer hele conversaties woord voor woord verstaan met chefs, collega's, klanten, kinderen of vrouwen? Het pochen aangehoord, het soebatten, het snauwen en weer gedacht: "Ik zou tóch...?" Dóé er dan wat aan!
Blèr voortaan t'rug, stampvoet, ga op uw vingers fluiten! Laat zó de oren van zo'n hufter ook eens tuiten!"
Jan Boerstoel
Uit: ALTIJD HET NIEMANDSDIER 2001
Kort commentaar:
Als u zich alleen met eigen koets verplaatst, gaat deze oproep u niet aan. Maar wanneer u bent veroordeeld tot openbaar vervoer, of er uit principe voor gekozen hebt, kunt u er over meepraten: het blèrend GSM-volk, waartoe overigens soms ook dames moeten worden gerekend.
Of behoort u daar zelf misschien toe. Dan onthoud ik me van verder commentaar.
Drie vrouwen. De dood was hen vergeten. Ze hielden zich verstopt in een huis dat uitkeek op het noorden. Daar waren ze geboren, ooit, en jong geweest. Ze bewaarden er in oude schoenendozen foto's, melktanden, haarlokken en kasbons.
Ramen gingen zelden open. Tocht, je werd er maar verkouden van. Gordijnen fouilleerden licht op ongewenste blikken. De feilen van de wereld werden afgelezen van spionnetjes en streng van commentaar voorzien.
Eenmaal per jaar, in januari, moesten we erheen met beste wensen. We kregen thee. Op het trommeltje waaruit we een boudoirtje mochten nemen, stond een schilderij. 'Van Rubens.' 'Kijk,' zei de jongste oude vrouw ieder jaar opnieuw, 'De Koning Drinkt.'
Willy van Doorselaer
Uit: DIT IS HET BOS, VERDWAAL HIER MAAR 1994
Kort commentaar:
Het is niet onwaarschijnlijk dat u dit soort mensen kent. Misschien hebt u ze zelfs in de familie. Of in de familie gehad. De tijd staat er stil. Het ruikt er naar vroeger. Ik vraag me wel eens af: is dit een uitstervend soort? Of is dit van alle tijden? Ik betwijfel het. Mij zijn ze in ieder geval dierbaar. Je vindt er vaak een schat aan eenvoudige godsvrucht.
------------------------------------------------
VADER
Als hij groot is, koop ik een auto. Kan hij die 's zaterdagsmorgens wassen. En een gazon. Dat moet hij dan maaien.
Oude vrouwtjes jaag ik de straat op. Kan hij die helpen oversteken. Knaapjes het zwakke ijs. Die moet hij redden met levensgevaar.
Eenmaal toch moet ik het meemaken, dat ik goedkeurend hem op de schouder kan kloppen, diep in de ogen kijk, verlegen mompel: Jongen, je vader is trots op je.
Anton Korteweg
Uit: VOOR DE GOEDE ORDE 1988
Kort commentaar:
Zo'n laatste zin uit te mogen spreken, dat is voor veel vaders een hoogtepunt. Ook voor gereformeerde vaders? Of hebben die een ander, meer verheven verwachtingspatroon?
Ik zeg nu iets stouts: één schouderklopje doet meer dan duizend straffen!
Ik leefde wel naar vakantie toe, maar werd daarin al gauw vakantiemoe: verveeld, verlangend weer naar school te gaan. Vreugdevol brak zo'n eerste schooldag aan: onder het zingen van 'der kan nog meer biej up' vielen we over elkaar heen, een club van gekken, middeleeuws. Dat was erg leuk, maar werd al gauw verbroken voor een breuk.
Ik werd de allerbeste van de klas, als ik een beurt met lezen had, dan las ik zo rap dat ik de wekker werd genoemd door meester Hassink. Blij en onverbloemd toonde ik wat ik begreep, met veel gerucht. Mijn wijsvinger was zelden uit de lucht.
Willem Wilmink
Uit: WAAR KOMT DAT KIND VANDAAN? 2001
Kort commentaar:
Vakantie kan niet lang genoeg duren. Toch ontstaat bij kinderen al gauw verlangen naar school. Wat is de mens toch een tegenstrijdig wezen! De dichter gunt ons een kijkje in z'n jeugd. Je ziet het voor je, zo'n leergierig knaapje.
Krijgt u ook een beetje heimwee naar uw lagere schooltijd? Ik wel, als leerling en als meester.
Vier stille jongens op een rij die als in oude tijden de reidans zouden moeten doen voor God en voor de meiden
vier sterke jongens op een rij die bij het zingen zwijgen niet om een schorre keel of meer uit schaamte voor de meiden
vier stille monden op een rij niet stilgevallen door het lijden aan het kruis op Golgotha, niet door wat de mensen van Hem zeiden
gesloten kerels op een rij die angstig het nieuwe lied vermijden - "de vrome zwijgt in deze boze tijd"- een enkele durft, het meest zijn het de meiden
vier stille kinderen op een rij die "Mijn verlosser aan het kruis"verbeiden Hem die eens hen en al die andere meiden tot nieuw gezang voor altijd zal bevrijden
Marten Nap
Kort commentaar:
Het is helaas een bekend verschijnsel in veel kerken: de gemeente zingt Gods lof uit het groene boekje, maar er zijn een aantal gemeenteleden die dan zwijgen. Ook kinderen. Daar gaat dit vers over. Om verdrietig van te worden. Ook voor de zwijgers is het verdrietig.. Maar eenmaal zullen allen tot een nieuw gezang bevrijd worden.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------------------------
SINT MAARTEN
't Was vrijdag dat ze langs de deuren gingen De lampions en tassen lagen klaar Ze doken in de schemering om daar De werken van Sint Maarten te bezingen
Ik zag mijn zoontje staan op het trottoir Een reus tussen zijn kleine volgelingen Hij hoefde niet meer naar de bel te springen Hij kon erbij, het was zijn laatste jaar
Het volgende jaar dan kan hij niet meer mee Dan trekt Sint Maarten andermaal zijn degen En hakt zijn jeugd genadeloos in twee
Dan staart hij als een puber door de ruit Dan bromt zijn veel te zware stem mij tegen Dan blaast de tijd zijn jongenslampje uit
Ivo de Wijs
Uit: VROEGE VOGELS VLINDERS 1989
Kort commentaar:
Ja, zo gaat dat met kinderen: kleintjes worden groot. Ingrijpende gebeurtenis in een kinderleven. Als kind keek je daar naar uit. Soms zou je wel terug willen.
Maar onze toekomst trekt sterker dan ons verleden. Gelukkig maar.
----------------------------------------------
VERZET BEGINT NIET MET GROTE WOORDEN
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden
zoals storm met een zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in z'n kop krijgt
zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud
zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die de sigaret aansteekt
zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem
jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen
Remco Campert
Uit: Alle bundels gedichten 1976
Kort commentaar:
Je bent bezorgd over bepaalde ontwikkelingen. Wat doe je dan? Dit vers geeft een richtlijn. Eerst bij jezelf te rade gaan. Daarna de ander de vraag stellen die je dwars zit.
En dan hopen op een goed gesprek, waarbij geluisterd wordt naar elkaar. Een wijs gedicht. Voor vandaag.
------------------------------------
HOEDJE WIP
De 'macht op het hoofd om der engelen wil' is gewoon een hoedje, sjaal, muts of alpientje.
Vaak van vilt, maar ook van bont, zijde of wol, met of zonder veren, pluim, linten of strik.
Meestal in gedekt grijs, beige of zwart. Soms ook helrood en hemelsblauw, slap of gesteven,
met tijgerprint of zebramotief. Zelfs kunstfruit siert de hoofdtooi tot een kerkelijk stilleven.
Paulus wist van de hoed en de rand; met de mode speelt het vrome vrouwvolk onder menig hoedje.
Ach, de aanblik van een onbedekte die eredienst en engelenwil onteert, doorboort hun ziel als
een hoedepen, dwars door hoed en haar gestoken: de Heere ziet het hart aan, en niet het hoedje.
Anne Schipper
Uit: MAATSTAF 1995/4
Kort commentaar:
Het is niet om de spot te drijven met onze gehoede zusters. Maar enige relativering is weldadig. In en rondom de kerk valt gelukkig ook nog wat te lachen.
--------------------------------------
ERWTENSOEP
Mijn moeder die je verder met geen stok het ijs op kreeg kookte in het schaatsseizoen enorme pannen erwtensoep en deelde deze uit vanaf de steiger voor ons zomerhuisje
de soep genoot een faam tot ver achter de dijken men reed er graag een plas voor om of kluunde zich de bramen een enkeling trotseerde een nat pak onder de brug
slechts éénmaal is zij ingegaan op een verzoek om het recept een vage kennis wou het sturen naar zijn zuster in Amerika
in de lente kregen we een kaart: we really enjoy your erwtensoep, we nemen elke dag een stukje bij de koffie
Ingmar Heytze
Uit: HET GING OVER ROZEN 2002
Kort commentaar:
Een witte kerst en lekker ijs om te schaatsen. Vooral dat laatste is de wens van elke schaatsliefhebber. (Ook van Janneke denk ik. Gefeliciteerd en sterkte met je enkel.) En dan na flinke tocht een stevig bord snert met worst. Hollandser kan het bijna niet.
De geur van snert komt je uit dit vers tegemoet. De dichter beschrijft de roem van z'n moeder. Men rijdt er graag een stukje voor om. Een geestig gedicht. Niet alleen het slot, maar dat vooral natuurlijk.
Schilderij van De Ploeg Groningen
--------------------------------------
WOORDJES LEREN
Jongens, heb je verdriet, sprak toen de leraar Grieks
dan moet je woordjes leren, woordjes leren. Hij knikte energiek
zodat er as viel op zijn vest, maar dat was toch al vies.
daar wist je alles van en hij, heel oud, haast vijftig, niets.
En dat het overging als je maar woordjes leerde, dat was iets
zo absurds, zo dolkomieks dat het in omloop kwam als een
gevleugeld woord. Het klapwiekt nu verdrietig om mij heen
omdat ik later woordjes leerde waarmee je 't monster kunt bezweren
en ik hem niet meer zeggen kan hoe ik soms naar die stem verlang, naar dat onhandige advies.
J. Eijkelboom
Uit: KIPPEVLEUGELS 1991
Kort commentaar:
Woordjes leren tegen verdriet. Dat kunnen gereformeerden ook: woordjes van de psalmen; woordjes van de catechismus; woordjes van het Woord; woordjes van troost; woordjes van Christus!
--------------------------------------
HET IS VREEMD
Het is vreemd dat ik leef en niet één dag niet overweeg dat ik over vier dagen kan liggen in de grond, dat er een man komt, een schop in de hand, die zand werpt op mijn kist, ten teken dat ik voorbij ben.
Gister was ik een knaap, die zat te vissen tussen het riet, alleen, meestal was ik alleen. Morgen ben ik een man, die ziek ligt, tien weken lang, wegterend aan carcinoom.
Overmorgen komen de dragers En vatten post voor mijn huis. Als een toren twee slaat gaan zij naar binnen en nemen mij zwijgend weg. Vier kinderen zullen mij volgen, Twee dochters en twee zonen.
Zij worden eenmaal als ik, overal omschaduwd, want overal is het weten dat een leven maar even bestaat.
Nochtans is er overal licht, want ieder etmaal is er geloof en de hoop van zovelen dat wij mee mogen dragen, aan het graf waar zijn verschrikking en aan de dood waar zijn overwinning is.
Geert Boogaard
Kort commentaar:
Mens, gedenk te sterven. En gedenk te leven. Met Christus. Niets kan ons van zijn liefde scheiden. Te midden van het geloof en de hoop van zovelen. En door de dood heen het Leven ontvangen!
--------------------------------------------
OPENT UWE MOND
Geen munt voor de zondagse collectezak, peperde de ouderling ons diaconaal in.
Ongewijd sacrament voor de droge kelen die uitgezongen naar verkoeling dorsten.
Bittere hostie voor alle zoetgevooisden die de Heere prijzen met volle mond.
Wit manna dat vromen, ketters en zeloten sabbelend in smakkende oecumene verenigt.
King - kerkvoer voor gereformeerde kaken, een gulden die als een daalder wegzuigt.
Faam - pastille voor de hervormde smaak, verfijnder en even fris als kortstondig.
Al gaat een pepermunt een preeklang mee: genadetijd laat zich onzalig versnoepen.
Anne Schipper dec 1998
Kort commentaar:
Hier gaat een pepermunt een preeklang mee. Dat zijn dan wel korte preekjes, of de snoeper heeft een abnormaal zuigvermogen. Als kind kreeg ik drie pepermuntjes mee, voor elk punt één. We leven in een hoogst verwarrende tijd, want wanneer moet een kind tegenwoordig een pepermuntje nemen met die nieuwe preekmethode uit Kampen?
-------------------------------------------
AL DE TRANEN
Que deviennent toutes les armes qu' on ne verse pas ? Jules Renard
Tweemaal heb ik mijn vader zien snikken, de eerste keer tot mijn verbazing want ik was dan wel weggelopen van huis, op mijn vierde, maar alleen om de rest van de wereld te zien, niet omdat het mij thuis niet beviel.
De tweede keer was toen hij, gezeten in zijn leunstoel bij de Erres-radio, hoorde hoe het Nederlandse leger had gecapituleerd voor de Duitsers. Ik was intussen zo oud geworden dat ik mij hevig geneerde.
Maar veel later, toen ik wilde vertellen hoe ik mijn vader niet meer dan twee keer had zien huilen, kon ik halverwege niet verder, omdat er iets was met mijn keel, iets dat er niet uit kon, iets dat vast bleef zitten, iets dat mij bijna verstikte.
J. Eijkelboom
Uit: HET LIED VAN DE KREKEL 1996
Kort commentaar:
Jeugdherinneringen kunnen ontroeren. Zeker herinneringen aan tranen van overleden ouders.
Het was een tijd waarin een vader zijn emoties probeerde te beheersen. Vandaar dat de spaarzame momenten, dat z'n hart brak, bewaard zijn gebleven. Een treffend gedicht.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------------
ENSCHEDE HUILT
Een buurt, die wel veel zorgen had, maar die ook vol verhalen zat, vol humor en gezelligheid, die buurt zijn we voor eeuwig kwijt. Daar waar het vol van kinderen was, verschillend van geloof en ras, maar in hun spel gelijkgezind- loopt nu geen enkel kind. In de oorlog stond de stad in brand op Pathmos, Zwik en Hoogeland: meer dan een halve eeuw nadien kun je daarvan nog sporen zien. Nu is, in de heerlijke maand mei, bij vogelzang, zo vrij en blij, de stad opnieuw iets aangedaan dat nooit en nooit voorbij zal gaan. Arm Enschede, verberg je in de armen van je koningin en huil, want daar is reden voor en huil dan maar aan één stuk door.
Willem Wilmink, mei 2000
Kort commentaar:
Het is vijf jaar geleden dat de Vuurwerkramp in Enschede plaats vond (13 mei 2000). Ook de Noorderkerk werd getroffen. Ik herinner me nog goed hoe daar in 1955 de generale synode werd gehouden. Ik kerkte er heel wat keren om de onnavolgbare vader en zoon De Wolff te horen preken en spelen. Onvergetelijke tijden. Wilmink bezat het vermogen in een vers ellende en ontroering te verwoorden. Enschede is en blijft voor mij een bijzondere stad.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-------------------------------------------------
GRONINGER HOGELAND
Nauw begrensd oneindig land, klei en gratie hand in hand.
Hoge hemel, lage grond, die mij aan uw landschap bond.
Volle tarwe, sterke wind, die mij aan uw kluiten bindt.
Altijd zie ik langs de dijk Bierum, Roodeschool en Spijk.
Altijd keer ik tot u weer, Zeerijp, Eenum, Garrelsweer.
Oude dorpen, oude stijl: Westeremden, Oldenzijl.
Namen met een lief verleden: Loppersum, Uithuizermeeden.
Starend over dit bedaarde land laat ik een wensdroom vrij:
Geef ons op de nieuwe aarde duizend bunder nieuwe klei.
Geef ons daarop, lieve Heer, Zeerijp, Eenum, Garrelsweer.
Geef ons in dat eeuwig heden een vernieuwd Uithuizermeeden.
Geef ons Roodeschool en Spijk in de kromming van de dijk.
Geef ook Bierum, Oldenzijl, Westeremden eeuwig heil.
Geef ons door uw trouw verbond hoge luchten, zware grond.
En als ik hier dan weer sta, naast U door de kluiten ga,
knijp ik in uw Vaderhand: dank voor dit oneindig land.
Hans Werkman
Kort commentaar:
Wie het voorrecht ten deel gevallen is in het noorden van ons land te zijn geboren en wiens wieg gestaan heeft in Munnekezijl, kan niet anders dan houden van dit vers. Ik hoop, wanneer u minder bevoorrecht bent dan ik, dat u nochtans kunt genieten van dit hoogtepunt van christelijke dichtkunst.
-------------------------------------
NIET GAUW GOED
Hoe ondankbaar in dit land is het vak van predikant. Altoos eist men van zo'n knaap zeven poten aan één schaap.
In het geestelijke werk moet hij vaardig zijn en sterk, doch, daarnaast, de dienst des Heren vakbekwaam organiseren.
Gaat hij veel op huisbezoek, 'dominee leest nooit een boek', maar studeert hij steeds nog verder, heet-ie 'leraar, maar geen herder'.
Als hij in de kerkeraad zich - bescheiden - gelden laat, is de weleerwaarde man een 'dictator' en 'tiran'.
Maar wanneer hij daarentegen ieder lid van dit college in zijn waarde laat, verluidt: 'Er gaat weinig van hem uit.'
Als hij 't leven ernstig neemt, is hij 'stijf' en 'wereldvreemd'. Is hij vlot bij spel en sport, dan komt hij waardigheid te kort.
Streeft hij met de beste intentie naar wat kansel-eloquentie, men weet smalend te vertellen dat hij zich staat aan te stellen.
Zo met angstvalligheid alle retoriek vermijdt, is de goeie man voorzeker 'saai' en 'droog' en 'geen goed spreker'.
Legt hij zich - met mate - toe op liturgie, 't heet 'Rooms gedoe', maar zo niet, dan heeft hij weer 'geen gevoel voor stijl en sfeer'.
Is hij voluit theoloog, prompt zegt men: 'Hij grijpt te hoog.' Tracht hij populair te spreken, men zegt: 'Praatjes maar geen preken.'
Weegt bij hem een enkele keer 't leven zwaarder dan de leer, hem dit scherpe vonnis wacht: 'ethisch', 'dierbaar' en 'halfzacht'.
Wil hij 't vrome volk vergaderen rond de leer der Dordtse vaderen, stellig treft hem dit verwijt, dat het hart er zo bij lijdt.
Werkt hij echter van de stoel op het innerlijk gevoel, heel het kerkelijk publiek zegt misprijzend: 'vaag-mystiek'.
Als hij wijsheid heeft vergaard uit de leer van Karl Baart, klinkt hem tegen: 'Geeft u zo de genade niet cadeau?'
Legt hij somtijds in zijn lering een accent op de bekering, ach, dan is het ook weer mis, wijl zulks 'methodistisch' is.
Is hij scherp in zijn reactie op Anselmus' satisfactie, dan doet hij - zo wordt gemord - de gerechtigheid te kort.
Wat hij laat of wat hij doet, nooit en nimmer is het goed, te allen tijd rust op zijn werk 't kritisch oog van volk en kerk.
Daarom: heil de predikant die - 't klinkt vreemd in dit verband - heel dit heksenwerk verricht met een opgewekt gezicht.
Nicolaüs Episcopus
Uit: Wij hebben hier een prima domineetje Verzameld door Hans Werkman 1997
Kort commentaar:
Paulus heeft het over een schat in een aarden vat. Maar zo heeft God het wel gewild. Dus laten de aarden vaten maar rustig doorwerken in dienst van hun Zender. Zich welbewust van hun eigen broosheid. Maar ook met een flinke laag glazuur.
Schilderij van De Ploeg Groningen
------------------------------------- MIJN VROUW
Ik zit boven. Ik kijk uit het raam, zie mijn vrouw eraan komen fietsen, aan haar stuur twee bungelende tassen. Ik zwaai dus maar extra hartelijk.
Ik ben haar zo veel al verschuldigd en straks weer wat ons weer een week op de been houdt: andijvie, grapefruit, aardappels, Spa rood en yoghurt.
Ze kan niets terugdoen, natuurlijk. Ze knikt dus maar als ze haar man zo raar naar haar ziet zwaaien en denkt er het hare van.
Anton Korteweg
Uit: IN HANDEN 1997
Kort commentaar:
Wanneer je je als commentator nogal herkent in een 'ik', moet je niet te veel zeggen. Het is mogelijk dat meer lezende mannen zich in dit vers herkennen. In ieder geval in deze regel: 'Ik ben haar al zo veel verschuldigd.'
Man en vrouw blijven op zekere hoogte vreemd aan elkaar, want vrouwelijk is anders dan mannelijk. Prachtig die laatste regel: en denkt er het hare van.
Zij kent de onderkant van kast en ledikant, ruwhouten planken en vergeten kieren, want zij behoort al kruipend tot de dieren, die voortbewegen op hun voet en hand.
Zij heeft zichzelve aan de vloer verpand, om deze voor de voeten te versieren van dichters, predikanten, kruidenieren, want er is onderscheid van rang en stand.
God zal haar eenmaal op Zijn bodem vinden, gaande de gouden straten naar Zijn troon, al slaande met de stoffer op het blik.
Symbolen worden tot cymbalen in de ure des doods - en zie, haar lot ten hoon, zijn daar de dominee, de bakker en de frik.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
Uit HOONTE 1949
Kort commentaar:
Hoe een zo nederig beroep zo'n prachtig vers kan opleveren! In de eerste regel zien we haar aan het werk, onvergetelijk. In de eerste twee strofen wordt de lage status van haar beroep verder uitgewerkt.
In het tweede deel van het gedicht vinden we de werkster op Gods bodem, in de hemel. Wel een tegenstelling met regel 1. Daar bevond ze zich op de bodem (vloer) van dichters, predikanten, kruidenieren.
De werkster is op weg naar Gods troon. Ze is in jubelstemming, ze maakt muziek met haar aardse attributen: stoffer en blik. Dan volgt die schitterende regel: symbolen worden tot cymbalen. Door en in de dood wordt alles op z'n kop gezet.
De vroegere werkgevers van de werkster staan bij het graf, haar lot ten hoon. Alsof er niets veranderd is. Zij weten niet van de verhoging van de werkster en van haar feest voor God.
Hoe zit dat met de dichter en de frik? Dat zijn één en dezelfde persoon, namelijk Achterberg himself, die zowel schoolmeester als dichter was.
Dit vers behoort voor mij tot de mooiste verzen van de christelijke dichtkunst.
------------------------------------
DE LAATSTE BRIEF
De wereld scheen vol lichtere geluiden en een soldaat sliep op zijn overjas. Hij droomde lachend dat het vrede was omdat er in zijn droom een klok ging luiden.
Er viel een vogel die geen vogel was niet ver van hem tussen de warme kruiden. En hij werd niet meer wakker want het gras werd rood, een ieder weet wat dat beduidde.
Het regende en woei. Toen herbegon achter de grijze lijn der horizon het bulderen - goedmoedig - der kanonnen.
Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef: liefste de oorlog is nog niet begonnen.
Bertus Aafjes (1914-1993)
Uit HET GEVECHT MET DE MUZE 1974
Kort commentaar:
Oorlog is wreed, vanaf het eerste schot. Wreed, omdat aan liefde een abrupt eind komt. Zoals in dit sonnet. De soldaat wordt getroffen door een granaat: 'een vogel die geen vogel was'. Zijn laatste brief aan zijn liefste maakt een bevrijding mee, terwijl de wereld aan een oorlog begon.
Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus, tussen ons en de Vader, naar Uw Woord mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens, wat er ook in ons leven is gebeurd.
Ik deed van alles wat gedaan kan worden het meest misdadige - en was verdoemd. Maar Gij hebt God een witte naam genoemd, met die van mij. - Nu is het stil geworden, zoals een zomer om de dorpen bloeit.
En moeten ook de bloemen weer verdorren: mijn lenden zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid. Uit Uwe hand ten tweeden maal geboren, schrijd ik U uit het donker tegemoet.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
Uit: EN JEZUS SCHREEF IN 'T ZAND 1947
Kort commentaar:
Voor het gemak ga ik er even van uit dat de Achterberg het over zichzelf heeft. Hij heeft in 1937 een crime passionel gepleegd op zijn hospita met wie hij een relatie had. In een vlaag van verstandsverbijstering! Hij is daarop veroordeeld tot tbs. Het leven in een psychopatenkliniek was voor hem, de fijngevoelige, een hel.
In dit bijzondere vers beschrijft hij dat het tussen hem en de Here God weer in orde is gekomen. Hij weet van het wonder van zondevergeving. Hij spreekt zelfs van de witte (zuivere, gezuiverde) naam.
Het mooie van dit vers is dat de Here erin centraal staat. Direct al bij de inzet: Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Here Jezus. En in strofe 2: Gij hebt God een witte naam genoemd. En in het slot: Uit uwe hand ten tweeden maal geboren.
Hier wordt goed over God gesproken. Wat er precies is gebeurd tussen de ik en God weten we niet. Dat hoeven we ook niet te weten.
Eén ding is zeker: het is weer goed gekomen door Christus. Dat is toch het beste wat een mens kan overkomen?
De mens is voor een tijd een plaats van God. Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen, dan wordt hij afgeschreven op een steen. De overeenkomst lijkt te lopen tot deze voleinding, dit abrupte slot.
Want God gaat verder, zwenkend van hem heen in zijn millioenen, God is nooit alleen. Voor gene kwam een ander weer aan bod.
We zijn voor hem een vol benzinevat, dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt, al de afval, met zijn wezen in strijd.
Sinds hij zich van de schepping onderscheidt, gingen wij dood en liggen langs het pad,
wanneer niet Christus, koopman in oudroest, ons juist in zo'n conditie vinden moest; alsof hij met de Vader had gesmoesd.
Gerrit Achterberg
Uit: VERGEETBOEK 1961
Kort commentaar:
Eén van m'n meest geliefde docenten, dr. H.A.Wage uit Leiden, vond dit het moeilijkste vers van Achterberg. Vooral door de titel en die wonderlijke eerste regel.
Ik denk dat er zoiets staat als: zolang de mens leeft, gaat God met hem om. God woont als het ware bij hem, verbindt Zich met hem.
Wij zouden liever zeggen: mag hij bij God in zijn wereld wonen.
Maar Achterberg schreef op het scherpst van de snede. De mens is voor een tijd (zolang hij leeft) een plaats van God (waar God zichtbaar is, waar Hij verkeert, waar Hij woont).
Als de mens sterft dan wordt hij afgeschreven en krijgt een steen op z'n graf met een grafschrift.
Het overeenkomstige (het gelijkteken) tussen God en mens, namelijk het leven, wordt door de mens beëindigd.
Maar de Levende God gaat verder met een ander uit de miljoenen andere mensen. Zo heeft Hij altijd een metgezel.
De mens is voor God een vol benzinevat, vol kracht en energie. Maar als het leeg is, is het waardeloos oudroest. God is de Levende. Het dode is in strijd met zijn wezen.
Sinds de schepping (zondeval) gaan wij dood en liggen als afval langs de weg. En dan komt in de laatste prachtige strofe onze Verlosser, Christus, die ons, verloren zondaren, opkoopt tot zijn eigendom.
Alsof Hij met de Vader had gesmoesd, alsof Hij een geheime afspraak heeft met zijn Vader, over de verlossing van de mens. Ik moet hier denken aan het grote geheim van Gods verkiezing in Christus.
In Efeze 1,4-6 lezen we daarover: "In Christus immers heeft God, voordat de wereld gegrondvest werd, ons vol liefde uitgekozen om voor Hem heilig en zuiver te zijn, en Hij heeft ons naar zijn wil en verlangen voorbestemd om in Jezus Christus zijn kinderen te worden, tot eer van de grootheid van Gods genade, ons geschonken in zijn geliefde Zoon."
En dan die duistere titel.
Vaak is zo'n titel bij Achterberg meerduidig. Deïsme is afgeleid van het Latijnse Deus=God. Het vers gaat over God. Vandaar.
Tegelijk is het deïsme een wijsgerige richting die leert dat God wel de wereld heeft geschapen met eigen wetten en structuren. Maar dat Hij deze verder heeft losgelaten. Het deïsme wordt ook wel uitgelegd met het beeld van een klokkenmaker. Zoals een klokkenmaker een mooie Friese staartklok bouwt, het gewicht optrekt en de klok loopt verder vanzelf, zo schiep God de wereld en verloopt alles op rolletjes via de wetten van oorzaak en gevolg. Men spreekt in dit verband wel van klokkenmakersgeloof.
We moeten in dit vers geen poëtische verwoording zoeken van dit klokkenmakersgeloof. Ik denk dat Achterberg speelt met dat begrip Deïsme. Alles loopt via Gods plan, het plan van onze verlossing, waarover de Zoon met de Vader had gesmoesd. Dat is onweerstaanbaar, want er zit Goddelijke dynamiek achter. Het plan van de verkiezing in Christus is onwederstandelijk, zouden onze vaderen zeggen. Het heeft z'n eigen geheime wetten.
---------------------------------- DE DICHTER IS EEN KOE
Gras... en voorbij het grazen lig ik bij mijn vier poten mijn ogen te verbazen, omdat ik nu weer evengrote monden vol eet zonder te lopen, terwijl ik straks nog liep te eten, ik ben het zeker weer vergeten wat voor dier ik ben - de sloten kaatsen mijn beeld wanneer ik drink, dan kijk ik naar mijn kop, en denk: hoe komt die koe ondersteboven? Het hek waartegen ik mij schuur wordt glad en oud en vettig op den duur. Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw, alleen de boer melkt mij zo zalig, dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig. 's Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.
Gerrit Achterberg
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1991
Kort commentaar:
Je vraagt je misschien af: neemt de dichter zichzelf wel serieus door zich te vergelijken met een koe? Nu moet je niet denken, dat het een dichter aan zelfspot ontbreekt en dat hij de hele dag naast zijn schoenen loopt met z'n hoofd in de wolken.
Wat een dichter, en zeker Achterberg, kenmerkt is een zekere onbevangenheid., een andere manier van kijken. Dat zien we in de beschrijving door de (menselijke) ogen van deze koe. De koe vertelt over zichzelf! Daardoor krijg je een verrassend vers.
--------------------------------- DIRECTEUR
Vanmorgen heb ik hem zien fietsen door de lanen. Zijn bril flikkerde in de zon. Er schoot een scherpte door mijn ingewanden, omdat hij mij gevangen houden kan
zolang hij wil, want duizend wegen leiden naar Rome, één verkeerd gekozen woord staat nog dezelfde avond in 't rapport en blijft bewaard tot aan het eind der tijden.
Onmacht en rechtloosheid ontbinden de ziel, die langzaam onpersoonlijk wordt. Zo zal ze beter passen in het blinde systeem van kaarten, dat zijn tafel torst.
Verraden krachten richten zich op deze mens met het enige tekort dat hij mij zólang zal genezen tot ik een ander word.
Gerrit Achterberg
Uit BLAUWZUUR 1969
Kort commentaar:
Op 15 december 1937 heeft Gerrit Achterberg zijn hospita die tevens zijn geliefde was, gedood en haar dochter verwond. Hij is veroordeeld tot tbs. Toen de bundel verscheen verbleef hij in de Christelijke Rekkense Inrichtingen bij Eibergen. Het verblijf hier was niet bepaald een lolletje.
Achterberg moest eerst buiten werken, maar dat viel hem erg zwaar. De directeur was hem welgezind en gaf hem een baantje in de bibliotheek van de inrichting, geïsoleerd van de criminelen.
Achterberg schreef een bundel over zijn verblijf in aldaar, getiteld Blauwzuur. Blauwzuur is acuut, dodelijk vergif. Dus deze titel geeft aan hoe moeilijk hij het daar gehad heeft.
De laatste regel luidde eerst anders: tot ik mij op hem stort. De directeur maakte daar in een gesprek bezwaar tegen, waarop Achterberg het veranderde in: tot ik een ander word.
Schilderij van De Ploeg Groningen
--------------------------------- EBEN HAËZER
Besloten zaterdagavond bij ons thuis. Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur. Er was geen ziel meer buiten op dat uur; de blauwe boerderij een dichte kluis.
Daar woonden wij bijeen met man en muis. Door koestalraampjes viel een richel vuur uit goudlampen op deel, eeuwig van duur en stil van lijnkoeken en hooi in huis.
Mijn vader celebreerde er de mis: de koeien voeren, plechtig bij de koppen. Hun tong krult om zijn handen als een vis.
Een schim, diagonaal tot in de nokken. Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken. Zijn aderen beginnen te verkalken.
Gerrit Achterberg
Uit: VERGEETBOEK 1961
Kort commentaar:
Achterberg was een boerenzoon uit Langbroek. Hij kwam uit een zwaar-bevindelijk gereformeerd milieu: "Godsdienst hing zwaar tegen de hanebalken."
Mooi beeld: als z'n vader koeien koekjes voert, vergelijkt Achterberg dat met het celebreren van de mis, waarbij vroeger de priester de ouwel op de tong van de misganger legde.
De titel betekent: zover heeft de Heer ons geholpen (1 Sam:7,12). Het is een naam die je nu vaak op schepen van zware gereformeerden tegenkomt. De boerderij waar Achterberg opgroeide heette anders nl. "Klein Jagerstein" aan de Langbroekerdijk.
------------------------------------ EN JEZUS SCHREEF IN 'T ZAND
Jezus schreef met Zijn vinger in het zand Hij bukte Zich en schreef in 't zand, wij weten niet wat Hij schreef, Hij was het zelf vergeten, verzonken in de woorden van Zijn hand.
De schriftgeleerden, die Hem aan de tand hadden gevoeld over een vrouw, van hete hartstochten naar een andere man bezeten, de schriftgeleerden stonden aan de kant.
Zondig niet meer, zei Hij, ik oordeel niet. Ga heen en luister, luister naar het lied.
En Hij stond recht. De woorden lieten los van hun figuur en brandden in de blos
waarmee zij heenging, als een kind zo licht. Zo geestelijk schreef Jezus Zijn gedicht.
Gerrit Achterberg
Uit: EN JEZUS SCHREEF IN 'T ZAND 1947
Kort commentaar:
Dit vers is gebaseerd op Joh.8,1-11. Het verhaal spreekt voor zichzelf. Het vers ook grotendeels. Er staan toch wat merkwaardige regels in: Zoals in strofe 1: Hij was het zelf vergeten.
Mooi in strofe 3: Ga heen en luister, luister naar het lied.. Daarmee suggereert de dichter dat Jezus een gedicht, een lied, schreef.
Ook fraai: ze ging heen, als een kind zo licht!
---------------------------------- FALL-OUT
Kaïn, vervloekt na broedermoord, terstond van de aardbodem, van de grond verdreven, die hem de vrucht des velds niet meer wou geven, Kaïn was bang dat doodsloeg wie hem vond. Hij riep het uit: mijn zonden zijn te groot.
Maar God stelde een teken, dat geen hond hem aan zou raken op straffe van zeven keren vervloekt te worden, een verbond om in 't verborgen verder mee te leven.
Hij woont, door een Ausweis gedekt van God, onder het paradijs, in het land Nod. Bekent zijn huisvrouw volgens het gebod. Wint Henoch. (Niet die wandelde met God z'n eigen dood voorbij, cherubs ten spot. Dat was een neef. Van hem stamt Christus af, die voor ons stierf en oprees uit het graf.)
Hij bouwt Henoch, een stad, rondom zijn lot. Uit deze linie komt het orgel voort en worden voor het eerst harpen gehoord; reuzen gezien; mannen van naam, Nimrod. Totdat de zondvloed zich erover stort. Babel en Ninevé. De spraak verwart.
Gerrit Achterberg
Uit VERZAMELD WERK 1963
Kort commentaar:
Dit vers vertelt het verhaal van Kaïn uit het begin van Genesis. Het gedicht bevat twee problemen: aan het begin en het slot.
Wat moeten we met de titel: Fall-out. Het is de radio-actieve neerslag die valt bij een atoombomexplosie. Misschien kan je zeggen, dat het leven van Kaïn grondig verwoest wordt na het doden van z'n broer. Hij wordt vogelvrij verklaard, een uitgestotene. Weliswaar met een Ausweis van God. Ausweis is een woord uit wo2, dat zoveel wil zeggen als een identiteitskaart, een paspoort. Fall-out kan ook een woordspeling zijn van: eruit gevallen, uit z'n vertrouwde familieomgeving. Bij zo'n titel moet je beide betekenissen laten meespelen.
Het tweede probleem is Ninevé. Bij Babel verwarde de spraak. Maar wat heeft Ninevé ermee te maken? Babel en Ninevé waren beide wereldsteden vol goddeloosheid, vol autonome mensen, die het zelf wel uitzochten. Vol van Kaïns.
I
Zij hebben Hem, zonder zich af te vragen of Hij het kon verdragen, met nagels aan een kruis geslagen.
En toen Hij daar te lijden hing, - een spijker is een lelijk ding - zei Hij: Vader vergeef het hun.
Zei Hij: ze weten niet wat ze doen. Het was hun er immers om te doen, om eens te zien, wat of Hij nu zou doen!
Zo heeft Hij nog voor hen gebeden, en in Zijn sterven aan hen meegegeven een alibi voor hun geweten.
En ik stond in de verte quasi wat te praten met 'n paar onnodige, onnozele soldaten. Ze deden immers toch, wat ze niet konden laten.
Maar Hij beriep zich op het allerlaatste: de handen van Zijn Vader; - nog voor Pasen moest ik me naar mijn schip in Jaffa haasten.
II
Toen heb ik - 't was op Cyprus - in de krant gelezen: J.v.N., Christus geheten, is. na voor drie dagen gekruist te wezen, zoals onze geachte lezers weten,
niet in zijn graf gevonden: het was open. Hardnekkige geruchten lopen, dat Zijn discipelen de wacht beslopen,
toen deze sliep, en zo het lijk ontvreemdden. Geëxalteerde vrouwen echter meenden, dat zij Hem zagen wandelen door de beemden;
Maria moet gestameld hebben: Here! Er zijn ook vissers, die beweren: Hij heeft met ons gegeten bij de meren.
Maar dit is van bevoegde zijde wedersproken. Men late zich geen knol voor een citroen verkopen.
III
Rome. - Het anker valt. Wij varen thuis. Ik spoed mij naar de thermen, word ontluisd van reis en roes en in mijn eigen huis
bij vrouw en vuur en radio gezeten, ben ik alras Christus en kruis vergeten. ... Toen heeft een S.O.S. mijn ziel doorreten:
'Mijn Geest wordt uitgestort op alle vlees. Wie niet voor Mij is, is tegen Mij geweest', seint een Geheime Zender wit en hees.
Weer onder zeil, over de eenzaamheden van oceanen die mij van U scheiden, Christus, wil mij verschijn aan den einder.
Gerrit Achterberg
Uit EILAND DER ZIEL 1939
Kort commentaar:
Drie verzen: Goede Vrijdag (op Golgota), Pasen (op Cyprus) en Pinksteren (te Rome). De ik in deze verzen verplaatst de gebeurtenissen van toen naar vandaag door middel van anachronismen: radio, krant.
Daardoor krijgen de verzen een grote directheid. De heilsfeiten zijn actueel, voor iedereen. Er wordt een keus gevraagd!
De ik bidt of hij Christus mag ontmoeten.
------------------------------- THEBE
Met leven toegerust voor beiden, liep ik vannacht de gangen in die naar u leiden. Het ondergronds geburchte droeg een stilte, die met tegenzin mijn tred verdroeg.
De muren stonden als verzadigd van ruige schimmel; lucht en licht, voorgoed beschadigd, beten mij uit; de wil alleen bij u te zijn in 't jongst gericht, hield mij ter been.
Het labyrinth verliep in schroeven van eender, blinder cirkeling. U ten behoeve? Ik weet niet meer hoe lang ik ging. Hoe brachten zij, die u begroeven, zover een ding?
Totdat mijn voeten op u stuitten: uit een volslagen duisternis zag ik uw ogen opensplijten; uw handen, die ik niet kon tillen, voelde ik langs het leven strelen, dat in mij sloeg; uw mond, in dood verholen, vroeg.
Een taal waarvoor geen teken is in dit heelal, verstond ik voor de laatste maal.
Maar had geen adem meer genoeg en ben gevlucht in dit gedicht: noodtrappen naar het morgenlicht, vervaald en veel te vroeg.
Gerrit Achterberg
Uit THEBE 1941
Kort commentaar:
Een belangrijk thema in het werk van Achterberg is wat men noemt: de gestorven geliefde. Met haar probeert de dichter in contact te komen. Het was een obsessie voor hem. Een vorm van gekte, van waanzin. Heel aangrijpend. Het was voor hem heel reëel.
Men noemt het ook wel het Eurydice-motief. In de Griekse mythologie probeert Orpheus zijn gestorven geliefde Eurydice uit de onderwereld terug te halen, wat mislukt.
De ik uit de verzen van Achterberg probeert de dood van de 'u' of de 'gij' ongedaan te maken. Hij zoekt hereniging met haar. Hij doet dat op vele manieren: via de herinnering, via de droom en via het gedicht, om maar enkele te noemen. In Thebe zoekt hij haar via de droom.
Waarom heet het vers Thebe? Thebe lag bij een bekende Egyptische dodenstad. Op de westelijke oever van de Nijl, tegenover Luxor, vindt men heel wat dodentempels. De heuvels zijn er vol met koningsgraven, graven van edelen of ook van eenvoudige volksmensen.
We lezen een aangrijpende beschrijving van de afdaling van de ik in een ondergronds geburchte, het dodenrijk. Het is zijn sterke verlangen 'bij u te zijn in 't jongst gericht', wanneer levenden en doden elkaar weer ontmoeten. Hij bereikt de 'u', maar zijn missie mislukt helaas.
De ik realiseert zich dat voor de taal van de dode geliefde 'geen teken is/ in dit heelal'. Hij is niet in staat haar met het woord tot leven te wekken. En hem ontbreekt de adem om nog langer bij haar in het dodenrijk te blijven. Hij vlucht in het gedicht ('noodtrappen'), dat nu het verslag wordt van een fiasco. In de slotregels ontwaakt de 'ik'.
Elke keer als ik dit vers lees grijpt het me weer aan.
Schilderij van De Ploeg Groningen
----------------------------- BEUMER & CO
Hoeken met huisgeheimen komen bloot. De vloeren schamen zich dood. De lamp hangt laag en groot, want de tafel is weggenomen.
Zij, die naar boven komen, breken blind kapot wat was in slot, ontnomen wordt elk ding aan zijn lot; maar de liefde is uit God, en God is liefde. Amen.
De deur die binnen was, is buitendeur geworden. Onder de hand der horde sterft het glas.
De spiegel met eeuwig licht zwicht langzaam voorover, en doet de kamer dicht. Er ligt spinrag over.
Waar divan en donker stonden, is, hun geheim ten spot, een vrouwenschoen gevonden; maar de liefde is uit God. En buiten zullen staan de honden.
Gerrit Achterberg
Uit VERZAMELDE GEDICHTEN 1963
Kort commentaar:
J.K.van Eerbeek schreef een roman Beumer en Co (1937), over een verhuizer. Dit vers heeft daarmee te maken. Beschreven wordt hoe een verhuizer een huis ontruimt en wat er dan gebeurt met zo'n huis. Het gaat er in de ogen van de dichter niet bepaald zachtzinnig aan toe. Ze breken blind kapot en onder de horde sterft het glas. Gedetailleerd wordt de situatie getekend, zoals die zich voordoet vanuit het gezichtspunt van de dichter.
Wat opvalt is de vervreemding. Dingen worden omgekeerd aan wat ze waren: binnendeur wordt buitendeur enz.
Het huis met de diverse vertrekken en meubels vertelt het verhaal van een leven dat er eens is geleefd.
In de 2de strofe en de slotregels wordt verband gelegd met het NT: 'Maar de liefde is uit God,/ en God is liefde. Amen. Dit verwijst naar 1 Joh. Ook de honden die in de slotregels buitengesloten worden verwijzen aar het NT: naar de buitenstaanders uit Opb 22,15: honden, tovenaars en ontuchtigen, moordenaars en afgodendienaars.
Ik ben van mening dat ook hier weer het motief van de gestorven geliefde de sleutel tot het verstaan van dit vers is. Achterberg probeert haar overal op te roepen. Misschien was ze in dit huis. De verhuizers maken het hem onmogelijk haar te vinden. Ze is natuurlijk gevlucht. Er rest nog een vrouwenschoen.
Hij ziet de verhuizers als vijanden die hem beletten zijn geliefde te ontmoeten. Een horde, honden zelfs.
Ook weer een fascinerend vers.
---------------------------------- ONLAND
In 't onland stond een hert zo groot als God. Men kon ook zeggen klein als duimelot. Tussen zijn horens flikkerde een kruis. Het sprak, en ik werd minder dan een muis:
Geen jager ooit spandeert aan mij een schot, want ik zit vogelvrij in het complot. Hoe meer je op me schiet, des te meer kruis er in mij opschiet. Lever het bewijs.
Ik legde aan. Maar uit de struiken trad de heilige Hubertus die daar zat. Hij schreeuwde lachend: Zonde van je kruit. De jachttijd is gesloten. Weg die spuit.
Ik zette het geweer tegen een boom; een achterlader, nog van mijn oudoom.
HOREB
We zijn er bij gaan zitten op het mos en deden alle twee de schoenen los. Er klonken een paar woorden over 't weer, die snel verzwonden in de atmosfeer.
Onder het kreupelhout verschoot een vos. Ik zag de bomen niet meer door het bos. Het hert sprong naar ons toe, licht als een veer, en legde zich voor St.Hubertus neer.
Hij zei: Aanbidden wij, op deze plek. En ook het dier boog daar de ranke nek.
Belijden wij. En we beleden schuld, getroffen door Gods kinder-katapult.
Geef Gode eer. Wijd open mond en bek, hebben wij daar staan zingen als een gek.
Gerrit Achterberg
Uit SPEL VAN DE WILDE JACHT 1957
Kort commentaar:
De gedichten Onland en Horeb volgen op elkaar in de cyclus Spel van de wilde jacht. Die cyclus laat ik hier onbesproken.
Het vers Onland (moerasachtig gebied) spreekt voor zichzelf. Het verhaal wordt losjes verteld, je moet er een beetje om lachen.
In het gedicht Horeb lezen we hoe God zich aan de jager openbaart, zoals in het OT aan Mozes bij de brandende braamstruik (Ex.3,1). Ook hier zet die lacherige toon zich voort.
Het gaat over duimelot, over een kinderkatapult enz. Wat bij de Horeb en de braamstruik loodzwaar van ernst was, is hier eerder wat luchthartig beschreven.
De situatie is ook ontspannen. De jager en Sint Hubertus zitten met de veters los (niet de schoenen uit, zoals bij Mozes) en ze babbelen over het weer.
Dan vertelt het vers hoe God zich aan de jager openbaart als eertijds aan Mozes op de berg Horeb. De ontmoeting met God leidt tot bekering van de jager. Dat blijkt uit zijn reactie. Het lijkt wel een eredienst met aanbidding, schuldbelijdenis en lofprijzing.
De toon is typerend voor Achterberg. Hij durft wel wat te zeggen en geneert zich niet voor ongebruikelijke woorden en beelden. Dat maakt zijn poëzie zo bijzonder.
------------------------------------------ VOOR EEN DAG VAN MORGEN
Wanneer ik morgen doodga vertel het aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan het kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
Hans Andreus
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1983
Kort commentaar:
Op velerlei wijzen is de liefde bezongen. Hier de liefde tussen man en vrouw. Hoe zouden wij iets van Gods liefde kunnen bevatten, als we de aardse liefde niet zouden kennen. Vanuit dat perspectief kun je ook zo'n vers lezen. Maar ook zonder dat is het magnifiek.
Schilderij van De Ploeg Groningen
------------------------------------- GHEQUETST BEN IC VAN BINNEN
Ghequetst ben ic van binnen duerwont myn hert soe seer, van uwer ganscher minnen ghequetst soe lanc soe meer. Waer ic my wend, waer ic my keer, ic en can gherusten dach noch nachte; waer ic my wend, waer ic my keer, ghy syt alleen in myn ghedachte.
Anoniem (14de eeuw)
Kort commentaar:
Een oud gedichtje over verliefdheid. Naar oude voorstelling: een pijl door het hart.
Treffend weergegeven.
--------------------------------- OPROEP
Een pamflet
Roep een meester in de rechten op (sociale demokraten bijvoorbeeld met een warm kloppend hart voor de zwakke medemens) hij zal zwart op wit bewijzen ondanks uw eigen zorgvuldig toebereide rechtsregels dat 18 dagen na de bevruchting het hartje klopt gewenst of ongewenst van een mens
Roep een staf van specialisten op vraag ze hoe een kind van 2 maanden en 4 cm lengte zichzelf verdedigen kan tegen de zuigkracht van de moordenaar tegen het tangetje van een edel metaal weg uit het nest in de baarmoederwand weg uit z'n element, het water in de gewassen handen vol schuld verpulverd als een speelgoed popje waar een kleuter om huilt, vertrapt door een mens
Roep een ervaren rechercheur op laat hem een vingerafdruk maken - we willen toch een teken van leven - van een kind van tien weken om handtastelijk te bewijzen dat zij of hij - het is geen het - persoonlijke gegevens van hogerhand beschreven een mens
Roep uw geweten op en reken gelovig na wie het kind van de rekening wordt en teken met uw hart met uw geschapen hand uw bloedeigen naam
redt het ongeboren kind
Lenze L.Bouwers
Uit LEVEN 1976
Kort commentaar:
Er is in het verleden in en buiten de politiek heftig strijd gevoerd tegen abortus provocatus. De eerste abortuskliniek werd geopend op Rotterdam-Zuid in de Eben-Haëzerstraat!!
In die strijd fungeerde dit pamflet.
Het heeft nog niets aan actualiteitswaarde verloren. Helaas.
er komt een klein biezen mandje aandrijven: wedden dat u denkt dat er een zuigeling in ligt, een kindje met een rood pruimenmondje en een blauwplastic rammelaar?
Wedden dat u denkt - maar er ligt geen zuigeling in, en ook geen boek met oude of nieuwe openbaringen, zelfs geen handje hooi, al dan niet in de vorm van een ster
het is gewoon een oud biezen mandje mandje dat stinkt naar petroleum en dode vis
C.Buddingh'
Uit: DEZE KANT BOVEN 1965
Kort commentaar:
De dichter gaat op zoek naar de werkelijkheid achter het mooie woord, achter het verheven verhaal. Hij wil de alledaagse realiteit aan de lezer tonen. Hij denkt natuurlijk aan het prachtige verhaal van de wieg tijdens de St.Elisabethsvloed.
Lourens Post schreef me op 28-11-2012: "Een vraag uit interesse: u denkt dat het gedicht Biezen Mandje van Buddingh' te maken heeft met de Elizabethsvloed, maar zou het niet slaan op het biezen mandje van Mozes? De verwijzingen naar een "boek met oude of nieuwe
openbaringen" en hooi in de vorm van een ster lijken mij daarop te wijzen.
Ik hoor graag eens van u hoe u dit ziet."
Ik heb Lourens geantwoord: "Je hebt natuurlijk gelijk dat er ook gezinspeeld wordt op de bijbel, met name op Mozes.
Omdat Buddingh' een rasechte Dordtenaar was en omdat in Dordt in 1421 het biezen mandje (wieg) aan kwam drijven, heb ik dat vermeld.
Ik zal jouw suggestie erbij zetten.
Hartelijk dank daarvoor."
------------------------------------ VERTREKKEN
Sterven is aan een verre reis beginnen, zoals eeuwen terug bij tropentochten intiem afscheid werd genomen: de zinnen vol zwaarte als er zwijgend werd gevochten.
Sterven is een oervorm van emigreren, maar zonder brieven, telefoon of fax; je groet, je zoekt een synoniem voor straks, maar weet dat jij niet zo terug zult keren.
Sterven is met een scherpe verrekijker wat je vast geloofde heel dichtbij halen: het licht behoudt z'n effectieve stralen, de spiegel verbrijzelt, een visie rijker.
Sterven is ook je wensen achterlaten: hopen dat op Gods tijd, de beste tijd, de zo zorgzamen zullen volgen; straten en huizen voldoende, in eeuwigheid.
L.L. Bouwers
Kort commentaar:
Goede christelijke verzen over dood en sterven zijn dun gezaaid, ondanks de beste bedoelingen.
Dit vers heeft me vanaf eerste lezing getroffen. Vooral de laatste strofe met de allusie naar de aangrijpende bachcantate: Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit. (BWV 106)
-------------------------------------------- DE BRIEF
Aanhef
Heer God, men komt er niet toe U te schrijven, ofschoon Gij reeds veel malen aan ons schreeft, maar al de vormen die Uw handschrift heeft zijn moeilijk te ontraadselen, zij blijven
zeer vreemde tekenen die niet beklijven en duistre woorden die men niet beleeft; hoe vaak heeft onze hand er naar gestreefd de zin te ontleden door U na te schrijven.
Dan toch - een kleine brief aan U gericht, hij hoeft misschien niet eens zo ver te reizen, niet verder dan mijn vingers hem verschikt,
want, wonen de gebieders in paleizen, Uw woonadres is waar Gij nederblikt - mij dunkt ik zit te schrijven bij Uw licht.
Hein de Bruin
Uit EBBEN EN IVOOR 1945
Kort commentaar:
Vooral de laatste zin is me altijd bijgebleven: wij worden omgeven door het licht van God.
Zijn licht schijnt tot in het graf. Ik noem het dan het licht van Christus.
Dat is voor mij één van de rijkste gaven van het christelijke leven, dat te weten: niets kan mij scheiden van het licht van Christus, ook al word ik stekeblind.
Schilderij van De Ploeg Groningen
---------------------------------- DE BOZBEZBOZZEL
De bozbezbozzel lijkt wat op Een jenk, maar heeft een klein're kop.
Zijn poten staan steeds twee aan twee Als eenmaal bij het stekelree.
Hij hinnikt als een maliepaard, En als het sneeuwt heeft hij een staart.
Wanneer die staart zijn kop zou zijn, Was hij precies een spieringzwijn.
En als hij zeven staarten had, Een kolossale kolbakrat.
Nu lijkt hij nog het meest op een jenk, maar met een klein're kop.
Cees Buddingh'
Uit GEDICHTEN 1938-1970 1971
Kort commentaar:
Men noemt dit soort verzen kolderiek. Het is een reactie op al die loodzware gedichten. Over even zovele loodzware onderwerpen.
Veel heeft dit vers niet om het lijf. Ik vind het wel aangenaam om te lezen, zo nu en dan.
---------------------------------------- LAMENTO
Hier nu langs het lange diepe water dat ik dacht dat ik dacht dat je altijd maar dat je altijd maar
hier nu langs het lange diepe water waar achter oeverriet achter oeverriet de zon dat ik dacht dat je altijd maar
dat altijd maar je ogen je ogen en de lucht dat altijd maar je ogen en de lucht altijd maar rimpelend in het water rimpelend
dat altijd in levende stilte dat ik altijd zou leven in levende stilte dat je altijd maar dat wuivend oeverriet altijd maar
langs het lange diepe water dat altijd maar je huid dat altijd maar in de middag je huid altijd maar in de zomer in de middag je huid
dat altijd maar je ogen zouden breken dat altijd van geluk je ogen zouden breken altijd maar in de roerloze middag
langs het diepe water dat ik dacht dat ik dacht dat je altijd maar dat ik dacht dat geluk altijd maar
dat altijd maar het licht roerloos in de middag dat altijd maar het middaglicht je okeren schouder je okeren schouder altijd in het middaglicht
dat altijd maar je kreet hangend altijd maar je vogelkreet hangend in de middag in de zomer in de lucht
dat altijd maar de levende lucht dat altijd maar altijd maar het rimpelende water de middag je huid ik dacht dat alles altijd maar ik dacht dat nooit
hier nu langs het lange diepe water dat nooit ik dacht dat altijd dat nooit dat je nooit dat nooit vorst dat geen ijs ooit het water
hier nu langs het diepe water dacht ik nooit dat sneeuw ooit de cipres dacht ik nooit dat sneeuw nooit de cipres dat je nooit meer
Remco Campert
Uit RECHTERSCHOENEN 1992
Kort commentaar:
Dit bijzondere vers is een weeklacht, een klaaglied.
Als bijvoorbeeld je geliefde gestorven is en je helemaal kapot bent, breken de zinnen stuk. Tussen het snikken door begin je opnieuw. Soms lukt een zin.
Als iets gebroken is in je, breekt ook de taal. De regels staan vol flarden van zinnen.
De dichter heeft z'n hoofd er niet meer bij. Z'n hart is gebroken van verdriet.
Steeds probeert hij opnieuw wat hem van z'n geliefde invalt te verwoorden.
Ik kan dit vers bijna niet met droge ogen hardop lezen. Probeer het maar eens.
Een zeldzaam indringend gedicht.
------------------------------------
GENESIS
Het was de zesde dag. Adam stond klaar. Hij zag de eiken met hun volle greep in het niets. Macht is een kwestie van vertakkingen. hij had de bergen gezien, opbergruimtes van alleen maar zichzelf, hoge leegstaande kelders. En herten. Met poten zo dun als stethoscopen stonden ze te luisteren aan de borst van de aarde, en zodra ze iets hoorden, liepen ze weg, de uitvinding van het pizzicato met zich meenemend, verten in. Herten. En hij had de zee gezien, het laden en het lossen van drukte, waar je rustig van werd. En de lege, hetzerige gebaren van de wind, van kom mee, kom mee, en niemand volgde. En diepte, afgronden waar je moeilijk van werd. En zwijgen, want dat deed het allemaal, en te groot zijn. En toen zei God: en nu jij. Nee, zei
Adam.
Herman de Coninck
Kort commentaar:
Ik ben altijd benieuwd naar gedichten over figuren uit de Bijbel. Wat heeft de dichter ervan gebakken?
Iemand die de Bijbel een beetje kent, begrijpt dat dit vers niet over Adam gaat. Het gaat over Herman de Coninck of over een door hem geschapen Adam.
Of over Herman de Coninck als Adam. Ik denk dat we dan het dichtst bij de oplossing zitten.
In het slot krijgt dit vers een diepe ernst. Het is een nee tegen God. Nee, zei Adam de Coninck.
-------------------------------------------------------- DAVID SPELENDE VOOR SAOEL
Toen zag de koning hoe zijn bruine handen Ruisend de tonen grepen uit de snaren, Alsof er blonde bussels korenaren Voor zichten zwichtten op de hete landen.
Daar boven hing, een rosse zon, te branden Zijn blozend hoofd met schone rode haren. En dieper werd zijn blos bij 's konings staren, En grootser werd de greep der slanke handen.
Toen droomde Saoel zich in vaders woon, Tussen hun vette vee en voedend koren, En wist slechts van zijn oud-gewende werk. Hij was tevreden als zijn vaders zoon.
Dan voelt hij, plots, Gods onontkoombre tooren, En om zijn wapen klemt zijn hand zich sterk.
Willem de Mérode
Uit VERZAMELDE GEDICHTEN
Kort commentaar:
Hier wordt de geschiedenis uit 1 Samuel 16,14-23 beschreven.
Het gaat natuurlijk om die laatste regels. In de eerste drie strofen voelt Saul zich prettig. Het snarenspel van David heeft een goede uitwerking. Saul droomt zelfs weg naar zijn onbezorgde jeugd.
Dan gaat het plotseling mis. Even later zal zijn speer zich in de muur boren.
We staan hier voor het geheim van Gods verwerping. De Mérode heeft het aangedurfd daar aandacht voor te vragen.
Hij was niet voor niets een gereformeerd dichter.
Schilderij van De Ploeg Groningen
----------------------------------- HET DORP
Soms keer ik terug en ga als een droom langs de slingerpaden der kerk; de mannen en vrouwen van mijn geslacht rusten onder hun grauwe zerk. De zwarte ernstige velden dragen de eerste oogst. Een reuk van rauwe vruchten waait. Het voorjaar is op zijn hoogst. Het gras geurt krachtig en pasgemaaid als toen hier het leven begon; en achter de brede hoeven staat nog een grote verblindende zon. Maar o God - de steden, de nachten, en alles wat sinds is geschied: Ik ben een ander geworden; de eenvoudigen groeten mij niet. Ik ga de korte grijze straat van 't verleden op en neer. Maar levenden en doden herkennen mij niet meer.
Anthonie Donker
Kort commentaar:
Dit is een vers voor mensen een beetje op leeftijd. Je gaat terug naar het dorp van je jeugd. Een agrarisch dorp.
Maar je bent veranderd in je stadsleven. Je bent zelfs een ander geworden.
Vervreemding. Levenden en doden kennen je niet meer.
--------------------------------- KERKHOF
Hier rusten, tot de komst des Heren, in aandacht naar Hem toegewend, wie, uit de wervel van begeren hun doelwit hebben onderkend.
Hun enig streven is verwachten; géén gaat gewis de tijd zo ras als wier hier uur noch eeuwen achten en waken onder mos en gras.
Hun namen sinds zijn lang versleten, met kweek en modder overdekt: wie hier verstopt ligt en vergeten, wordt met een nieuwe naam gewekt.
Zij zijn een kind, dat met beloven des avonds is terust gebracht, dat in verlangen en geloven de ganse nacht de morgen wacht,
een oor, dat ingespannen luistert, een oog, dat speurt de morgenschijn. Zo rusten in der graven duister die in de Heer ontslapen zijn.
Kees van Duinen
Uit DE TRAP 1950
Kort commentaar:
Zo kun je tegen de graven op een kerkhof aankijken. De doden wachten hier op de Jongste Dag. Dan worden ze met een nieuwe naam gewekt.
Tegelijk mogen we weten dat de ziel van een gelovige terstond tot Christus wordt opgenomen in de hemel.
Ik moet bekennen dat ik meer met de laatste gedachte bezig ben.
--------------------------------------- DE TUINMAN EN DE DOOD
Een Perzisch edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!"-
Van middag (lang reeds was hij heengespoed) Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom", zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, "Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was 't, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan, Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
P.N.van Eyck (1887-1954)
Uit VERZAMELD WERK 1958
Kort commentaar:
Het is goed dat een dichter bekend blijft, al is het maar door één gedicht. Het blijft de jeugd aanspreken.
Treffend wordt hier de noodlotsgedachte gestalte gegeven. De tuinman dacht de dood te kunnen ontvluchten. Maar hij reisde precies naar de plaats waar de dood hem moest halen.
Mooi geeft de dichter de paniek van de tuinman weer in de eerste vier strofen door die korte zinnetjes.
Een christen hoeft niet te vluchten voor de dood. Als je leeft met Christus, is je sterven winst!
-------------------------------- ASIELZOEKERS
We waren ver van huis. Loop wat door, zei je zachtjes, kijk niet zo achterom, het zit ons niet op de hielen.
Maar wat zijn dat dan voor stemmen, vroeg ik, en wat flikkert daarginds, dat zijn toch tekenen die niet bedriegen?
Het komt niet deze kant op, zei je, dit is het goede pad en verder hebben we toch altijd onze papieren?
We glimlachten naar elkaar, verontschuldigend, geruststellend, klappertandend van doodsangst.
Koos Geerds
Kort commentaar:
Ik ken geen bijna gedicht waarin aangrijpender de kern van ons bestaan wordt verwoord.
Zijn wij niet asielzoekers sinds we uit het paradijs zijn verdreven? Bedreigd van alle kanten, met de dood op onze hielen?
Wat zijn we in deze verzondigde wereld ver van huis! En dat allemaal door eigen schuld. God zij dank is er het goede pad en zijn er onze papieren.
Via dit paar kijken we hier in de spiegel van ons verbroken bestaan. Onze pelgrimage door dit leven, klappertandend van doodsangst.
Het moderne levensgevoel laat christenen niet onberoerd, met alle eenzaamheid en angst die daarbij hoort. Gelukkig zijn er ook momenten van de rust van het geloof in Christus. Dat die perioden de overhand mogen hebben!
Schilderij van De Ploeg Groningen
------------------------------- HONINGBIJ
Jij was er al op de reliëfs, begeerd als vrouwenborsten, wijnrank, korenaar; de wijsbegeerte hield jouw lied voor waas, jouw levensarbeid werd alom geëerd. Toen ben je in een lange stilte in- gekeerd, die aan de dans overliet de weg te wijzen, nooit de taal verried, muziek betrachtte als het oerbegin. Je werd met heel je volk een vreemdeling, ons vangend in je raadselige ban: lokkend en duister als het scheppingsplan. Jouw poëzie is een verademing.
Koos Geerds
Uit INSEKTEN 1994
Kort commentaar:
Ik weet nog hoe opgelaten ik me voelde, toen ik op het Griekse ruïne-eiland Delos inderdaad op een reliëf van een ingestorte tempel bijenkorven zag, als vruchtbaarheidssymbool; naast stieren en eieren. De tweede strofe verwijst naar de bijendans, waarmee bijen elkaar de weg wijzen naar een nieuwe voedselbron. Als imker weet ik hoe het bijenvolk je altijd weer voor verrassingen plaatst. Juist omdat het leeft als volk, zijn er nog zoveel onopgeloste raadsels. Het imkeren plaatst mij bijna dagelijks voor Gods scheppingsmacht. Als we in de kerk het ontroerende votum zingen: "Onze hulp is in de naam van de Here die hemel en aarde gemaakt heeft", zing ik er nog achteraan:"en de bijen." De dichter ziet in de honingbij een collega. Ik kan me daarbij wel iets voorstellen.
------------------------------------
BOUTADE
O land van mest en mist, van vuile, koude regen, Doorsijperd stukske grond, vol kille dauw en damp, Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaarbre wegen, Vol jicht en paraplu's, vol kiespijn en vol kramp!
O saaie brij-moeras, o erf van overschoenen, Van kikkers, baggerlui, schoenlappers, moddergoôn, Van eenden groot en klein, in allerlei fatsoenen, Ontvang het najaarswee van uw verkouden zoon!
Uw kliemerig klimaat maakt mij het bloed in de aderen Tot modder; 'k heb geen lied, geen honger, vreug noch vreê. Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen, Gij - niet op mijn verzoek - ontwoekerd aan de zee.
P.A. de Génestet
Uit EERSTE GEDICHTEN 1851
Kort commentaar:
Een mooi vers om uit het hoofd te leren en voor de klas voor te dragen. In het Nederlandse klimaat is dit vers heel geschikt om je af te reageren, als je door weer en wind naar school of werk moet, of naar de kerk.
----------------------------------
LIEFDE
Die ik het meest heb liefgehad, - 't Was niet de slanke bruid, met wie 'k in 't zoeter leven Mocht dwalen op het duin en droomen in de dreven, Wier hand mij leidde op 't rozenpad;
't Was niet de jonge en teedre vrouw, Die, goede genius, mijn hart, mijn huis bewaakte, Die mij het leven, ach, zoo licht en lieflijk maakte, Met al den rijkdom harer trouw!
'Zoo was 't de moeder van uw kroost, Die u, gelukkige, voor 't offer veler smarte, Deed smaken, onvermengd, het reinst geluk van 't harte, Des levens liefelijksten troost?'
Neen! - die ik 't meest heb liefgehad, Dat was mijn kranke; 't was de moede, de uitgeteerde, Van wie ik leven beide en hopend sterven leerde, Toen 'k weenend aan haar sponde zat.
P.A. de Génestet (1829-1861)
Uit DICHTWERKEN II 1869
Kort commentaar:
Kun je dit vers alleen volmondig beamen, wanneer je vrouw overleden is? Ik denk het wel. Voor anderen is het zoals met zoveel gevoelens. Je kunt je er hoogstens van verre een voorstelling van maken. Gelukkig maar.
Schilderij van De Ploeg Groningen
--------------------------------
DIEN AVOND EN DIE ROOZE
Aan Eugeen van Oye
'k Heb menig uur bij u gesleten en genoten, en nooit en heeft een uur met u me een enklen stond verdroten. 'k Heb menig blom voor u gelezen en geschonken, en, lijk een bie, met u, met u, er honing uit gedronken; maar nooit een uur zoo lief met u, zoo lang zij duren koste, maar nooit een uur zoo droef om u, wanneer ik scheiden moste, als de uur wanneer ik dicht bij u, dien avond, neêrgezeten, u spreken hoorde en sprak tot u wat onze zielen weten. Noch nooit een blom zoo schoon, van u gezocht, geplukt, gelezen, als die dien avond blonk op u, en mocht de mijne wezen! Ofschoon, zoo wel voor mij als u, - wie zal dit kwaad genezen? - een uur bij mij, een uur bij u niet lang een uur mag wezen; ofschoon voor mij, ofschoon voor u, zoo lief en uitgelezen, die rooze. al was 't een roos van u, niet lang een roos mocht wezen, toch lang bewaart, dit zeg ik u, 't en ware ik 't al verloze, mijn hert drie dierbre beelden; U, DIEN AVOND - EN - DIE ROOZE!
Guido Gezelle (1830-1899)
Uit VERZAMELD DICHTWERK II 1980
Kort commentaar:
De Vlaamse priester Guido Gezelle schreef dit vers voor zijn stervende vriend Eugeen van Oye. Het is een heel gevoelig vers. Het is een vriendschap als tussen David en Jonathan. Verder spreekt het voor zichzelf.
------------------------------
'T ER VIEL 'NE KEER
't Er viel 'ne keer een bladtjen op het water 't Er lag 'ne keer een bladtjen op het water En vloeien op het bladtje dei dat water En vloeien dei dat bladtjen op het water En wentel-winkelwentelen in 't water Want 't bladtjen was geworden lijk het water Zoo plooibaar en zoo vloeibaar als het water Zoo lijzig en zoo leutig als het water Zoo rap was 't en gezwindig als het water Zoo rompelend en zoo rimpelend als water Zoo lag 't gevallen bladtjen op het water En m'ha' gezeid het bladtjen ende 'et water 't En was niet 't een bladtje en 't an- der water Maar water was het bladtje en 't blad- tje water En 't viel 'ne keer een bladtjen op het water Als 't water liep het bladtje liep, als 't water Bleef staan het bladtje stond daar op het water En rees het water 't bladtje rees en 't water En daaklde niet of 't bladje daalde en 't water Zoo viel der eens een bladtjen op het water En blauw was 't aan den hemel end' in 't water En 't bladtje loech en lachen dei dat water Maar 't bladtje en wa' geen bladtjen neen en 't water Mijn ziele was dat bladtjen: en dat water Het klinken van twee harpen wa'
dat water En blinkend in de blauwte en in dat water Zoo lag ik in den Hemel van dat water
Den blauwen blijden Hemel van dat water En 't viel ne keer een bladtjen op het water En 't lag ne keer een bladtje op het water.
Guido Gezelle (1830-1899) Rouss. St.Leo '59
Uit LAATSTE VERZEN 1901
Kort commentaar:
Een vers zoals alleen Guido Gezelle dat kon schrijven. Ik heb het een keer schitterend horen zingen met een heel simpele begeleiding. Je denkt, komt er geen eind aan? Want zo kun je tot in het oneindige doorgaan.
Tot de wending aan het slot: Mijn ziele was dat bladtjen: en dat water. Toen hij dit vers schreef stormde het niet bepaald in z'n ziel. Integendeel. Wat een weldadige rust. Om jaloers op te zijn.
----------------------------------
GIJ BADT OP ENEN BERG
Gij badt op enen berg alleen, en... Jesu, ik en vind er geen waar 'k hoog genoeg kan klimmen om U alleen te vinden: de wereld wil mij achterna, alwaar ik ga of sta of ooit mijn ogen sla; en arm als ik en is er geen, geen een, die nood hebbe en niet klagen kan; die honger, en niet vragen kan; die pijne, en niet gewagen kan hoe zeer het doet! O, leer mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!
Guido Gezelle
Uit VERZAMELD DICHTWERK 1980
Kort commentaar:
Een heel bekend gedicht. Niet ten onrechte. Vooral die fraaie laatste regel.
----------------------------------
DE MISLEZER
Hij is een arm, oud man, de grijze mislezer met zijn kaal hoofd, en die der wereld niet behagen kan.
Onder het krakend geweld van goud en brokaat, voor een snobsenpubliek leest hij de Mis, gansch in het wit.
Hij kent de overspelige vrouw die recht staat, en de woekermeneer die daar zit. Hij is simpel en moe, hij beseft de zonde en den strijd, diep en fel: de vrouw die de wimpers luifelt en van den man het wulpsch oogenspel.
Hij weet de verwaandheid van dit rijk geslacht en hun trots op vleesch en kleed. Hij murmelt zijn snelle gebeden heel zacht en buigt zijn kaal hoofd in leed.
Hij spreekt geen woord hooger dan de kabbel-lijn van een toon. Hij is eerbiedig en oud en de nederigste man in Gods woon.
Hij opent de armen en teekent een fel kruis: onder die zegening gaan de vunze vrouw en de dikke meneer lachend naar huis; zij hoorden een half uur, verstrooid, zijn onhoorbare taal.
Maar hij schouwt hen aan
met de droefheid van Job op zijn vaalt. Onder de vracht van goud en brokaat, bidt hij, stil en gebroken. Hij is eenvoudig en oud en zijn kennis is in simpelheid verdoken.
Zijn schoenen gapen: zijn hoed heeft kleur noch vorm. Maar hij bidt kindsch en eenzelvig naar Christus, die hangt boven d'aarde "lijk een worm".
(Zondagmis 12.15 u) "sicut vermis" .
Marnix Gijsen
Uit HET HUIS 1925
Kort commentaar:
Hier wordt een oude priester getekend. Hij kent z'n pappenheimers.
Hij beantwoordt niet aan het beeld van een vrolijke Bourgondiër. Integendeel: hij schouwt hen aan met de droefheid van Job op zijn vaalt.
Alle show is hem vreemd. Hij bidt kinderlijk en eenzelvig naar Christus, die daar hangt. Sicut vermis: zoals een worm. Een prachtige schets.
------------------------------------
GESCHENK VAN MIJN VADER
Wij zaten samen, zwijgend, bij het vuur; mijn lieve vader en ik. Bij elk klokgetik kwam zijn stervensuur nader en nader.
Hij was rustig en goed; lijk de moeder die haar kindje heeft gedekt tot de kin, en die heengaat met lichte voet, stil en verblijd, zo wist hij zijn denken en daden bedolven onder Gods warme barmhartigheid.
Hij stond langzaam uit zijn zetel op, zacht en sterk, lijk hij had geleefd. Zijn fijne hand heeft gebeefd op mijn hand: een nevel over ontwakend land.
Toen heeft hij zijn laatste daad gedaan: hij gaf me zijn uurwerk, eenvoudig, zonder één woord, en monklend is hij te rust gegaan.
Maar, toen ik hem zacht naar bed geleidde, wist ik, hoe een Engel, zingend, aanschreed achter ons beide. Want moedig had mijn vader in mijn handen afstand van daad en tijd gedaan. Trots en wenend ben ik van hem heengegaan.
Marnix Gijsen
Uit HET HUIS 1925
Kort commentaar:
Een zoon bezoekt zijn oude vader. Hij houdt van zijn vader. De man is oud.
Z'n vader schenkt hem zijn horloge. Die had hij niet meer nodig: zijn uren zijn geteld.
Het afscheid valt de zoon zwaar: trots en wenend nam hij afscheid.
Een vader om trots op te zijn. Een vader om van te houden.
Schilderij van De Ploeg Groningen
--------------------------------------
MIJN VADERTJE
Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid, Hij had den zwaren last op zich geladen, een eerlijk man te zijn in woord en daad. Dat is het schone, dwaze kwaad waar, na ons Here Jezus Christus, de sterkste man aan ondergaat
Zijn oog was rustigblauw; een verre zee. Zijn woord van blijheid soms plotse fusee in stalen nacht. Hij lachte rood en zoende onverwacht mijn dwaze haren en mijn jong gedacht.
De hoge schepen die de Schelde droeg, hij wist hun laden vast en schoon te sturen. Hij had hun namen lief, om mee te spelen-als een kind naïef; Karatschi, Pantos, Calcutta, lijk schoon koralen.
Hij wist de haven; heimwee en verdriet, bij vroegen morgenmist en in den avond onder luid en rauw sirenenlied.
Hij heeft de bossen van zijn jeugd bemind, Hij kende bomen lijk wij mensen kennen, Hij wist de winden en den oogst, en wou mijn hand aan 't ruw bedrijf des jagers wennen.
Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid. Hij had de goede liefde tot de still'en ware dingen.
Onder de schaduw van een dorpse kerk ligt zijn sobere zerk. Ik weet hoe zijn gedenken mij gelijk een lichte wolk behoedt. Zijn rode, bange handen hield hij stervend Christus tegemoet.
Marnix Gijsen
Uit HET HUIS 1925
Kort commentaar:
In het gedicht 'Geschenk van mij vader' neemt de zoon afscheid van z'n oude vader: trots en wenend.
Dit vers levert een terugblik. Wat was de vader voor een man? Rechtvaardig bovenal. Die fraaie prolepsis is onvergetelijk: Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid.
Verder was het een spontane man. Zijn blije woorden schoten als een vuurpijl (fusee) in de ruimte.
Zijn werk vond hij is de haven als loods Een echte man van de haven.
En tenslotte: de nagedachtenis aan z'n vader beschermt hem. Hij stierf met zijn handen gericht naar de Christus aan de wand.
-----------------------------------------
NA DE ELFSTEDENTOCHT
Opa vertelt
"Met honderd kranten op de borst, bij meer dan honderd graden vorst, in pegelval en windgestriem, zo kluunden wij langs Bartlehiem.
Toen was de Elfstedentocht volbracht! Wij zaten in de winternacht gezellig bij de open haard in bondshotel Het Houten Zwaard.
'Wat jeukt mijn voet!" zei Gijs de Groot. Hij tikte ermee tegen een poot van een houten tafel die daar stond en zie: de voet viel op de grond.
De voet, met schoen en schaats eraan, bleef stil tegen de tafel staan. Wij zeiden dat hij blij zijn mocht dat het gebeurd was ná de Tocht!
Wij vormden daar een soort gezin: de ene had een diepvrieskin, een tweede een bevroren hand, een derde een verloren tand.
Teun Bouma deed die dag een plas bij Harlingen in 't witte gras. Het lichaamdseel dat híj verloor daar heb ik hier geen woorden voor.
Steeds nieuwe gasten schoven aan, geamputeerd, maar zeer voldaan. Met Berenburgers wist men raad tot in de vale dageraad.
Dan klinkt er bij de duiventil een meer dan ijselijke gil: 'Daarginds... tegen het dijkje op... daar kluunt een kerel zonder kop!'
Wij gingen met zijn allen gauw naar buiten in de bitt're kou, en ja: een schim van een meneer kluunde wanhopig heen en weer.
Was het een Fries? Was het een Drent? Men wordt niet makkelijk herkend, als op de romp het hoofd ontbreekt. Maar het was griezelig! Dat spreekt.
De voetverloren dappere Gijs ging met zijn ene schaats op 't ijs. Geholpen door zijn wandelstok schaatste hij langs het kippenhok
en heeft de kluuner opgehaald, die vlak bij 't einddoel was verdwaald, want zie, zijn hoofd bevroor bij Sneek, hij schaatste niet meer waar hij keek
en toen werd bij een lange haal een lage brug hem zeer fataal zodat, met rinkelen als van glas, zijn hoofd op 't ijs gevallen was!
Kind, als je in je doel gelooft en koppig blijft, ook zonder hoofd, maakt dikwijls iemand met één voet je hele dag weer mooi en goed.
Die twee deden de finish aan en het applaus was erg spontaan en 't kwam van kerels, lieve kind zoals je nog maar zelden vindt".
Willem Wilmink
Kort commentaar:
Ik ben een liefhebber van Willem Wilmink. Zijn verzen lopen zo natuurlijk. Er zitten altijd wel verrassende rijmen in.
Dit vers past in de categorie sterke verhalen, die de elfstedentochten voortbrengen. Het is ook niet niets, denk maar aan die van 1963. Fraaie geestigheid.
-----------------------------------------
DANKGEBED VAN SAM
Heb dank, Heer, voor het ei, dat men in plakken snijdt en voor de bami, die zo zacht je keel inglijdt en voor de kroepoek, Heer: wij moeten de Chinezen naast U, Heer, voor dat fijns geweldig dankbaar wezen. Bij peren, sinaasappelsap, bij boontjes en ijsthee benedicamus Domino, al ben ik nog geen twee.
Dank voor de dierentuin met leeuw en aap en beer en met de tijger die langskomt en keer op keer stilstaat, heel vlak bij mij en doet of hij moet braken en ik begrijp dat wel: hij wil me aan 't lachen maken. Voor deze tijger, Lieve Heer, met zijn enorme tong benedicamus Domino, al ben ik nog heel jong.
Dank voor de olifant, die omsnoft met zijn snuit en voor de fietspomp met een soortgelijk geluid. Heb dank voor al wat piept en voor de papegaaien en voor die molens, die ook als ze stilstaan, draaien. Voor de twee triplex eenden, Heer, in glanzend wit en rood benedicamus Domino, al ben ik nog niet groot.
Voor de auto die ik met mijn voeten voortbeweeg, voor 't bord met letters dat ik van een oma kreeg, voor vogels in de tuin, waar je zacht bij moet praten, voor pappa, die vol vlijt een harde wind kan laten, voor plassen in de straat, waar ik zo fijn in stampen kan, benedicamus Domino, al ben ik nog geen man.
Voor Joosje, Lieve Heer, die is nog heel erg klein, maar luister hoe ze boert: ze kan al geestig zijn. Voor treinen, waar men in en waar men uit kan stappen, voor oma's met hun liefde, voor opa's met hun grappen, voor mamma, ook als die wel eens wat strenger over kwam, benedicamus Domino. Dit is getekend: Sam.
Willem Wilmink
Uit: VERZAMELDE LIEDJES EN GEDICHTEN 2004
Kort commentaar:
Benedicamus Domino is een zegenspreuk. Daarmee verwelkomen kloosterlingen een gast aan de poort. "Laten wij de Heer zegenen". Want het zou de Heer kunnen zijn.
Daarmee zijn we precies in de roomse sferen, waarin zo'n gebed van kleine Sam past.
Als gereformeerde jongen heb ik geaarzeld het op te nemen. Het klinkt in mijn oren bij eerste lezing licht spottend.
Van m'n kleinkinderen hoor ik dit soort gebeden geregeld, al gaan die niet over winden van pappa of opa.
Ik vind het toch iets moois hebben. God is voor een kind dichtbij, heel dichtbij.
Dat kunnen we van de kleine Sam leren. En van onze kleintjes!
--------------------------------
SOLO
Het was de laatste dag voor de vakantie En hij, de stilste jongen van de school Kreeg plotseling een zweem extravagantie En speelde voor de klas op zijn viool
Hij speelde muziek waarop ik wachtte Na zoveel maanden tussen plus en min Hij speelde en hij droeg me in gedachten De zomer tegemoet, de vrijheid in
Mijn voorraad oude-school-herinneringen Bestaat uit dorre, dagelijkse dingen: Het hek, het krijt, de speelplaats en de klok Maar boven de rapporten en de banken Bespeur ik weer die felle, ferme klanken: Sonate voor viool van B. Bartók
Ivo de Wijs
Uit:VROEGE VOGELS' RADIOVERZEN 1994
Kort commentaar:
Wat herinnert u zich nog van de lagere school of basisschool? Springt er ook iets uit? Of zijn het allemaal dorre, dagelijkse dingen?
Voor mij zijn het allemaal herinneringen uit de oorlog. Bakken vol. Want toen gebeurde er wat.
Mooi, die herinnering van de dichter. Dat had ik ook wel mee willen maken.
Ik herinner me dat wel van m'n tijd als leraar: de leerlingen die bij een spreekbeurt of een andere gelegenheid iets op hun instrument speelden.
Al was dat nooit Bartók.
Schilderij van De Ploeg Groningen
---------------------------------------
SINDS IK HET WEET ...
Sinds ik het weet - ik weet het wel, ofschoon Nog onder ons angstvallig wordt ontweken, Het boze woord te noemen, dat bij 't spreken Licht ruw of wat onzuiver klinkt van toon. -
Sinds ik het weet, werd mij de overvloed, De schoonheid en de zoetheid aller dingen, Die mij alom omgeuren en omringen, Nog wèl zo liefelijk en wèl zo zoet,
Sinds ik het weet, schijnt mij de atmosfeer Doorwasemd en doorgeurd van zoele togen, Het is of ieder zintuig en vermogen Nog fijner werd en scherper dan weleer,
Sinds ik het weet, treed ik, wien ik ontmoet, Den vreemden en den vrienden op mijn wegen, Ontroerder en vertrouwelijker tegen, En 'k groet ze met een vriendelijker groet,
Sinds ik het weet, is God mij meer nabij En vaak, in d'ernst van 't aardsche spel verloren, Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren, Gevoel ik plots Gods glimlach over mij.
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Uit LAATSTE VERZEN 1922
Kort commentaar:
Een vers dat niet mag ontbreken. De dichteres hoort in 1921 dat ze aan een ongeneeslijke ziekte lijdt.
Ze schrijft dan dit ontroerende vers. Haar leven is intenser geworden.
Haar relatie tot de dingen, de natuur, de mensen, en niet het minst tot God heeft alle oppervlakkigheid verloren.
Ze leeft in het aangezicht van de dood!
---------------------------------------
IK BEN MIJN ZONDE MOE EN MIJN BEROUW
Ik ben mijn zonde moe en mijn berouw, ik ben mij zelve moede en ik ben het zoeken moe naar God, die ik niet ken, en die ik toch zo gaarne kenne zou.
Ik ben mijn zwakheid moe en mijn verdriet, mijn arbeid en mijn hoop en mijn genot, maar bovenal het zoeken naar mijn God! - ik ben het zoeken moede - maar God niet.
Hij ziet en kent mijn zonde en vergeeft ze zeventig maal zeven maal en meer. Hij wil niet, dat mijn ziele sterft maar leeft.
O, wonderbare goedheid van de Heer, die naar zo moedeloos een ziel nog vraagt, die alle dingen, en ook mij verdraagt.
Jacqueline E. van der Waals (1868-1922)
Uit NIEUWE VERZEN 1909
Kort commentaar:
Ze was bepaald nog niet oud, toen ze gebukt ging onder haar zonde. Je kunt ook wel zeggen, dat ze depressief was.
Toch breekt het licht door in de laatste strofen. Ze weet haar zonde vergeven. En ervaart de wonderbare goedheid van de Heer.
Ik wens dat alle moedelozen toe.
----------------------------------
DE HERDERSFLUIT
Eens ging ik langs het lage riet, Dat ruisen kan en anders niet, Toen langs mijn pad een herder kwam, Die één van deze halmen nam, En die besnoeide en besneed En maakte tot zijn dienst gereed. Door dit gekorven rietje, dat Als dood hij in zijn handen had, Die stemmeloze stengel zond Hij straks de adem van zijn mond, En als hij blies, zo zong het riet, En als hij zweeg, verstomde 't lied: De zoete, pas ontwaakte stem Bestond en leefde slechts door hem.
Zo gaf ik gaarne wens en wil In 's Heren hand en hield mij stil. Zo dan, als door een rieten fluit, Bij zwijgend eigen stemgeluid, Gods adem door mij henen blies, Hoe grote winst bij kleen verlies.
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Uit NIEUWE VERZEN 1909
Kort commentaar:
Hoe kijkt een dichter aan tegen zijn/haar dichterschap? Jacqueliene van der Waals laat ons daarover niet in het ongewisse.
Ze wil instrument zijn in de hand van de Heer. Haar eigen stemgeluid moet ruim baan maken voor Gods adem.
Ik heb dit gedicht al vaak gelezen en elke keer moet ik aan God denken. Hij heeft ons een brief geschreven waarin zijn hele hart ligt. Lees die brief, lees mijn Woord, dringt Hij aan. En Hij kijkt mee en hoopt zo dat we moed en kracht krijgen, dat we getroost worden.
"Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn, want Ik hou zo van je."
U gaat naar uw werk. U begint aan uw werk thuis. En God kijkt u na God kijkt naar u met een glimlach en zegt: "mensje van me, Ik heb je zo lief." Wie kan je wat maken: als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
BLOEMEN
Als alle mensen eensklaps bloemen waren zouden zij grote bloemen zijn met lange snorren. Vermagerde vliegen, dode torren zouden blijven haken in hun haren. Tandestokers, steelsgewijs ontsproten, zouden zwellen tot gedraaide tafelpoten, katoenen knoppen zouden openscheuren tot pluchen harten die naar franje geuren, en op de bergen zouden gipsen zuilen staan die gipsen druiven huilen.
Op het water dreven bordkartonnen blaren, de vlinders vielen uit elkaar tot losse vlerken en van geur verdorden alle perken als alle mensen eensklaps bloemen waren.
Leo Vroman
Uit: 262 GEDICHTEN 1974
Kort commentaar:
Vromans verzen getuigen soms van een bizarre fantasie.
Het zijn bepaald geen genietbloemen, waarover de dichter schrijft. In hun snorren haken geen fraaie insekten. Vlinders vallen uit elkaar. En alle perken verdorren van de stank.
Vroman heeft als bioloog kennelijk geen hoge pet op van de mens.
---------------------------------
IK BEN DE KLEINE ZIGEUNERPRINSES
Ik ben de kleine zigeunerprinses, Mijn vader heeft een gevaarlijk mes. Mijn moeder had oorbellen, prachtig rood. Nu draag ik ze zelf. Moeder is dood.
Haar kralen heb ik ook om de hals. Ze schold mijn vader voor vuil en vals. Mijn mooiste speelgoed heeft zij gebroken En toen heeft vader haar doodgestoken.
Vader is wijs, en moeder was dom. Ze komt soms weer, en ik weet waarom. 't Is om haar kralen en om haar bellen. Maar als ik iets vraag wil ze iets vertellen.
Haar oorbellen en haar kralensnoer Berg ik goed op: onder de vloer. Een kleed er over, een zware kast - Voor vader is dat een lichte last.
Hij weet wel dat ze terug kan komen. Anderen zeggen: het zijn maar dromen, Het zijn maar schaduwen tegen 't behang. - De mensen zijn dom. De mensen zijn bang.
Hendrik de Vries (1896-1989)
Uit CAPRICHIO'S EN RIJMKRITIEKEN 1946
Kort commentaar:
Bij verzen over kinderen ben ik altijd benieuwd wat de dichter er nu weer van gemaakt heeft.
Dit vers gaat over een niet alledaags kind: een zigeunerprinses. Haar moeder is gestorven. Dat is niet zachtzinnig gegaan.
Misschien komt ze nog eens terug. Om haar kralen en oorbellen op te halen.
Het meisje houdt van haar moeder, ondanks het vernielen van haar speelgoed. Want ze bergt de sieraden zorgvuldig weg. Kinderen hebben veel vergeving in huis.
Om jaloers op te worden.
------------------------------
AFSCHEID VAN MIJN VADER
Ik wil alleen maar zeggen dat ik het niet weet. Dat ik het allemaal niet zo duidelijk zag, zoals gebleken achteraf.
Het tuinhek diende plotseling gesmeerd. De lege plekken op de muur bedekt en vlug vlug de geur van scheerzeep weg.
De kalende die Homerus declameerde. De maïsvretende. De charmante die uit Frankrijk parfum meebracht. Hadden zij ook hun koffers gepakt, de huisvrienden van de vrije dag?
Ik schreef het reeds meer. Die morgen liep hij van de keuken naar de straatdeur en kwam niet weer.
Eddy van Vliet (1942)
Uit JAREN NA MAART 1983
Kort commentaar:
De vraag is: wat gebeurt hier allemaal? De ik (een kind) begrijpt maar één ding: z'n vader smeert 'm.
Waarom? Er kwamen mannen over de vloer. Waren die net als z'n vader ook naar Parijs vertrokken?
Stiekem er tussenuit geknepen. Geluidloos verdwenen.
Schilderij van De Ploeg Groningen
----------------------------------
ADVIES AAN EEN BRAMENPLUKKER
Begin zo laag mogelijk, als het kan in het gras en mocht er een greppel zijn, duik die dan in
Til takjes en blaren op: in verborgen staat zijn zwartglanzende bramen het mooist
Zet je zinnen op een verwijderd exemplaar tik de rijpe daaromheen nauwelijks aan
ze vallen in je hand en werk, nog steeds balancerend op één been, rustig naar je lichaam toe
meenemend wat mee komen wil. Laat weigeraars hangen: die zijn ondanks het git niet rijp
genoeg. Negeer de kleine gewilligen niet en geef tijdig de grote dwarskoppen op
Vergeet niet, voordat je een struik verlaat opwaarts te kijken, waar een eenzaam
takje een tiental schitterende bramen tegen een boomschors duwen kan
Mochten de tranen van ontroering in je ogen springen, stop dan op dit moment
Anton Ent
Uit ODE AAN DE OOIEVAAR 2003
Kort commentaar:
Als een moeilijk te boek staand dichter als Anton Ent een begrijpelijk vers schrijft, is het uitkijken geblazen.
Toch heb ik niets duisters in dit vers kunnen ontdekken. Zorgvuldig wordt u geadviseerd.
Toch aan het slot wordt het uitkijken. Tranen van ontroering bij het aanschouwen van een tiental bramen. Weliswaar schitterend, maar daar raak je toch niet van ontroerd.
Hier spreekt geen gewone bramenplukker als u en ik, maar een bramenplukkende dichter.
Dat heeft in ieder geval een mooi vers opgeleverd.
------------------------------------
ZES ZINNEN
ZIN ÉÉN
Je stierf aandachtig. Wat hoorde jij toen je hand licht danste door de lucht, en jij je ogen sloot, opende, glimlachte?
Verdi was je vriend, Belcanto de plaats waar je thuis was en wakend in de leunstoel elke zondagmiddag op hem wachtte.
Ik hoor Het Slavenkoor en weet dat je één van de tenoren bent. Je zong altijd mee, met verval en vanitas meer dan bekend.
ZIN TWEE
Stervenden zijn zoetekauwen. Wat proefde jij toen jij je duim opstak: sacrale voorsmaak, honingzoete vruchtendrank?
Bang? vroeg ik. Ongeloof schudde je hoofd. Sterven was verstenen, vermineralen, verzouten van het suikerriet. Nieuwsgierig
bewoog je je witte lippen. Alsof de dood jou de borst gaf, zo zoog je, terwijl je ons in kou en bitterheden achterliet.
ZIN DRIE
Stervenden zijn zieners. Wat schouwde jij aan de achterste grens? Verontrustende struiken of een tamarisk aan de bron?
Lichtgroene weiden of een krijtwitte rots, een afgesloten paleis of bloeiende tuinen? De genade van een oplichtende zee.
Open het gordijn. De kamer moet licht zijn en de aarde het domein van de zon die schijnt op aankomst en afscheid
ZIN VIER
Sterven is loslaten. Jij hield niet vast. Ik streelde te stevig en smeekte: Ga toch maar blijf. Nu droom ik van je.
Raak me niet aan, zeg je, tegen leven op de tast ben ik niet meer bestand. Het vormt een eeltlaag hard en koel.
Nevels verbergen mij maar 's nachts verschijn ik aan de rand. Laat los voel mij overdag in de palm van je hand
ZIN VIJF
De geur van hyacint, zei je, seringen of eigenlijk jasmijn. Een prikkelend parfum. We lachten om dit wisselend boeket
omdat we wilden huilen. We wisten dat de vorst odeur versnijden zou tot hersenschim en vlagen wind.
Wat zie ik naar de lente uit. Ik zal vooroverbuigen diep inhaleren en jou in bloesemgeur aanwezig ruiken.
ZIN ZES
Het licht begraaft je niet, jij wordt daarin begraven zodat het jou daarbinnen proeft en ruikt en streelt en hoort en ziet
Daar reik je naar een nieuw begin het zingen van een aanvangslied dat opstijgt naar de eerste geest
een zeker weten dat de taal jou redt omdat je als een overgetelijk woord tussen de zinnen wordt gezet.
Anton Ent
Uit ODE AAN DE OOIEVAAR 2003
Kort commentaar:
Er is een ik en een stervende. Wat gebeurt er bij iemand die sterft met z'n vijf zintuigen? Met z'n zinnen, zegt de Elckerlyc.
Achtereenvolgens krijgen aandacht: gehoor, smaak, gezicht, tast, en geur.
Aan deze niet eenvoudige verzen wordt een zesde toegevoegd. Niet als zesde zintuig.
Zin heeft meer betekenissen. Het is een onderdeel van taal, maar heeft ook te maken met zingeving.
Al die elementen komen hier samen.
Schilderij van De Ploeg Groningen
------------------------------
TIJD
Ik droomde dat ik langzaam leefde... langzamer dan de oudste steen. Het was verschriklijk: om mij heen schoot alles op, schokte of beefde, wat stil lijkt. 'k Zag de drang waarmee de bomen zich uit de aarde wrongen terwijl ze hees en hortend zongen; terwijl de jaargetijden vlogen verkleurende als regenbogen... Ik zag de tremor van de zee, zijn zwellen en weer haastig slinken, zoals een grote keel kan drinken. En dag en nacht van korte duur vlammen en doven: flakkrend vuur. - De wanhoop en welsprekendheid in de gebaren van de dingen, die anders star zijn, en hun dringen, hun ademloze, wrede strijd... Hoe kón ik dat niet eerder weten, niet beter zien in vroeger tijd? Hoe moet ik het weer ooit vergeten?
M.Vasalis (1909)
Uit PARKEN EN WOESTIJNEN 1940
Kort commentaar:
Parken en woestijnen. Een naam met een tegenstelling in velerlei vormen. Hier tussen schijn en werkelijkheid.
De dingen schijnen star, maar als je de tijd versnelt, (zoals in een film) zie je een strijd op leven en dood in de natuur.
De ik is er ernstig door uit het lood geslagen. Het is ook adembenemend.
---------------------------------
MEREL
Om vier uur opgestaan. De nok van dit dak heroverd. Op slag beginnen fluiten als een gek. Pas opgehouden toen iedereen hier zijn plaats weer leek te kennen. Vervolgens
voor het eten gezorgd voor die smekende, zeurende, zich nooit sluitende snavels waarin wormen eindeloos blijven verdwijnen. En weer medelijden gevoeld met de logge, pluimloze,
niet-vliegbare monsters daar beneden in de tuin. Hoe rechtvaardigen zij toch hun bestaan? Hoe wil de zon zelfs maar schijnen op hun tot vervelendstoe veranderende buitenkant?
Marc Tritsmans
Uit: KRITISCHE MASSA 2002
Kort commentaar:
Dit soort natuurverzen zijn er niet weinig. Deze is de moeite waard. Nauwkeurig wordt pa merel neergezet.
Terwijl hij floot was ma merel al druk aan het zorgen voor die logge, pluimloze, niet-vliegbare monsters daar beneden in de tuin.
Geestig beschreven.
-----------------------------
POLONAISE
Ik zag Cecilia komen op een zomernacht twee oren om te horen twee ogen om te zien twee handen om te grijpen en verre vingers tien Ik zag Cecilia komen op een zomernacht aan haar rechterhand is Hansje aan haar kinkerhand is Grietje Hansje heeft een rozekransje Grietje een vergeet-mij-nietje de menseëter heeft ze niet gegeten ik heb ze niet vergeten ei ei ik en gij de ezel speelt schalmei voor Hansje en voor Grietje Hansje heeft een rozekransje Grietje met haar vergeet-mij-nietje zijn langs de sterren gegaan Venus is van koper de andere zijn goedkoper de andere zijn van blik en van safraan is Janneke-maan Twee oren om te horen twee ogen om te zien Twee handen in het lege en verre vingers tien
Paul van Ostaijen (1896-1928)
Uit VERZAMELDE GEDICHTEN 1992
Kort commentaar:
Als je dit vers leest, kun je je afvragen: Waar gaat dit eigenlijk over?
Dat is een goede vraag: het gaat namelijk over niets, of bijna niets
Dit soort verzen van Van Ostaijen luidden een nieuwe periode in. Onder de indruk van WO1 zien we een reactie op gewone, begrijpelijke verzen. Net als in de schilder- en beeldhouwkunst.
Alles lag in scherven. Vanuit het niets gaan de dichters weer aan de slag. Zoals een baby dada brabbelt. Zo schreven de dichters dadaïstische verzen.
Nu valt het hier nog mee. Hier is wel een touwtje aan vast te knopen. Al is het een klein, dun touwtje.
-----------------------------
AAN RIKA
Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart Gezeten in een sneltrein, die den trein Waar ik mee reed passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn.
En toch, zij duurde lang genoeg, om mij Het eindloos levenspad met fletsen lach Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag.
Waarom ook hebt gij van dat blonde haar, Daar de englen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe oogen, wonderdiep en klaar? Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!
En waarom mij dan zoo voorbijgesneld, En niet, als 't weerlicht, 't rijtuig opgerukt, En om mijn hals uw armen vastgekneld, En op mijn mond uw lippen vastgedrukt?
Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn, Dan, onder helsch geratel en gestamp, Met u verplet te worden door één trein?
Piet Paaltjens
Uit SNIKKEN EN GRIMLACHJES 1867
Kort commentaar:
Een geestig gedicht over een onmogelijke liefde. Direct al uit de eerste strofe kun je opmaken dat het spottend bedoeld is.
Wij zijn tegenwoordig heel wat gewend. Maar als u let op het jaartal van de bundel, kunt u zich voorstellen dat dit soort verzen toen stof deed opwaaien.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-------------------------------
AENVECHTINGE
Ick heb om u genaed' o grote God, gebeden, Maer och! ghy hebtse my in mijnen druck ontseyt. Ick heb geroepen om u milde goedicheyt, Maer hebse niet gevoelt in mijn ellendicheden. Ick heb om uw liefd'geworstelt en gestreden Maer hebbe te vergeefs daer lange nae gebeyt. Ick hebbe dick gesocht u mede-dogentheyt, Maer en verneemse niet tot op den dach van heden. Hoe licht kon u genae bekeren mijn gemoet. U liefd' en goedicheyt mij trecken tot het goed'. Uw mede-dogentheyt vant quade my bevrijden. Eylaes! wat seg'ick Heer! dewijl mijn herte tracht Na uwe soeticheyt, so heeft daer in gewracht U goetheyt, u genae, u liefd', uw medelijden.
Jacobus Revius
Uit OVER-IJSSELSCHE SANGEN EN DICHTEN 1630
Kort commentaar:
Als u moeite neemt door het 17de eeuws heen te kijken, komt u een juweeltje tegen.
De dichter bidt om Gods genade, goedheid, liefde en ontferming. Maar tevergeefs.
Hij heeft ze zo nodig. Van alle vier weet hij precies waarom.
Maar dan komt de ommekeer in de laatste strofe. Hij komt tot het inzicht dat in zijn smeking Gods genade, goedheid, liefde en ontferming gewerkt hebben.
Prachtig vorm gegeven in dit sonnet.
-----------------------------------
VERKIESINGE
Indien der tijden vloet het eeuwigh' achterhalet, Indien een leemen cluyt den meester stelt de maet, Indien God gist of mist in sijnen wijsen raet, Indien sijn vast besluyt is los en onbepalet, Indien niet alle deucht van boven nederdalet, Indien niet al ons heyl is loutere genaed' Indien van hem alleen niet comet wil en daet, Indien hy lijden mach dat aerde voor hem pralet, Indien den mensch yet deed'eer dat hy was gemaeckt, Indien een doode pry yet voelet, ruyckt of smaeckt, Indien de moeder van haer dochter wert geboren, Indien de Heer sijn eynd'al kiesende verliest. Indien het schepsel God verliesende verkiest, Soo gaet des menschen werck God willekeur te boven.
Jacobus Revius
Uit OVER-IJSSELSCHE SANGEN EN DICHTEN 1630
Kort commentaar:
Dertien keer wordt een absurditeit neergeschreven In de laatste zin komt dan de ommekeer:
als al die onzin waar blijkt te zijn, dan is de mens sterker dan Gods verkiezing. Dus nooit.
Zo'n vers wordt een absurditeitsgedicht genoemd.
-----------------------------------------
EVA
Daar zit ze dan, ze weet weer wie ze is. Ze heeft die rare kleren uitgetrokken. De jongens zijn de velden ingetrokken om wat te offeren. En dat gaat mis.
Zoiets voorvoelt ze, sinds ze moeder is. De jongste is ze zelf ook van geschrokken. Zijn vroom gekwezel met zijn zondebokken levert een ander geen vergiffenis.
De rug naar toen, wil ze geen stap terug. En met de oudste kan ze leren leven en met zijn kinderen. God is te vlug met vloeken, trager met vergeven. Daar zit wel schuld maar dit besef maakt stug: Om Kains wil zal zij haar God weerstreven.
Harm Schepers
Uit TEKENS VAN LEVEN 1991
Kort commentaar:
Dit soort verzen wordt ook geschreven. We komen hier een Eva tegen, die de Schrift ons niet tekent. Zij gaat vierkant tegen God in.
Deze Eva komt uit het brein van Schepers.
--------------------------------------
MOEDER
hoe de doden in haar woelden 's nachts ijlde ze hun namen af henriëtte, fanny, vader, mams serah, simon, martha, sem! Ik amper dertien beluisterde angstig ademloos die dodendraf in haar ontmenselijkte stem dan stond ze op lopend dromend trok de koffer vanonder het bed verwilderd krijsend: razzia razzia! Dan hield ik haar staande roepend het is 1946 1946 en voorbij voorbij in haar bleef het klagend gaande zoals zij gaande en klagend blijft in mij
Frans Pointl
Uit: IK RAAK JE AAN 1983
Kort commentaar:
Men spreekt wel over eerste generatie oorlogsslachtoffers. Hier heb je er één. Trouwens ook de tweede generatie. Is er ook nog een derde generatie? Of houdt het eens op?
Schilderij van De Ploeg Groningen
--------------------------------------
JIJ DAAR ZEI DE BLOEMENMAN
Jij daar zei de bloemenman de jongen keek op andere mensen ook de jongen weifelde en liep door vlugger het was druk op de markt het was niet te zien of de bloemenman hem nakeek of hij hem bedoeld had het rook naar meloen en vis naar het oud testament waarin soms op een markt een jongen werd aangezegd dat hij profeet zou zijn jij daar!
Ankie Peypers
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1976
Kort commentaar:
Wie was die jongen uit het oude testament? Wie werd op de markt geroepen tot profeet?
Dat doet er ook niet toe. God riep wie Hij wilde en waar Hij wilde.
Dat doet Hij trouwens nog.
-----------------------------
DE MAN VAN 40+
Op zijn hoofd heeft hij ongeveer 100.000 haren. Zijn bloedvaten zijn 20.000 meter lang en er stroomt 6 liter bloed door. Hij beschikt over 750 spieren en 222 botten. In zijn lichaam zit genoeg fosfor om 60.000 lucifers mee te maken, vet voor 50 kaarsjes, ijzer voor 10 duim- spijkers en 20 volle lepels keukenzout. Naast sporen goud en zilver bevat hij voorts voldoende glycerine om 15 kilo springstof van te maken. Totaalwaarde anno 1969 van Mr.X, volgens de amerikaanse biochemicus Donald Forman: f 12,67 (Sinds zijn jeugd ruim 9 gulden in waarde gestegen) Toch zal er, aldus de Volkskrant, eerst een forse goudader in zijn lichaam ontdekt moeten worden voordat er wat minder lichtzinnig met zijn leven zal worden omgesprongen.
P.S. De konklusie van de Volkskrant is onjuist: Wanneer er een forse goudader in zijn lichaam ontdekt zou worden, zou zijn leven geen ogenblik veilig zijn.
Sybren Polet
Uit PERSOONLIJK - ONPERSOONLIJK
Kort commentaar:
Een interessant gedicht uit de jaren vijftig. Er wordt nog in guldens gehandeld.
Dat post scriptum is veelzeggend. Het materialisme heeft het gewonnen van de menselijke geest.
Dat is intussen niet verbeterd.
--------------------------------
AFSCHEID
Een keer in de veertien dagen neem ik afscheid van mijn vader. Een lange man op het perron geduldig wachtend bij het raam daarachter ik
Van afscheid nemen hou ik niet en van wachten nog veel minder maar door het glas raken mij zijn vermoeide ogen
En ik ben druk ik pak een boek doe of ik mijn kaartje zoek hij wuift en kijkt mij vragend aan.
Ik mag graag in treinen zitten die op tijd vertrekken. Ik hou van vaders die hun hart toedekken.
Lidy Peters
Uit: DE GEUR VAN NATTE MEISJESHAREN 1987
Kort commentaar:
Niet bepaald een spetterende relatie. Een beetje triest gedicht.
De ik houd wel ergens van, maar niet van haar vader.
----------------------------
KINDERMOORD
Toen de gekroonde wolf de schaapkens nieuwgeboren met zijnen wreden muil te Bethlehem verslond, een klagelijk geschrei steeg van der aarden grond en kwam ten hemel in voor Gods gerechte oren.
Een vliegende gezwerm der engelen verkoren omving den kleinen hoop, gepletterd en doorwond, en nam de witte ziel van hunnen roden mond die stellend onbesmet Gods aangezicht te voren.
Hoe kort was hunnen tijd in 't droevig tranendal hoe groot is hunne vreugd die eeuwig duren zal! Hoe loven zij den Heer, hun gunstigen weldader!
Zij gingen haastelijk in 't leven door den dood, gerukket onverwacht uit hunne moeders schoot: gedragen in den schoot van hunnen liefsten Vader.
Jacobus Revius (1586-1658)
Uit: OVER-YSSELSCHE SANGEN EN DICHTEN 1630
Kort commentaar:
Een gedicht vol tegenstellingen: typisch barok.
De gekroonde wolf Herodes tegenover pasgeboren schaapjes; een aardse jammerklacht tegenover Gods heilige oren; een legermacht engelen omringde een kleine groep vermoorde kinderen; witte ziel tegenover een bebloede mond; Een korte tijd in dit tranendal tegenover eeuwige vreugde.
Dat zijn nog niet eens alle tegenstellingen. Weer een fraai sonnet van onze Deventenaar Revius.
-------------------------------------
Schilderij van De Ploeg Groningen
OERWOUD
De kleine orang oetan o zijn rafelig silhouet tegen de staven van het hok is net zo oud als mijn buurmeisje dus bijna twee jaar hij is wel kleiner maar reuze sterk hij hangt hoog in zijn hok met één hand aan een autoband komt naar beneden en vertoont een orang oetanvoorhoofd een keline kale buik die vooruitsteekt en nu al die slordige haren aan armen en benen van zijn heer vader verdwaasde vleermuis tussen kettingen en staven of clochards dichtgevouwen in zijn hoek waar de groene wouden van Borneo en Sumatra niet meer stoven en geuren de mensen achter het glas zijn nu het oerwoud
R.Roegholt
Uit: AVENUE LITERAIR
Kort commentaar:
Het trieste van een dierentuin: dieren die er niet thuishoren.
Nu zijn de meeste dieren daar geboren. Dus heimwee naar oerwouden is hun vreemd.
Maar toch.
Ja, wie zien ze voor hun ramen en tralies schuifelen? De mensen. Inderdaad: zij zijn nu het oerwoud.
---------------------------------------
ik denk
ik denk als het regent laat ze niet nat worden
en als het stormt vat ze geen kou
en ik denk ook dat dat denken niet helpt
want je wordt nooit meer nat noch vat je kou
want het regent noch waait ooit meer voor jou
Bert Schierbeek
Uit DE DEUR 1986
Kort commentaar:
Een gestorven geliefde en een ik die bezorgd is om haar.
Maar hij beseft dat die bezorgdheid niet helpt.
Een aangrijpend vers.
-----------------------------
ACHTERLANGS
De meeste treinen rijden achterlangs het leven. Je ziet een schuurtje met een fiets ertegenaan. en kleine jongen is nog op, hij mag nog even. Je ziet een keukendeur een eindje openstaan. Als je maar niet door deze trein werd voortgedreven, zou je daar zonder meer naar binnen kunnen gaan.
Zodra de schemer was gedaald, was je niet langer meer verdwaald.
En je ontmoette daar niet eens verbaasde blikken. Je zou toch komen? Iedereen had het vermoed. Ze zouden even haast onmerkbaar naar je knikken, want wie verwacht is wordt maar nauwelijks begroet. Je zou je zomaar aan hun tafel kunnen schikken en alle dingen waren plotseling weer goed.
Zodra de schemer was gedaald, was je niet langer meer verdwaald.
Je hoefde daar geen druppel alcohol te drinken, want grenadine zou smaken als cognac. Je zag het haardvuur achter micaruitjes blinken, er kwam een merel zitten zingen op het dak. En die paar mensen die je nooit hebt kunnen missen, kwamen daar binnen met een lach op hun gezicht. Je zou je voortaan nooit meer in de weg vergissen, je deed het boek van alle droefenissen dicht.
Maar ach, de trein is doorgegaan en kilometers daarvandaan.
Willem Wilmink
Kort commentaar:
Weer een echt Wilminkvers. Vaak een tikkeltje melancholisch.
Met de trein 's avonds zie je nogal wat. Als je een stad verlaat, kun je in veel huizen onverhuld naar binnen blikken. Je bent niet meer in een vreemde wereld, je was niet langer meer verdwaald.
De dichter mijmert erover door. Hij zou zomaar aan hun tafel kunnen schikken. Maar ach de trein is doorgegaan...
-----------------------------
ALLERZIELEN
Soms loopt er door een drukke straat ineens een oude kameraad of reisgenoot. Je weet zodra je hem begroet: het kan niet dat ik hem ontmoet, want hij is dood.
Eerst ben je nog een tijd verbaasd omdat die levende toch haast die dode was. Heb je de zaak dan afgedaan, dan komt er weer zo'n dode aan, met flinke pas.
Thuis van het dodencarnaval zie je de spiegel in de hal, je schrik is groot: die man daar in het spiegelglas, met die bekende regenjas, was die niet dood?
Willem Wilmink
Kort commentaar:
In een drukke straat kun je soms iemand passeren, van wie je denkt: "Dat is toch die en die." Maar dan bedenk je plotseling: "Dat kan niet, want die is dood."
Maar wanneer dat daarna nog eens gebeurt, is er iets goed mis.
Helemaal als je jezelf in de spiegel ziet, en denkt: die was toch dood.
Ik ken dit soort heftige ervaringen niet. U misschien?
Ik hoop het niet, want dan bent u niet helemaal in orde.
-----------------------------
ANGST VOOR GELUK
Soms in de nacht als je naast me ligt, als je naast me ligt met je meidengezicht, dan heb ik je weer zo lief. En ik denk met trots aan ons kleine gezin, en ik denk: er zit wel samenhang in, het biedt wel perspectief.
Daar komen nare gedachten van: dat het zo niet altijd maar duren kan, het is allemaal veel te fijn. Nu is mijn bedje wel gespreid, maar deze kinderen, deze meid zijn te mooi om waar te zijn.
Wat maken we misschien nog allemaal mee, misschien ga jij met een ander in zee, met een zwaarbehaarde man. Of slepende ziekte of ander kruis komt over de wereld of over ons huis, en maakt er een puinhoop van.
Dat denk ik dan. Maar de volgende dag geeft een ruzie die er wezen mag, een fraai stuk burengerucht. En al die gedachten, mijn lekker stuk, aan ziekte en ontrouw en ongeluk slaan ratelend op de vlucht.
Willem Wilmink
Kort commentaar:
De dichter maakt gebruik van herkenbare gevoelens. Wie kent die niet als alles voor de wind gaat?
Op een geestige manier maakt hij in de laatste strofe een eind aan z'n sombere overwegingen.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
BEN ALI LIBI
Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord, staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord, dus keek ik er met verwondering naar: Ben Ali Libi. Goochelaar.
Met een lach en een smoes en een goocheldoos en een alibi dat-ie zorgvuldig koos, scharrelde hij de kost bij elkaar: Ben Ali Libi, de goochelaar.
Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost dat Nederland nodig moest worden verlost van het wereldwijd joods-bosjewistisch gevaar. Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.
Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt, kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt. Er stond al een overvalwagen klaar voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
In 't concentratiekamp heeft hij misschien zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien met een lach en een smoes, een misleidend gebaar, Ben Ali Libi, de goochelaar.
En altijd als ik een schreeuwer zie met een alternatief voor de democratie, denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel, hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.
Willem Wilmink
Kort commentaar:
In een tv-uitzending over Wilmink droeg de acteur Joost Prinsen dit vers voor. Aan het slot verstikte z'n stem in tranen. Het is inderdaad een ontroerend vers.
Als je eenmaal de regel: Ben Ali Libi, de goochelaar hebt uitgesproken, vergeet je hem nooit meer.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
ECHTPAAR IN DE TREIN
voor Wobke
Met de allerliefste in een trein kan aangenaam en leerzaam zijn. De prachtig vormgegeven stoel geeft allebei een blij gevoel.
Voor 't verre reisdoel kant en klaar zit ik dus tegenover haar. De trein maakt zijn vertrouwd geluid en zij rijdt vóór- , ik achteruit.
We zien dezelfde dingen wel, maar ik heel traag en zij heel snel. Zij kijkt tegen de toekomst aan, ik zie wat is voorbijgegaan.
Zo is de huwelijkse staat: de vrouw ziet wat gebeuren gaat, terwijl de man die naast haar leeft slechts merkt wat zijn beslag al heeft.
Van nieuw begin naar nieuw begin rijdt zij de wijde toekomst in, en ik rij het verleden uit. En beiden aan dezelfde ruit.
Willem Wilmink
Kort commentaar:
Een alledaagse ervaring levert dit vers op. Met een toepassing.
De man kijkt terug, de vrouw vooruit. Ik weet niet of deze rolverdeling standaard is.
Het vers geeft wel aan hoe verschillend man en vrouw kunnen zijn. Maar dat kan toch geen kwaad? Integendeel. Als je maar niet elk in een andere richting rijdt.
-----------------------------
EEN VREEMDE TIJGER
Hoe kan men een zoon van vijf troosten voor doodsgedachten ? Alle bedenksels falen, behalve de reïncarnatie.
Dus oude oma is nu een tijger?
Ja jongen, maar niet in Artis, niet in een kooi, niet een tijger die ijsbeert.
Zij die haar leven lang leed onder de tyrannie van geldgebrek, echtgenoot, crisis, roddel en burenruzies, die verzoend heeft en vergoelijkt, die doof was voor alle kwaad en tenslotte voor àlles doof was,
zij is een tijger met gruwelijk felle, gruwelijk mooie ogen, en wee de man in de wildernis die haar ontmoet: opgevreten is hij, eer hij beseft dat er iets op hem toespringt.
Een vreemde tijger is het, een tijger die soms een wonderlijke droom heeft: een pas gedweild stoepje, een pijpenrek met de woorden 'Het is geen man die niet roken kan'.
Maar een sterke tijger: die de droom van zich afschudt als regen en met lange trefzekere sprongen het dier bereikt of de jager of de pelgrim bij de rivier.
Een tijger zonder genade. Een tijger die wraak neemt.
Willem Wilmink
Kort commentaar:
Een vreemde manier om je zoon te troosten met een verhaal over een gereïncarneerde oma.
Het is ondertussen wel een vers met een diepere laag. De oma neemt wraak, ze is metterdaad wraakgierig. Ze heeft daar ook wel reden voor.
De geestigheid kan bij Wilmink niet ontbreken. De tijger droomt over het pas gedweilde stoepje, en het voor ouderen bekende pijpenrekje.
Een christen zal z'n kind van vijf niet op deze manier troosten voor doodsgedachten. Die heeft wel wat beters te vertellen.
-----------------------------
HEIMWEE?
Waarom trekt men een droef gezicht als een rijnaak met een klein licht de nacht invaart ? Waarom stemt een rangeerterrein melancholiek, en wordt een trein lang nagestaard ?
Ik had als kind een huis en haard en voor mijn toekomst werd gespaard en in die kring heb ik 't zigeunervolk benijd dat zonder doel of zekerheid langs 't koren ging.
Heimwee… hoe komt iemand erbij als hij nog woont in 't huis waar hij geboren is ? Wat is er dat hem denken doet dat iets heel dierbaars al voorgoed verloren is ?
Willem Wilmink
Kort commentaar:
Dit is weer zo'n typisch melancholiek vers van Wilmink. Waar komt dat heimwee vandaan?
Dat zit gewoon van binnen. Dat is een eigenschap van een romanticus. En dat was deze dichter.
Mooi, die eerste strofe met die rijnaak en die trein. Prachtige metaforen.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
JONGE SLA
Alles kan ik verdragen, het verdorren van bonen, stervende bloemen, het hoekje aardappelen, kan ik met droge ogen zien rooien, daar ben ik werkelijk hard in.
Maar jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes, nee.
Rutger Kopland
Kort commentaar:
Dit is in de loop van z'n bestaan een bekend vers geworden. Ik weet nog precies hoe het me trof bij eerste lezing. Die heerlijke sensibiliteit.
Het is natuurlijk een beetje spottend. En het vraagt dus om een glimlach. Bij dezen.
-----------------------------
KAART VAN EEN GRIEKS EILAND
Herman*, ik had je nog een kaart willen schrijven, zo'n lullige ansicht, voorzien van een grap over, nou ja, je weet wel waarover,
maar ik hoorde dat je al dood was voor ik een grap had gevonden.
Ik leef nog, ons gesprek is niet af, maar ik leef deze laatste dagen gebogen, over woorden die ik doorstreep, weer opschrijf -
Waar hadden we het over, waar waren we gebleven, zonder de dood te verwachten schrijf je geen poëzie, daar waren we het hartroerend over eens,
poëzie was geluk, het geluk om een paar woorden te vinden die even bij elkaar wilden horen voor de dood ons kwam halen,
een grap, een zorgvuldig verzwegen grap om de dood, deze doorstrepen en weer opschrijven, zo was poëzie.
Ik zal je dus nooit meer zien.
Ik leef deze laatste dagen gebogen, voor dat alles, voor dat verlegen lichaam, dat weemoedige hoofd waarmee je sprak, voor dat alles levend wordt begraven,
ik bedoel, ik leef gebogen over die kaart, je weet wel, zo'n veel te blauwe zee, zo'n veel te blauwe hemel: Happy days in Greece.
Rutger Kopland
*Herman de Coninck.,
Kort commentaar:
Op 22 mei 1997 overleed Herman de Coninck in de Portugese hoofdstad Lissabon tijdens een congres over literatuur plots aan een hartstilstand. Hij was 53 jaar oud.
De ik wilde een kaart sturen uit Griekenland. Een kaart aan z'n vriend: de dichter Herman de Coninck. Maar hij hoort daar dat z'n vriend overleden is.
In dit vers reageert hij op z'n dood. Het is in plaats van een kaart een hele brief geworden. Een brief in de vorm van dit gedicht.
.
De ik relativeert de gebeurtenis enigszins, maar tegelijk merkt de lezer dat hij van z'n stuk is. Hij is er gewoon kapot van.
Maar om een vers als dit te kunnen schrijven moet hij wel relativeren om z'n sterke emoties een beetje in bedwang te houden.
-----------------------------
TIJD
Tijd - het is vreemd, het is vreemd mooi ook nooit te zullen weten wat het is en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven
zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt naar iets in zichzelf, iets ziet daar wat het meekreeg
zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat een verte voorbij onze ogen
het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken dat ooit niemand meer zal weten dat we hebben geleefd
te bedenken hoe nu we leven, hoe hier maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder de echo's van de onbekende diepten in ons hoofd
niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik buiten onze gedachten is geen tijd we stonden deze zomer op de rand van een dal om ons heen alleen wind
Rutger Kopland
Kort commentaar:
Ja, tijd is iets vreemds, iets ongrijpbaars. Als christen denk je soms aan de eeuwigheid. Daar is geen tijd meer. Onbegrijpelijk. Daar loopt je denken op stuk. Daar hebben we te weinig hersenen voor.
De dichter zegt diepe dingen over de tijd. Mooie strofen, zoals de tweede en derde.
De tijd zit tussen onze oren, in onbekende diepten in ons hoofd.
Het vers geeft maar enkele opmerkingen over de tijd.
Voor ons blijft het stamelen, als we iets willen zeggen over de door God geschapen tijd.
Ook is dit opzicht zijn we maar stofjes.
-----------------------------
VERTREK VAN DOCHTERS
Ze moesten inderdaad gaan, ik heb het gezien aan hun gezichten die langzaam veranderden van die van vroeger in die van nu.
En gevoeld en geroken als ze me kusten, een huid en een haar die niet meer voor mij waren bedoeld, niet zoals vroeger, toen we de tijd nog hadden.
Er was in ons huis een wereld van verlangen, geluk, pijn en verdriet gegroeid, in hun kamers waarin ze verzamelden wat ze mee zouden nemen, hun herinneringen.
Nu ze weg zijn kijk ik uit hun ramen en zie precies dat zelfde uitzicht, precies die zelfde wereld van twintig jaar her, toen ik hier kwam wonen.
Rutger Kopland
Kort commentaar:
Een ontwikkeling in een gezin met dochters. Sommige lezers hebben dit al achter de rug, andere zijn gewaarschuwd.
Fraai beschrijft de dichter z'n gevoelens voor, bij en na het vertrek van de meiden.
Er is weemoed in dit vers, weemoed van een vader.
-----------------------------
WEGGAAN
Weggaan is iets anders dan het huis uitsluipen zacht de deur dichttrekken achter je bestaan en niet terugkeren. Je blijft iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan kun je beschrijven als een soort van blijven. Niemand wacht want je bent er nog. Niemand neemt afscheid want je gaat niet weg.
Rutger Kopland
Kort commentaar:
Wat wordt hier met weggaan bedoeld? Nergens wordt expliciet op sterven gezinspeeld.
Toch is het onmiskenbaar het sterven van een geliefde. Die is nog zo present in je gedachten, dat je eigenlijk niet van afscheid kun spreken.
Weggaan is een soort van blijven.
Een diepzinnig vers met zeker een kern van waarheid. Jammer genoeg alleen maar een kern.
-----------------------------
ZIJN JAS
Mijn vader J was nog maar net gestorven toen mijn moeder A zijn nieuwe regenjas voorzichtig van de kapstok nam. Pas eens, zei ze, hij was er zo trots op.
Daar stond ik dan en voelde aan de mouwen en bij het sluiten van de knopen hoe dood hij was en hoe ver weg mijn jeugd. Oud en zwak zou ik worden, in deze plooien zou mijn huid gaan hangen om mijn knoken.
Rutger Kopland
Uit: GEDULDIG GEREEDSCHAP 1993
Kort commentaar:
Weer een herkenbaar gedicht. De zoon past de jas van z'n overleden vader. Let eens op dat woord 'voorzichtig'. Je ziet die moeder voor je.
De reactie van de zoon is aangrijpend. Hij ervaart nu pas echt het dood zijn van z'n vader. En hij denkt aan z'n eigen toekomstige aftakeling. De plooien van de jas verwijzen naar z'n eigen huid. Om z'n knoken...
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
LAONDELIJK GELUK
Sjefke wònt in un huske bè de hèj mì unne moestuin en un bietje vee: wà scharrelkiepe op de misse en twee melkkuuskes en un vèrke in de wèj.
As ie daor 's aoves rondlupt, is ie blèj dettie gin ligbad hì en gin WC, gin waasmechien, gin ijskaast, gin TV, want och, wà moet 'ne mins mi al de grèj?
Ok dieje nèje kôst is niks vur Sjefkes: hij it allinnig soep mì selderie, gehakt en sloaj en erpel mì wà schefkes
bloêdworst en spek, mar noit gin rijst of mie, noit knoflòk, kiwi's of un paar olefkes, want wà 'nen boer nie kent, dè vrit ie nie.
Frans van Dooren (in dialect van Oss)
Kort commentaar:
Het vergaderseizoen is weer begonnen met alle drukte van dien. Sjefke was geen vergadermens. Zeker niet iemand voor de liturgiecommissie. Gek, dat dit boerke toch m'n sympathie heeft. Over onthaasting gesproken.
Post Scriptum
Op 6 juli 2005 is in Oss de classicus, Italianist en vertaler Frans van Dooren overleden. Hij is zeventig jaar geworden. Frans van Dooren studeerde klassieke talen en Italiaans. Ongeveer 700 publicaties heeft hij op zijn naam staan (boeken, vertalingen, artikelen, recensies, inleidingen, lezingen, radioprogramma's, etc.). Hij heeft meer dan 1500 Dante-lezingen gehouden. In het dialect van Oss schreef hij gedichten. Voor zijn vertalingen ontving hij in 1990 de Martinus Nijhoff Prijs.
-----------------------------
DE GELATENE
Ik open het raam en laat het najaar binnen, Het onuitsprekelijke, het van weleer En van altijd. Als ik één ding begeer Is het: dit tot het laatst beminnen.
Er was in dit leven niet heel veel te winnen. Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer, Als men zich op het wereldoude zeer Van de miljarden voor ons gaat bezinnen.
Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd Hunkren naar onvergankelijke beminden, En eenzaamheid is dan gemis en pijn.
Dat is voorbij, zoals het leven haast. Maar in alleen zijn is nu rust te vinden. En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.
J.C. Bloem
Kort commentaar:
De dichter heeft z'n leven bijna achter de rug. Hij vindt nu rust in alleen zijn. Gelaten laat hij alles over zich komen
Het lijkt een beetje sukkelachtige levenshouding. Het leven had niet veel te bieden, maar dat kan hem niets meer schelen.
En als je het leed van de wereld tot je laat doordringen, wat heb je dan nog te klagen? Het leven had zoveel erger kunnen zijn.
Een knap sonnet. Met een trieste balans van iemand zonder geloof en hoop.
-----------------------------
DE MOEDER DE VROUW
Ik ging naar Bommel om de brug te zien. Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden, worden weer buren. Een minuut of tien dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken, mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd - laat mij daar midden uit de oneindigheid een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren. Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer. Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
Martinus Nijhoff
Uit NIEUWE GEDICHTEN 1934
Kort commentaar:
Bent u wel eens over de nieuwe Martinus Nijhoffbrug bij Zaltbommel gereden? Mijn route vanuit het zuiden loopt tegenwoordig steevast over deze brug, ook al is voor mij het een beetje om.
De brug uit het vers is de oude brug over de Waal. Een prachtig stukje vakmanschap. Indertijd een bezienswaardigheid. De brug verbindt beide oevers, maar in het vers ook heden en verleden. De dichter verbindt de vrouw aan het roer met zijn overleden moeder. De moeder zingt psalmen.
Het is een prachtig vers, waard om door iedere Nederlander gekend te worden.
-----------------------------
WAT MOAKT HET OET
Wat moakt het oet Woar ik geboren bin, woar ik de mensen ken, Dat is mien Grunneger laand, doar aan de woaterkaant, Woar ie de woorden heuren, dij joen gedachten kleuren, De ziel van elk verhoal, Joen aigen toal.
t Dialect is nait van stain, t verandert met de tied, En as ie onze schrievers lezen, din kin je dij veranderingen zain. Of Westerwold, of t Hogelaand, ja elke streek zien aigen variaant, Of Zoltkaamp, Drijbörg of Briltil, As ie goud luustern heur je t verschil.
Wat moakt t oet, wat moakt t oet, of t nou onkruud is of roet, Edik blift toch zuur of zoer, en n agrariër n boer, Of t n vel is of n vlij, moag van streek of schieterij, Ach, wat moakt t aiglieks oet, Bakker bakt toch brood of stoet.
Wat moakt t oet, wat moakt t oet, of t nou onkruud is of roet, Of t n goul is of n vak, boudel mout toch onder dak, Of t n ree is of n loan, as ie mie mor kinnen verstoan, Dus wat moakt t aiglieks oet, Bakker bakt toch brood of stoet.
Woar ik geboren bin, woar ik de mensen ken, Dat is mien Grunneger laand, doar aan de woaterkaant, Woar ie de woorden heuren, dij joen gedachten kleuren, De ziel van elk verhoal, Joen aigen toal.
Ede Staal
Kort commentaar:
Een vers in het Gronings. Dat kon niet uit blijven. M'n jeugd en Groningen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik lees nog geregeld uit de biebel in het Gronings: Paulus zien lutje braiven.
Zoals het Nederlands verandert zo ook het Gronings. Daarover gaat dit vers, kort gezegd. De niet Groninger kan met een beetje moeite een heel eind komen. Daarom laat ik dit vers voor zichzelf spreken.
-----------------------------
DE GELDWOLF
't Is mì de wolve in ons laand gedaon, want de natuur is zo totaol bedurve dè ze allemaol vurgoêd zijn uitgesturve; alleen de geldwolf blekt nog te bestaon.
Nee, sterker nog: de sort groeit steeds nog aon! Over den helen aardbol uitgezwurve hit ie zun ège hier zòn plòts verwurve dè ge um hòst nie mer van oe af kunt slaon.
Hij hì un stripkespak over zun vaacht en unnen dieveklauw aon elke poot, zun hol is un schòn villa of un jaacht.
Hij gift zun ège mar heel zelde bloot en strietst en strupt bè vurkeur in de naacht. En as ie barst van 't geld, dan gaot ie dood.
Frans van Dooren
Kort commentaar:
Een vers in dialect van Oss. De dichter was classicus en italianist van hoog niveau en Nederlands grootste Dante kenner Hij achtte zijn geboortedialect niet te gering.
Het heeft een aantal indringende verzen opgeleverd. Ook maatschappij-kritische, zoals dit gedicht.
-----------------------------
VERGANKELIJKHEID
De jaore kommen en de jaore gaon! Ik heur ginds in de grachten 't ijs wer krake, ik zie de snuw wer dampen op de dake, ik vuul de kaauw wer op m'n longe slaon,
ik zie de bloeme wer op 't venster staon, ik vuul de kachel m'n gezicht wer blake, ik heur de keinder wer 'ne snuwman make. En och, wanneer zal 't mì me zijn gedaon?
Gin mins wit wàtter mittum gao gebeure: za'k den hortensia oit nog zien bloeie, de nachtegaal oit nog in 't loofhout heure,
de eekhoorns oit nog rond den eik zien stoeie? Och, 't is de harde wet van ons bestaon: de jaore kommen en de jaore gaon!
Frans van Dooren
Kort commentaar:
Een half jaar nadat de dichter dit sonnet schreef, is hij gestorven. Hij leed aan een ongeneeslijke longziekte. Dat sterven geeft zo'n vers een bijzondere waarde. Het gaat iedereen aan, maar eigenlijk schreef hij het voor zichzelf.
Geen mens weet wat er met hem gaat gebeuren: zal ik de hortensia nog zien bloeien?
Jammer dat het perspectief van een rijker Leven ontbreekt.
-----------------------------
JONGESDROOM
De snuw viel op de straote en op de dake en 't ijzig weer sloeg alles in de boeie. Ge vuulde oew orre en oew vingers gloeie en dur de strenge kaauw bevrorre rake.
Ge zaagt de vlokke boven 't witte lake in wild gewirwar mì mekaore stoeie. Ge hurde 't kechelke in de schorsteen loeie, de sturm te keer gaon en de balke krake.
En ik, ik zaat bè 't raom te fantasere over Old Shatterhand en Winnetou en tomahawks en squaws en Grizzly-bere.
En wie ge ok zijn meugt, ik verzeker oe: as 't sturmt en vriêst en snuwt, dan kunde 't beste zomar wà dromen over 't Wilde Westen.
Frans van Dooren
Kort commentaar:
Was u een lezer of lezeres in uw jonge jaren? Veel jongens zullen in ieder geval de boeken over Winnetou en Ald Shatterhand verslonden hebben. De belangstelling van de meeste meisjes uit mijn jeugd ging uit naar andere lectuur.
Als het vriest dat het kraakt, vindt de dichter het heerlijk om weg te dromen naar de wereld van zijn jeugd: het Wilde Westen.
Ik zou eerder denken aan Willem Barentz in Het Behouden Huis. Maar goed, zo heeft ieder zijn of haar dromen.
-----------------------------
MOEDERTAOL
Ik weet nog hoe we in de kastanje klomme en unne tak ervan durmidde brook, ik ken nog 't schuurke waor ik binnendook toen ik die honde achter me aon zaag komme,
ik heur die steekwespe nog raozend bromme toen ik mì munne stok in 't nestgat stook, ik vuul nog hoe de lucht nao regen rook bè 't wotter van de Maos waarin we zwommen.
Mar 't beste vuul en heur en ken en weet ik nog hoe iedereen in 't stedje praotte in unnen tongval zonder slapte of sleet,
en hoe de keinderkupkes in de straote wirgalmden van een taal van lief en leed. En och, waor hek dieje rijkdom toch gelaote?
Frans van Dooren
Kort commentaar:
Ieder heeft z'n jeugdherinneringen. De dichter ook. Maar hij herinnert zich het beste hoe de mensen spraken in hun tongval. Dat is hier het dialect van Oss.
Het is de taal van lief en leed. Hij vraagt zich af waar hij die rijkdom heeft gelaten.
In ieder geval in z'n verzen, deze Brabander. Gelukkig maar.
-----------------------------
DEZE MAATREGEL
Ik zag je in het journaal.
Ik hoorde de nieuwslezer zeggen dat de boerderij waar je woonde en werkte was geruimd.
Ik probeerde niet te kijken maar ik zag je toch een paar seconden in een grote grijper door de lucht zweven:
je zware lichaam, je poten, je uier je zwaaiende kop.
De nieuwslezer zei dat je dood een maatregel was die brede instemming had gevonden en legde het papier waarop dat stond weg.
Kon ik maar denken: je was maar een dier, kon ik dat maar denken.
Rutger Kopland
Uit: OVER HET VERLANGEN NAAR EEN SIGARET 2001
Kort commentaar:
Ziet u het nog voor u, hoe boerderijen werden geruimd. Vreselijke beelden met stormen van protest. Werk van jaren werd in één klap vernietigd.
De dichter beschrijft het heel persoonlijk. Alsof hij die éne koe kende.
Een aansprekend gedicht.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
HERINNERING AAN HOLLAND
Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan, rijen ondenkbaar ijle populieren als hoge pluimen aan den einder staan; en in de geweldige ruimte verzonken de boerderijen verspreid door het land, boomgroepen, dorpen, geknotte torens, kerken en olmen in een groots verband; de lucht hangt er laag en de zon wordt er langzaam in grijze veelkleurige dampen gesmoord, en in alle gewesten wordt de stem van het water met zijn eeuwige rampen gevreesd en gehoord.
Hendrik Marsman
Kort commentaar:
Marsman schreef dit vers toen hij in Italië woonde. Het is één van de bekendste verzen uit onze letterkunde geworden. Het lijkt heel simpel, toch zit het knap in elkaar.
Het is vaak geparodieerd, maar het origineel is niet kapot te krijgen.
Bijzonder is het proteron husteron (omkering: het latere eerst) uit de laatste regel, waarbij niet de chronologische maar de psycholische volgorde wordt gevolgd.
-----------------------------
DE ZALIGEN
De gele rozen lichten langs 't terras. In diepe stoelen liggen zij te rusten, de zaligen, die elkaar gelukkig kusten, de toekomstlozen; heel hun leven was
een dringen naar de voorgeweten uren, waar alles eensklaps in vergeten is; 't verwaait, nadat het stukgereten is, hun oud bestaan; en nooit kan iets meer duren
naast dit verzonken zijn, dit niet meer wezen deze gevaarlijk stille eeuwigheid, dit weggevaagd zijn en terust geleid, waaruit zij langzaam, stil en moe verrezen.
De regen, een grijs kraalgordijn, een poos zacht tikkelend, laat door zijn lauwe kieren hen 't paradijs nog zien met zijn revieren, achter de vlammen van de gele roos.
Willem de Mérode
Uit: Kaleidoscoop 1938
Kort commentaar:
Een lastig vers. Gaat het hier over mensen in het eeuwige leven? Je zou het bijna wel zeggen. Allerlei woorden wijzen in die richting: toekomstlozen; alles eensklaps vergeten; hun oud bestaan stukgereten enz.
Toch zet de laatste strofe weer vraagtekens: ze zien het paradijs door een kier. Dus toch niet echt.
Heeft u in de vakantie wel eens heerlijk in zo'n ligstoel in de zon liggen soezelen? En dan ook nog in een toestand van verliefdheid? Dan ben je als de zaligen in dit vers.
Het zijn mensen in een toestand van diep geluk. Ze liggen in diepe stoelen en ze hebben elkaar gelukkig gekust. Heerlijk. Ze ervaren dat in het hier en nu. Ze zijn niet bezig met het verleden of hun toekomst. Alleen het genieten nu telt.
Uit deze gevaarlijk stille eeuwigheid verrijzen zij. Ze zien en horen de regen. En door het grijze kralengordijn van de regen zien ze nog iets van het paradijs, met zijn waterlandschap, begrensd door vlammen van de gele rozen.
Het is een bijzonder vers, omdat je niet zo vaak een toestand van gelukzaligheid tegenkomt die zo schitterend beschreven wordt.
Je kunt zeggen: je krijgt hier een voorsmaak van het eeuwige leven straks.
-----------------------------
WONDERBARE SPIJZIGING
Onze Vader die in de hemelen zijt, wij danken U voor Uw barmhartigheid, Uw zoon Jezus - geprezen zij zijn naam - kwam wederom in ons midden staan en volbracht, als toen Hij op aarde ging, een wonderbare spijziging. Wederom, herderloos als wij zijn, bevonden wij ons in een woestijn. Geen voedsel bood het berooid gebied, het elders kopen konden wij niet. Maar Hij was met ons in dat oord. "Geeft hun te eten" klonk zijn woord. Voorts, nadat men tezamen las de geringe mondvoorraad die er was, deed Hij ons zitten groepsgewijs, nam, toen wij zaten, de vergaarde spijs, zag op ten hemel, zegende 't brood, brak het, - en wat ternauwernood had kunnen volstaan voor één gezin, bleek, toen men het uitdelen ging, voor een geheel volk te volstaan. Grote dingen hebt Gij aan ons gedaan. Wij dank U voor Uw barmhartigheid, onze Vader die in de hemelen zijt.
Martinus Nijhoff
Uit VERZAMELDE GEDICHTEN 1964
Kort commentaar:
Een bijzonder vers. Een gebed tot de Vader over zijn Zoon. De bidder, een ooggetuige, vertelt wat de Zoon heeft gedaan bij de wonderbare spijziging. En hij dankt de Vader voor het wonder van zijn Zoon. Het wonder dus komt op rekening van de Vader: "Grote dingen hebt Gij aan ons gedaan." Dat indertijd zo gedacht werd, is niet onlogisch.
Een fraai cyclisch gedicht.
-----------------------------
HERINNERING
Moeder, weet je nog hoe vroeger Toen ik klein was, wij tezaam Iedre nacht een liedje, moeder, Zongen voor het raam?
Moe gespeeld en moe gesprongen, Zat ik op uw schoot, en dacht, In mijn nacht-goed kleine jongen, Aan 't geheim der nacht.
Want als wij dan gingen zingen 't Oude, altijd-eendre lied, Hoe God alle, alle dingen, Die wij doen, beziet,
Hoe zijn eeuw'ge, grote wond'ren Steeds beschermend om ons zijn, -Nimmer zong je, moeder, zonder 'n Beven dat refrein-
Dan zag ik de sterren flonk'ren En de maan door wolken gaan, d 'Ouden nacht met wijze, donk're Ogen voor me staan.
Martinus Nijhoff
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 2001
Kort commentaar:
Een fraai, teer gedicht, dat warme herinneringen oproept. Wat mooi tekent de dichter de verhouding tussen moeder en kind.
Ik heb zitten zoeken naar het kinderliedje waaraan het vers refereert. Als u me uit de droom kunt helpen, graag.
Ten slotte: hoe wezenlijk is de christelijke opvoeding!
-----------------------------
GEMENGD BEDRIJF
Gemengd bedrijf: aardappels, knollen, graan, het varken en de kip, de koe, het paard, de mens, het huis, de stal, het groene land, de nacht, de dag, de kringloop van de maan, het schommelen van de wieg, de wekroep van de haan, drift, vruchtbeginsel, rijping, ooi en lam, zomer en winter, appels, pruimen, jam - slagregen, windhoos, hagel, bliksem, brand, onkruid en schimmel, schurft, rot, kramp, pest, mond- en klauwzeer, koepok, staar, rat, muis, insect, de worm die knaagt, het stervend vee, de schoot die nimmer draagt, roddel, venijn, blindheid en starre waan - zegen en ramp aan ziel en lijf, zo drukt en rust Gods hand op het gemengd bedrijf.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
Koos Geerds schreef een indrukwekkende bundel over Staphorst. Een aanrader. De meeste boeren hebben zowel vee als akkers: gemengd bedrijf dus. Dit vers beschrijft in trefwoorden wat er allemaal omgaat. Het vraagt enig geduld van de lezer. De dichter noemt wel 50 woorden. Je ziet het voor je: wat een variatie! Het is niet allemaal zonneschijn: 'zegen en ramp aan ziel en lijf.'
En dan die veelzeggende slotregel. Een rijk gedicht.
-----------------------------
's OCHTENDS
's Ochtends haalde ik bij de boerin de melk. Soms zaten ze nog aan het maal; in de warme lucht van beesten luisterde ik aan de deur of de boer al op verhoogde toon de bijbel las of het gebed opzei.
Ik wist wel hoe ze zaten: aandachtig vroom, de vrouw de handen in de schoot, de boer achter de pet gebogen; zo zochten zij voor dagelijks werk en brood Gods aangezicht in hemelse gewesten en smeekten om Zijn zegen op de vrucht der aarde en der lendenen.
Zo baden zij. En in de stal, waar alles op het amen wachtte, zuchtten de beesten mee.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
Een kijkje achter de schermen: een biddend boerengezin.
Er wordt met Staphorst soms gespot, maar deze werkelijkheid is er ook. En dit is uiteindelijk waar het op aankomt: gevouwen handen. En de beesten zuchtten mee!
-----------------------------
ALS EERSTE STAPHORSTER
Als eerste Staphorster uit de kroniek reed Hendrik Hengsteboer op stro en klompen en gekrulde scheuvels de Elfstedentocht, terwijl het vroor dat 't kraakte, tot Hindeloopen toe. Want daar stond op de wal een jonge meid te wuiven en Hendrik dacht: ze kunnen verder barsten, en stapte van het ijs en sprak haar toe en zei: ik ben Hendrik Hengsteboer uit Staphorst en ik heb 't verrekte koud, mag ik mij even bij jou warmen? Die kerel stond haar machtig aan. En zo kreeg Hendrik Hengsteboer, na heftig vrijen in de lente, uit Hindeloopen de allermooiste meid.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar: Weer een aardig elfstedentochtgedicht. Een stoere vent, die Hendrik: hij rijdt op klompen en gekrulde scheuvels.
Hij heeft het kruisje niet gekregen, maar wel wat anders.
-----------------------------
ALS ALLE JAGERS
Als alle jagers gingen jagen, bleef de ouwe Hooikammer thuis. Hij deed niet mee aan de drijfjacht, waarbij een salvo het startschot voor de hazen was om wei in wei uit de hijgende meute te grazen te nemen, en waarvan alle jagers aangeschoten en met lege handen thuiskwamen.
Als het weer rustig was in het veld, nam hij zijn dubbelloops jachtgeweer, controleerde het mechanisme, stak twee patronen in z'n broekzak en stapte bedaard op de fiets. Enkele uren later zagen we hem terugkomen, even bedaard fietsend - aan het stuur, aan elke kant één, bungelend, de beide hazen.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
De dichter heeft duidelijk zo z'n sympathieën. In dit vers staan de drijfjagers tegenover Hooikammer. De groep staat tegenover de eenling. Goed beschreven: je ziet het voor je.
-----------------------------
DE MACHTIGSTE MENS
De machtigste mens op het dorp was de hoefsmid. Hem bracht een boer zijn paard om te beslaan, een merrie of een ruin en soms een hengst, die om zijn kuren werd gevreesd. Zo'n paard, dat met een klap of stamp een man vermorzelen kan, tilde zijn poot gehoorzaam in de holte van zijn hand, want hij behoedde hem voor struikelen op al zijn wegen. Hij was niet groot of bovenmate sterk, de smid, maar voor het paard meer god dan mens.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
Ik ken dit uit mijn jeugd: de vader van een vriend was hoefsmid. Ik heb vaak met bewondering naar zijn werk gekeken. Dit vers sluit naadloos aan bij mijn herinnering. Fraai beschreven.
-----------------------------
HET LUBBEN VAN EEN JONGE HENGST
Het lubben van een jonge hengst was mannenwerk: de bek werd dichtgebonden voor het bijten, de poten twee aan twee gekneveld en dan, hup, het veulen omgeduwd en op de rug gedraaid.
Het in de vlam steriel gemaakte mes haalde de balzak open en grote handen graaiden de ballen een voor een eruit en gooiden die nog warm en rood in 't gras.
Dan werd het dier, herschapen, overeind geholpen, gesust en toegedekt, gevoerd en kalm geaaid.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
Heel precies getekend. Let op de tegenstelling tussen het wrede lubben en de laatste twee regels. Een huiveringwekkend gedicht.
-----------------------------
ALS JE VAN DE MOTTE BIGGEN WOU
Als je van de motte biggen wou, ging je met de motte naar de beer. De boer keek zakelijk oplettend toe, of op de wijze van de bolle en de koe (en hengst en merrie, reu en teef, al wat wemelt, al wat leeft) de daad wel volgens Bartjens werd verricht, want zonder wet werd de natuur niet voortgeplant en hing het rad van de geboorte stil. Dan ging het touw weer aan het tuig en kuierden ze vergenoegd op moeder an, de boer en zijn bevruchte zeug; het welgemoede oergezonde varken en haar heer, die alle driften kende.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
Ook weer zo'n fraaie, trefzekere beschrijving van het boerenleven. Als klein kind stond je er met je neus bovenop. Dat hebben de stadskinderen toch een beetje gemist. Of vergis ik me?
-----------------------------
DE KOE MOEST BAREN
De koe moest baren en de koe was moe, er staken poten achter uit haar lijf en daaraan zaten touwen en daaraan hingen wij; maar 't kalf bleef halverwege steken en de koe keek telkens achterom naar dat gedoe en loeide zacht; het was nog maar een jonge koe, het was haar eerste keer en daarom moest ze kreunen en wij trokken weer en met veel bloed kwam toen het kalf eruit, dood, en ook de koe was stervende, en de boer, hij keek van koe naar kalf, van kalf naar koe en stond daar met gebalde vuisten, en alles vloekte, maar hij vloekte niet.
Koos Geerds
Uit: STAPHORST 1998
Kort commentaar:
Ja, wat moet ik hier nog aan toevoegen. Een werkelijk schitterend vers. De aangrijpende beschrijving van de geboorte van een kalf, waarbij van alles misgaat.
En dan de reactie van de boer: maar hij vloekte niet. Magnifiek! Een hoogtepunt uit de prachtige bundel.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
STEMMEN
Stemmen in mijn hoofd - ze doen maar één ding: mij tegenspreken. 'We spreken jou helemaal niet tegen!'
Ik wandel. 'Je wandelt helemaal niet! Je staat zoals gewoonlijk stil.' Ik denk aan iemand. 'Je denkt helemaal niet aan iemand! Je denkt nooit aan iemand.' Ik sta stil. 'Nu wandel je. Nu heb je blijkbaar opeens haast!' En heel even houden ze hun mond. 'We houden helemaal niet onze mond, we houden nooit onze mond, nooit!' Ze houden nooit hun mond.
Toon Tellegen
Uit: MINUSCULE OORLOGEN (niet met het blote oog zichtbaar) 2004
Kort commentaar:
Stemmen in je hoofd, dat wijst op schizofrenie. Vreselijk voor wie ermee te maken heeft, of krijgt: ouderen soms. Onvoorstelbaar voor een buitenstaander. U en ik, hoop ik.
-----------------------------
DE KAT
Kende God mijn poes uit het hoofd voordat hij besloot haar te scheppen? Indien ja, hoe dan wel, als die kleine zo kwetsbare anderhalf ons warm electries met spier gevuld bont, als de speelse kwaje meid met de poot om de stoelpoot de kattekop scheef daarachter, als de kleine hete heks, het sluipjagend monster, de slapende of de zich uitrekkende kat die ontwakend zich rekt en gaat spinnen? Welk beeld ging dit tijgerminiatuur, dat God zag en hij zag dat het was goed, vooraf, hebt U nog een werktekening, God, van mijn kat?
J.B. Charles (1910-1983)
Uit: DE GEDICHTEN TOT 1963
Kort commentaar:
Zomaar wat invallen van een eigenaar van een kat. Hij stelt z'n vragen aan de grote Schepper. Niet dat hij een antwoord tegemoet kan zien, maar hij is wel bij het juiste adres.
-----------------------------
DE ZONNEBRIL VAN PLASTIC
Mijn dag is goed, mijn zonnebril van plastic doopt de bomen, het gras, de stoepen en de deuren in transparante zachte groene olie, er kan mij niets gebeuren.
Het ochtendblad is tevergeefs gekomen, de bus wordt niet geleegd: ik zet mijn zonnebril van plastic op en leg een film van waterdunne zomerolie over de wereld en ik leid U zacht naar Hollywood.
De daken van de oude huizen gaan op onze wenk zacht aardbeienrood gloeien en de wijde tent des hemels wordt doorschijnend edelstenenblauw en krijtwit als de as van kostbare sigaren gaan kleine wolken met geheime opdracht varen.
De duif landt dankbaar voor mijn voet en toont dat ik hem met transparante zachtgroene balsem witter en leiblauwer maakte. Klapwiek nu maar weer heen, vandaag is alles goed, vandaag zijn wij bereid ons voort te planten.
J. B. Charles
Uit: DICHTERS VAN DEZE TIJD 1969
Kort commentaar:
De dichter heeft een goede dag. De zon schijnt en hij zet z'n zonnebril van plastic op. En alles verandert voor z'n ogen. De krant blijft ongelezen, daardoor laat hij zich de vreugde van deze dag niet afnemen.
Het is wel allemaal schijn. En uiteindelijk: schijn bedriegt.
-----------------------------
LOF VAN DE SCHILDERS
Aan mijn vrienden de schilders voel ik me het meest verwant
want ze schouwen in een gezicht een lichaam een landschap
kleur die pokert met een vorm de rauwe vlek van het rode oker
blijkt een luie dij in het licht van het voltooide schilderij
Van mijn vrienden de schilders heb ik het kijken geleerd
het nijvere speuren naar het moment waarop het beeld zich ontsluiert
Bonnards schuit, op de plecht voorgoed gedroomd 't meisje, drijft op de vijver
waarin beschroomd aan de kant de jongen met een twijgje roert
In mijn vrienden de schilders herken ik ook wat mij beroert
hoe in een onverhoedse wending schitterend in het kunstlicht
de ademloze salto mortale van de beheerste acrobaat
een ogenblik en voor eeuwig de schone waarheid wordt
Remco Campert
Uit: EEN NEGER UIT MOZAMBIQUE 1988
Kort commentaar:
De dichter en de schilder: boeiend zijn hun overeenkomsten. Daarover gaat dit vers. De dichter voelt zich aan de schilders verwant: van de schilders heeft hij het kijken geleerd. Hij herkent zich ook in wat hen beroert. Beiden zoeken ze de schoonheid te betrappen.
-----------------------------
AANZOEK
Ik ben al vaak door mezelf op straat gezet, heengezonden, onbewoonbaar verklaard, uitgerookt, door ploffende kachels beroet. En nu hier, het lekt er en tocht. Te moe voor ander onderdak. Maar ruimte is er te over voor wie ik bij me heb, in armen sluit als liefste, doorluchte, als kroonluchter ontvlammen laat, in rust voel aan 't geraamte.
Een klein maar taai oneetbaar hart blijft fier zich weren tegen binnenschuivend donker. Blijf. Blijf met mij hokken in dit schrale ribbenkast in het innig bed van geest, bij het weerlicht getemperd door weemoed, van ons verstand.
Anneke Brassinga
Uit: VERSCHIET 2001
Kort commentaar:
De dichteres schrijft geen eenvoudige verzen. Ook dit gedicht laat zich niet gemakkelijk verklaren. Daarom een enkele opmerking: de ik is niet echt tevreden over haar gedrag, ze zit vol met scherpe kritiek op zichzelf. Maar wat er ook aan haar mankeert, ze heeft niet gebrek aan ruimte voor haar geliefde. En die geliefde is haar hart, dat haar beschermt tegen binnenschuivend donker. En dat hart krijgt nu een aanzoek: blijf met mij hokken. Daarmee alleen kan ze overleven.
-----------------------------
WADDENZEE
Weer sta ik op de dijk tussen onwetende, grazende schapen te kijken naar die luchten boven beweeglijk water.
Alweer die vreemde spiegel als aan de horizon geklonken waarboven wolken geen bestemming vinden, verder trekken naar een andere kust.
Net als de vogels op het slik die driftig in de bodem pikken, voedsel voor hun lange reis. Als één opstijgt, dan allen.
Ik kijk tot het tij opkomt en water langzaam binnenstroomt. Er is niets dat zomaar komt of gaat en niets dat zomaar blijft.
HANNIE ROUWELER
Kort commentaar:
Als ik dit vers lees, denk ik: "Woonde ik maar bij de Waddenzee."
Dit fascinerende landschap wordt fraai getekend: die rusteloosheid, die beweging. Wolken trekken verder, vogels maken zich klaar voor de trek. En dan dat tij dat maar opkomt en afgaat.
Tegelijk met al die wisselingen is de natuur hier zo heerlijk rustgevend.
"Het ruime hemelrond, vertelt met blijde mond, Gods eer en heerlijkheid!"
-----------------------------
MIDDELBAAR ONDERWIJS
Het mooiste meisje van de klas verschikt onwennig bij haar schouder een bandje van haar bustehouder; ze draagt dat rare ding maar pas.
De meester, achter brilleglas, ziet toe, ontroerd, en denkt: "Wat zou d'r gebeuren als zij tien jaar ouder en ik eens tien jaar jonger was?"
Ach, hij vergeet hoe hij verdorde en hoe haar leven net begint. In stilte wordt door hem bemind de schone vrouw, die zij zal worden.
Dan praat ze wat, het lieve kind, en streng roept hij haar tot de orde.
Driek van Wissen
Uit: DE VOLLE MEP 1978-1987
Kort commentaar: Hier gunt de dichter ons een kijkje in het gevoelsleven van een leraar. Uit de laatste regel blijkt dat hij zijn gevoelens onderdrukt. Hij roept niet alleen het meisje tot de orde, maar ook zichzelf.
In ons burgerlijk verleden was het nogal ongebruikelijk aandacht aan dit soort verzen te geven. Maar ik vind het heel herkenbaar.
-----------------------------
SIKKELS BLINKEN
'Sikkels blinken Sikkels klinken Ruisend valt het graan' Als je iemand weg ziet hinken Heeft hij 't fout gedaan.
DRS.P
Kort commentaar:
Bekende regels van A.C.W.Staring. Als docenten citeerden we ze, als examens slecht verliepen.
Drs.P is als geen ander in staat om er een geestige draai aan te geven.
-----------------------------
DRUKTE
Het is raar gesteld met de doden, schuiven in je aan, zitten met hun holtes in je knieën, hun kootjes in je vingers een brief te schrijven, even sloom als jezelf, even beperkt op de hoogte van weerbericht en genade, twijfel en kostprijs
en als het etenstijd, bedtijd, tijd is om de honden uit te laten, tijd om een kind te krijgen, een man te begraven, altijd lopen zij, meegaand, volgzaam, met hun kammen en doornen hun schaambeen boven je geslacht hun schedelpan rond je zinnen hun graat om je merg
in je door, tiktiktik. Alleen je vel dempt hun drukte een beetje.
Eva Gerlach
Uit: NIETS BESTENDIGER 1998
Kort commentaar:
Onze doden zijn de hele dag in onze gedachten. Onze doden zijn onze geliefden: onze man of vrouw, ons kind, onze ouders en grootouders. De dichteres beschrijft het als een hele drukte. Bij de één zal het drukker zijn dan bij de ander. Het is treffend getekend.
Mij trof: even beperkt op de hoogte van genade. Geldt dat ook voor de doden die in Christus ontsliepen? Gods Woord spreekt een andere taal. Over dit deel van het vers heb ik aan andere mening.
-----------------------------
HET ANATOMISCH VERSLAG
Ik zat te kijken naar het sterven van mijn moeder, haar gezicht was al leeg maar ze ademde nog - ga toch dacht ik, verlaat in godsnaam dat lichaam - en ze ging
ik geloof niet dat zij de laatste jaren wist wie wij waren: mijn moeder, haar zoon
ik lees het verslag van de patholoog-anatoom in patiëntes hersenen trof hij de bij dit beeld gebruikelijke afwijkingen aan
hij beschrijft uitvoerig en zorgvuldig hoe hij met mes en microscoop door haar hersenen is gewandeld en wat hij tegenkwam
ik wandel mee, ik ken het landschap uit het handboek cortex, thalamus, limbische gebieden en zie verwoestingen
in deze verlaten wereld heeft ze gewoond en ook ik woonde hier
ik moet wegkijken van het verslag in mijn hoofd een leegte niet te beschrijven alsof ook ik mijn lichaam had verlaten
Rutger Kopland
Uit: EEN MAN IN DE TUIN 2004
Kort commentaar:
Een zoon beschrijft het sterven van z'n demente moeder en zijn reactie op het verslag van de patholoog-anatoom.
Hij vereenzelvigt zich met z'n moeder: ook hij woonde in haar verlaten wereld. Een ervaring van menig bezoeker aan een demente bejaarde, zeker als het een geliefde betreft.
-----------------------------
NIET TE BESCHRIJVEN
Niet te beschrijven wat een geur doet in je neus en in het weke van je hersenen, een bloem, strandlucht.
Laatst liep ik op de weg toen langs mij streek een vleug van vroeger, van potten inkt en rekenen, wat ik in der eeuwigheid zou zijn vergeten, ik liep er tegen op.
Men zegt dat van bepaalde vlindersoorten het reukvermogen zich uitstrekt over kilometers, maar of het nu natuur is of een oude school, of een meisje dat in je armen staat en geurt als zeven jaar geleden of, als het heeft geregend, de hartverscheurende kracht van een naaldwoud - je noemt het, maar beschrijven kun je het niet.
Gerrit Krol
Uit: POLAROID. GEDICHTEN 1955-1976
Kort commentaar:
Onze zintuigen, wat een rijk Godsgeschenk. En dan die wonderlijke reuk. Inderdaad niet te beschrijven, maar hij kan werelden oproepen, waarvan je niet meer wist dat ze bestonden in je herinnering.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
OUDE DAMES
Ruim voor de bus vertrekt zie ik ze naderen. Ze lopen zo behoedzaam in de pas. Hun schoenen passen altijd bij hun tas, gezonde kousen steunen oude aderen.
Een fleurig sjaaltje siert hun saaie jas, een beetje lipstick tegen het ontbladeren en zilverwitte krulletjes omkaderen 't gezicht dat vroeger mooi of lelijk was.
Dit is mijn voorland, zo zal ik verwelken. Ik maak een praatje met ze over 't weer en ruik een vleug parfum van aronskelken.
De bus vertrekt. Ze zingen zacht een lied: sirenen met een lofzang op weleer. Ze wenken naar me. Maar ik wil nog niet.
Patty Scholten
Uit: ONGEKUSTE KIKKERS 1997
Kort commentaar:
Je ziet het voor je: twee oude dames. Prachtig beschreven.
En dan de ik, jong en ook vrouw. Ze weet haar voorland: zo zal ik verwelken. Maar dat wil ze nog niet. Ze laat de bus met de dames vertrekken. Zij wil nog niet mee: even afstand nemen van haar voorland.
-----------------------------
VERBRANDE TURF
Van jou weet ik genoeg. Ik kan je dromen, je benen teken ik ten voeten uit naast andere heerlijkheden. Stemgeluid en lach zijn puntgaaf in me opgenomen.
Als jij zei: vogel, zei ik: perzikhuid. Van ziektes kenden we niet eens symptomen. Dit werd ons plan: verzilverd thuis te komen met jaarringen van bruidegom en bruid.
De mensen zouden zich aan ons vergapen, zo vrolijk waren we en zo gezond, cynische kankers hadden we ontwapend.
We zouden Nova kijken en de hond uitlaten, met een warme kruik gaan slapen. Bij wijze van. En als je nog bestond.
Hans Rothuizen
Kort commentaar:
Ja, zo gaat het vaak met echtelieden: men rekent zich rijk en oud.
As is verbrande turf, luidt het gezegde. We zouden...
Maar de mens wikt, God beschikt. Daarom: mens, gedenk te sterven.
-----------------------------
TWENTE BEKEERD
Onder keizer Karel de Grote werd het ernst met het zendingswerk. Toen kwamen ook deze gebieden onder heerschappij van de kerk.
Het nieuwe geloof bracht de mensen nieuw licht en nieuwe hoop, maar het bleek, met zijn stelsel van tienden, allesbehalve goedkoop.
Nu was in de wijde luchten Wodan niet langer de baas, maar men bleef de midwinterhoorn blazen en paasvuren stoken met Paas.
En dat Wodan de doden haalde, ze naar het Walhalla bracht, leefde voort, nog duizend jaren, in 't verhaal van de Wilde jacht:
soms hoorde een boer de jachthoorns, de stemmen, het gericht van honden en hoefgetrappel, voorbijtrekkend in de lucht.
Veel geveltekens tonen een kruis op een zonnerad. Zo krijgen Wodan en Christus nog altijd allebei wat.
Willem Wilmink
Uit: VERZAMELDE LIEDJES EN GEDICHTEN 2004
Kort commentaar:
'Zo krijgen Wodan en Christus nog altijd allebei wat.'
Ik denk dat het eeuwenlang inderdaad zo gegaan is. De kerstening is langzaam verlopen. Tot de Reformatie van de 16de eeuw werden oude heidense gewoonten vaak geduld. Rome was daarin wat toleranter dan de dominee en ouderling.
Vandaag zien we dat Wodan oprukt. Het heidendom is om ons en bij ons thuis via tv en internet. De kerstboom is er kinderspel bij.
Het komt er nu op aan dicht bij Christus en zijn Geest te leven. Want Christus wil ons hele, ongedeelde hart en bestaan.
-----------------------------
SPLEEN
Ik zit mij voor het vensterglas onnoemelijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen.
Godfried Bomans
Kort commentaar:
Spleen wordt gebruikt als je je neerslachtig voelt, dus in een situatie van lichte depressie. Het is niet helemaal origineel, maar Bomans is verantwoordelijk voor de Nederlandse versie. Als je het eenmaal gelezen hebt, vergeet je het nooit meer.
-----------------------------
RITUEEL
Ik houd het kleine ritueel in ere, opdat je elk moment terug kunt keren.
Iedere dag, wanneer het avond wordt, maak ik de tafel klaar: een extra bord,
bestek, je eigen stoel, een kaars, een glas, alsof je enkel opgehouden was.
Ik hoor (hoe kon ik denken dat hetgene waardoor ik ben, voor altijd was verdwenen?),
ik hoor, alsof de woning nog bestond, het grind, de klink, het aanslaan van de hond,
en je komt binnen op het ogenblik dat ik de lamp ontsteek, de bloemen schik.
Ik hoop alleen dat ik dan rustig blijf en haast niet opziend van mijn stil bedrijf
de woorden vind, als was het vanzelfsprekend: Schuif aan; tast toe: er is op je gerekend.
Jean Pierre Rawie
Kort commentaar:
Het vers geeft niet duidelijk aan wie de 'je' is. Het lijkt erop dat het een gestorven geliefde is.
De 'ik' doet net alsof ze niet verdwenen is uit z'n leven. Elke dag hetzelfde ritueel. De heimwee kan inderdaad zo sterk zijn.
Dit soort gedrag wijst op een waan. In die waan is zelfs plaats voor onzekerheid. Dat blijkt uit de voorlaatste strofe.
Deze situaties komen vaker voor dan we denken.
-----------------------------
JA
Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent nee nee nee ik heb je lief zoals je bent nee nee ik heb je lief zoals nee ik heb je lief
K.Schippers (1936)
Uit "Een leeuwerik boven een weiland" 1980
Kort commentaar:
Een kort gedicht. De ik wil z'n liefde verwoorden.
Hij begint met een beeld. Maar de zin is nog niet uitgesproken of hij ontkent heftig, dat dit is wat hij wil zeggen.
Nog eens probeert hij het. Maar hij beseft dat er geen beelden voor zijn.
Het vers telt 6x nee en het heet ja. Een eenvoudig vers, ja, een knap vers.
-----------------------------
DE KOE
Een koe is een merkwaardig beest wat er ook in haar geest moge zijn haar laatste woord is altijd boe
K.Schippers
Uit: DE WAARHEID ALS EEN KOE 1963
Kort commentaar:
Ja, zo zit dat. Wat moet ik over dit versje zeggen?
Dit vers staat natuurlijk in een bepaalde traditie, waarin men zich afzet tegen traditionele gedichten.
Het is geestig en kort, daarmee is al veel gezegd.
-----------------------------
DIT IS HET LAND
Dit is het land waar grote mensen wonen, Je hoeft er nog niet in het is er boos. Er zij geen feeën meer, er zijn hormonen En altijd is er weer wat anders loos.
En in dit land zijn avonturen Hetzelfde van een man en van een vrouw En achter elke muur zijn andere muren En nooit een eenhoorn of een bietebauw.
En alle dingen hebben hier twee kanten En alle teddyberen die zijn dood. En boze stukken staan in boze kranten En dat doen boze mannen voor hun brood.
Een bos is hier alleen maar een boel bomen En de soldaten zijn niet meer van tin Dit is het land waar grote mensen wonen Wees maar niet bang, je hoeft er nog niet in.
Annie M.G.Schmidt
Kort commentaar:
Een vers voor een kind. Ze schetst een spottend beeld. Het vers schetst de wereld van de volwassenen. Een boze wereld. Dat is ook zo. Het is nog veel erger.
Maar er is bemoediging: het geloof in de levende Christus. Hij wil Gids zijn voor ieder die Hem daarom vraagt. Zeker weten!
-----------------------------
EEN DICHTER
Piet Pluimers wou het liefste verzen schrijven over wat late rozen in de zon. Hij was een dichter en wou het blijven. Hij schreef sonnetten toen hij pas begon.
Het rijmde ook. Maar and're dichters zeiden: je mag niet rijmen joh, 't is geen gezicht ! Je moet zorgvuldig alle rijm vermijden, want een gedicht dat rijmt is geen gedicht.
En dan dat metrum ! Dat is uit de mode. 't Mag niet van rál de ral de rál de ral. Punten en komma's, jongen zijn verboden. En denk erom: geen hoofdletters overal.
En nooit een hele zin. Alleen maar brokken. En rozen mogen wel een keer, maar dan slechts in verband met baarmoeders en sokken en zo dat niemand het begrijpen kan.
't Is maar een weet, we zeggen 't je maar even. Piet had het spoedig door en hij zei: o. Hij heeft diezelfde dag een vers geschreven, zijn eerste echte vers. En dat ging zo:
ik drijf spelden van wanhoop in de huid van je grutten wezenloos woezie woezie 17 en klaan uit je klukhaar versuikeren bleke bliezen in schedels met spuigaten vol blauw gehakt
En toen zei iedereen: dat is reusachtig! En Paul Rodenko schreef een heel lang stuk in Maatstaf om te laten zien hoe prachtig het was. Vooral dat 'woezie' en dat 'kluk'.
Alleen Piet Pluimers zelf was niet tevreden. Hij wou zo graag eens rijmen, want helaas, hij heeft nu eenmaal 't rijm onder z'n leden. Maar nee, hij mag alleen met Sinterklaas.
En hij wou graag één keer een komma zetten. Ach Piet ! Over tien jaar slaat het om! Dan rijmt men weer. Dan maakt men weer sonnetten. Dan gaat het weer van póm de róm de róm.
Annie M.G. Schmidt 1957
Kort commentaar:
De jaren vijftig heerste de experimentele dichtkunst. De dichters schreven vrije verzen: geen hoofdletters, leestekens, geen rijm, geen metrum enz.
Annie Schmidt schreef dit vers tegen deze achtergrond. Ze kon spotten als de beste. Dat doet ze hier dan ook.
-----------------------------
DE SCHOLEKSTER
Hij komt in vol vertrouwen bij me klitten als ik kijk naar 't betonnen Noordzeestrand dat landinwaarts verrees in Ouwehand. Plomp scharrelt hij wat om me heen, zwartwit en
een tapse wortelsnavel voor het spitten naar allebei mijn schoenen. Interessant vindt hij vooral de vetergaatjes want daar moeten zeker zeepieren in zitten.
Zijn slimme kraaloogjes hebben de veters meteen herkend als bleke zwendelpieren. Die pikt hij niet, hij graaft wel naar iets beters.
Ook ik blijf graven en vind niets dat klopt op 't namaak-strand vol aangespoelde dieren. Had ik maar wormen in mijn schoen verstopt.
Patty Scholten
Uit: TRALIEDIEREN 1999
Kort commentaar:
U kent ze vast wel, die zwartwitte waadvogels met de lange oranje snavel. Ze vliegen vaak ik koppeltjes en roepen tepiet, tepiet.
Hier is er ééntje zo tam, dat-ie om de ik heen scharrelt en vooral belangstelling heeft voor de vetergaatjes.
Geestig beschreven.
-----------------------------
GIJ ZIJT DE ZIN VAN WAT WIJ ZIJN
Gij zijt de zin van wat wij zijn, de hartsfontein die water geeft dat leven is voor al wat leeft.
Gij gaat in 't donker voor ons uit en niemand stuit uw grote gang de eeuwen door, een wereld lang.
Al dwalen we ook ten dode af tot over 't graf, voorgoed zijt Gij ons met uw tederheid nabij.
Wij keren allen tot U weer, beminde Heer en grote God. Hoe liefelijk is dan ons lot.
Als alles nieuw wordt voor ons oog, de hemel hoog, de aarde wijd glanzen van onverganklijkheid.
Als in het vorstelijke licht voor uw gezicht wij blinkend staand met witte waarheid aangedaan.
Jan Willem Schulte Nordholt
Kort commentaar:
Dit gedicht is een lied. Daarin wordt hoog opgegeven van God. Het is een lied dat gezongen wordt door de gemeente van God. Dan kun je ook zingen: Wij keren allen tot U weer. Een heerlijk heden en een heerlijke toekomst.
-----------------------------
TOTDAT HIJ KOMT
Totdat Hij komt, zal het hier zo gebeuren: 's morgens de melkboer tweemaal bellen, dan gordijnen open en met grauwe kleuren breekt 't eerste licht de nachtelijke ban.
Het heldere ontbijt iedere morgen, dan naar de stad, de tram zingt langs de rand heen van je dromen en je kleine zorgen, en 's avonds staan de grote in de krant.
Zo zal het eindeloos zich hier herhalen: liefelijkheid van huiselijke haard, kinderen, zorgen en de angst rondom.
En eind'lijk met het vege lijf betalen de koorts des levens en diep in de aard wachten en luisteren, totdat Hij komt.
J.W.Schulte Nordholt
Uit: LEVEND LANDSCHAP 1954
Kort commentaar:
Christus komt terug. Maar voor het zover is, gaat het leven gewoon door. Het leven in dit vers staat onder de spanning van zijn komst. Zo hoort het ook bij een christelijk leven. Maar het ontbreekt vaak aan die spanning. Dit gedicht kan ons opscherpen.
-----------------------------
JEUK OP DAT PLEKJE
Het leven is lang niet altijd leuk: nieuwsberichten en bange dromen en dan ook nog een keertje jeuk op een plekje waar je niet bij kunt komen. Je draait en zwaait en wringt en wiebelt, je ellebogen kraken ervan, maar nog altijd jeukt en kriebelt dat plekje waar je niet bijkomen kan. Je draait je in kreuken en bochten en vouwen, het lijkt wel of er van binnen iets knapt. Vandaar dat zoveel mensen trouwen: dan is er tenminste iemand die krabt.
Shel Silverstein
Uit: LICHT OP ZOLDER 1983 (vert. Willem Wilmink)
Kort commentaar:
Weer een geestig vers. Niet voor niets vertaald door Willem Wilmink. De beschrijving is al leuk, maar het slot vooral.
-----------------------------
WONINGLOZE
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, Nooit vond ik ergens anders onderdak; Voor de' eigen haard gevoelde ik nooit een zwak, Een tent werd door de stormwind meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Zolang ik weet dat ik in wildernis, In steppen, stad en woud dat onderkomen Kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Het zal lang duren, maar de tijd zal komen Dat voor den nacht mij de oude kracht ontbreekt En tevergeefs om zachte woorden smeekt, Waarmee 'k weleer kon bouwen, en de aarde Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de Plek waar mijn graf in 't donker openbreekt.
J. Slauerhoff (1898-1936)
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1947
Kort commentaar:
De dichter was een romanticus. Een hart vol onrust. Das Glück ist, wo du nicht bist. Hij kan alleen in zijn verzen wonen. Uiteindelijk zal hij rust hopen te vinden in de dood.
-----------------------------
DE STEEN
Alles krijgt klaarder stem. De bomen zeggen: wij groeien op naar de nieuwe aarde, naar onze schaduw over het Lam.
De vogels zeggen: wij trekken wiekend de winter voorbij naar een eeuwig voorjaar, naar ons hooglied in Sion.
De velden zeggen: wij zijn geboorte, voren van pijn, ploegsneden van het ontzaglijke baren der schepping.
De mensen zeggen: wij zijn overal onderweg, overal voorgevoel over stervensdorst heen naar het levende water.
Mijn hart zegt: kom in mijn hart, mijn ogen zeggen: spring in mijn licht, mijn handen zeggen: maak mij los, ik wil bidden.
En God zegt: nog staat mijn kruis op de berg, nog is mijn graf gesloten, wentel in Gods naam je steen van mij weg.
Gabriel Smit
Kort commentaar:
De wereld is vol blijde verwachting: de bomen, de vogels, de velden. Ook de mensen: overal voorgevoel naar het levende water.
En de ik? Zijn hart, z'n ogen en handen verlangen ook naar God.
En wat zegt God? Hij verwijst naar het kruis en naar het nog gesloten graf. Er ligt een steen van zonde en schuld tussen Hem en de ik. En God zegt: wentel die steen weg. Dus: bekeer je tot Hem.
Een bijzonder rijk gedicht.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
EEUWIG VERSCHIET
Een man, een vrouw, een kind, simpeler kan het niet, nacht, sneeuw en wind, leven dat tóch begint, leven en nieuw verschiet.
Een man, een vrouw, een kind wonder dat eeuwig keert, zorg die zich stil bezint, liefde die overwint, liefde die door niets gedeerd.
Een man, een vrouw, een kind aarde´s diepste geluk, ogen van tranen blind, God die opnieuw begint, sterk tegen alle druk.
Een man, een vrouw, een kind inniger kan het niet, God fluistert en troost en bindt, liefde die altijd wint, liefde, - eeuwig verschiet.
Gabriël Smit
Kort commentaar:
Verschiet betekent hier perspectief. Dit vers zit inderdaad vol met toekomst. Het is een loflied op de liefde in een gezin. Een man, een vrouw en een kind: inniger kan het niet. Het is bijna volmaakt als God erbij is, zoals hier.
Een spiegel voor jonge gezinnen.
-----------------------------
KERSTAVOND
Dit jaar zet ik eens de herders vooraan op het namaakmos. Heb ik achterin meer ruimte voor de ezel en de os.
Op het dak een dik pak watten; 't lijkt wel echte sneeuw, zo mooi. En al is de ster van piepschuim, in de kribbe ligt echt hooi.
Iedereen zit al aan tafel maar ik sta nog bij de stal. Soep wordt koud hoor, Steven. Kom je? Goed. O.K. Hier ben ik al.
Poes, zegt mam tegen m'n vader, Poes, zorg jij dan voor de wijn? Op TV zingt er een koortje: 'die van goeden wille zijn'.
't Gaat al heel vlug over vroeger. Echte winters had je toen! Lag er sneeuw tot aan je knieën! Moet er iemand nog kalkoen?
Bij 't dessert zingt tante Vera oorverdovend 'Stille Nacht'. Dit jaar is ze eerder dronken, eerder dan men had verwacht.
Zeg, je stal is mooi hoor, Steven. Dat-ie mooi is hoor, je stal. Vind je? Dank je, oma Merksem. Dat-ie mooi is hoor, je stal.
En terwijl oom Luk uitbundig nog wat schuine moppen spuit, staart het gipsen kindje Jezus wat verwezen voor zich uit.
André Sollie
Uit: ZEG MAAR NIKS 1991
Kort commentaar:
Een leeg kerstfeest. Er is een stal, maar geen geloof in Christus als verlosser van onze zonden. Zeker geen eerbied. Zal het niet vaak zo gaan? Fraai, die laatste regels.
-----------------------------
GIRAFFE
Je kijkt, wat niet wil zeggen dat je ziet. Zo keek ik vaak naar een giraffe, maar zag haar pas vandaag
Die vriendelijke, buitenaardse kop met horentjes, krankzinnig lange nek, vijfhoeken op haar lijf. Zulke vlekken zie je soms ook op een voetbal
Een prachtig dier uit een andere tijd. Een wonderprachtig dier
Kees Spiering
Uit: JACHTVELD 1992
Kort commentaar:
Hebt u dat ook wel eens: plotseling iets zien, waarnaar je je leven lang gekeken hebt?
Liefdevol beschreven. Vol bewondering.
-----------------------------
VOLLE MAAN
Ik sta tussen de bomen bij het kippenhok en kijk. Niets mooier dan de maan achter kale takken
Binnen, in het lichte huis, vraag ik 'Gaan we even rijden?' en vader glimlacht bijna trots. Hij snapt zoiets wat beter dan mijn moeder
en rijdt het stille dorp uit een onverlichte zandweg op, zomaar de zwarte berm in. We praten niet, we kijken
naar de lage mist, betoverd wit over de velden, boerderijen hier en daar zeker en stil als grote dieren. Een slootje zilverglanst tot heel ver weg
'Was het mooi?'vraagt moeder later en vader zegt:'Ja, het was mooi.'Ik zeg niets - wil wat ik zag niet delen.
Kees Spiering
Uit: JACHTVELD 1992
Kort commentaar:
Weer een vers vanuit het perspectief van een kind. Hier een kind met een bijzondere relatie met de natuur en met vader. Een relatie van weinig woorden. Maar wel heel goed. We gaan er maar vanuit, dat het tussen kind en moeder ook wel goed zal komen.
-----------------------------
OOGSTLIED
Sikkels blinken; Sikkels klinken; Ruischend valt het graan. Zie de bindster gaâren! Zie, in lange scharen, Garf bij garven staan!
't Heeter branden Op de landen Meldt den middagtijd; 't Windje, moê van 't zweven, Heeft zich schuil begeven; En nog zwoegt de vlijt!
Blijde Maaijers; Nijvre Zaaijers, Die uw loon ontvingt! Zit nu rustig neder; Galm' het mastbosch weder, Als gij juichend zingt.
Slaat uwe oogen Naar den hoogen: Alles kwam van daar! Zachte regen daalde, Vriendlijk zonlicht straalde Mild op halm en aar.
A.C.W.Staring (1767-1840)
Uit: GEDICHTEN IV, 1837
Kort commentaar:
De eerste regels zijn klassiek. Als docenten citeerden we ze tijdens examens De rest is ook de moeite waard. Zeker het slotvers. Daarin wordt verwezen naar de Levensbron. Daar komt het op aan.
-----------------------------
IN HET GEDICHT
De wanden zijn wit en de psychiaters verdacht vriendelijk. Er is hoop op genezing, maar ik heb nog niemand zien weggaan, of hij kwam terug.
Dagen dat ik op weg naar mijn eigen kamer verdwaal wisselen zich met dagen waarop ik de wereld doorschouw als een kristal.
Soms word ik krijsend wakker. Soms word ik afgevoerd en verdoofd, soms vastgebonden.
Er zijn momenten waarop ik eeuwenlang mijmerend volmaakt gelukkig ben: wanneer ik dan mijn handen op de aarde leg zijn het kleine handen.
Jotie 't Hooft
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1981
Kort commentaar:
Dit vers geeft een kijkje in het psychiatrisch ziekenhuis. Van binnen uit. Door de ogen van een patiënt. Heel treffend en aangrijpend.
-----------------------------
DRAAI JE DE FILM TERUG
Altijd na de film voor kinderen weer die vraag. Dan het loshangend einde maar weer opgenomen: het schuimend meer splijt open, de schurk stijgt op, voeten eerst, en landt op de rots waar de held met een links gebaar de vuistslag terugplukt van zijn kaak.
Waarom willen ze dat toch: voelen hoe onherroepelijk tijd voorbijgaat, alleen nog in dromen terugkomt, schokkerig en vertekend, een spookland voor een haastige doortocht?
Of is het alleen maar leuk: Laurel en Hardy, uit het puin van het doorgezakt ledikant in één klap weer vredig in slaap, de kamer weer opgeruimd, niets aan de hand.
Willem van Toorn
Uit: GEDICHTEN 1960-1997
Kort commentaar:
Zeker bij kinderen geeft het terugdraaien van een film plezier. Waarom willen ze dat zo graag? Voelen ze het onherroepelijke van de tijd?
Of vinden ze het alleen maar leuk? Ik denk: het laatste.
-----------------------------
DE IDIOOT IN HET BAD
Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen, haast dravend en vaak hakend in de mat, lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen, gaat elke week de idioot naar 't bad.
De damp, die van het warme water slaat maakt hem geruster: witte stoom... En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat, bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.
De zuster laat hem in het water glijden, hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst, hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden.
Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden, zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen, zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden komen als berkenstammen door het groen opdoemen.
Hij is in dit groen water nog als ongeboren, hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen, hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.
En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt, stevig met een handdoek drooggewreven en in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.
En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig water leven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.
M. Vasalis
Uit: PARKEN EN WOESTIJNEN 1940
Kort commentaar:
Als ik een klas in de bovenbouw dit vers voorlegde, was er vrijwel niemand die direct door had waarover het ging. De leerlingen werden door de titel op het verkeerde been gezet.
Over de benaming van mongoloïde kinderen valt heel wat te zeggen. Indertijd leerde de dichteres bij haar studie voor arts en psychiater mongool en idioot. In de eerste strofe wordt een mongoloïde jongen getekend: opgetrokken schouders, toegeknepen ogen.
Hij kan niet alleen lopen, de zuster brengt hem naar het bad. Dan voltrekt zich bij hem een metamorfose: hij neemt in het warme water een prenatale houding aan, alsof hij is teruggekeerd in de veilige moederschoot. Maar elke keer als hij uit het bad wordt getild, is dit voor hem een geboorte. Wreed wordt hij gescheiden van het veilig water leven. Het bad was maar voor even, nu is hij weer een bange idioot. Het vers is dus gebouwd op een scherpe tegenstelling.
Het lijkt een hard gedicht. Het is onverbloemd, direct, confronterend, zo u wilt. Toch is de jongen met liefde getekend. Ik heb dit altijd een ontroerend vers gevonden.
-----------------------------
DE IDIOOT
Hij is zo zwaar geschonden als God heeft toegestaan. Hij heeft geen kwaad gedaan: Hij was te dom voor zonden.
Zo leeft hij, ongebonden, van alle zorg ontdaan. God heeft zijn stem verstaan en onbevlekt bevonden.
Piet Los
Uit WIJNAZIJN 1978
Kort commentaar:
Nog een vers over een mongoloïde jongen. Het behandelt heel wezenlijke zaken. Het grote verschil met het vers van Vasalis is de religieuze dimensie. God is in dit vers centraal aanwezig. Hij stond niet buiten het Downsyndroom bij dit kind. De jongen heeft geen zonden gedaan, wat niet wil zeggen dat hij zonder zonde is. God heeft hem onbevlekt bevonden door Christus' verlossing.
Een hoogtepunt uit de christelijke dichtkunst. Voor mij een parel van grote waarde.
-----------------------------
DE OUDE MANNEN
Ik kwam twee oude mannen tegen met dunne halzen en met haperende voet. Ik zag de hitte op hun maagre schouders wegen, zij liepen krom, maar met hun hoofden opgeheven, zo ingespannen en verwonderd als een zuigling doet, ik zag hun bleke onderlippen beven, zij keken zacht en zinneloos en goed.
Het waren oude kinderen geworden op weg naar huis, maar waar geen moeder wacht, eens blinkenden, maar nu verdorden en stromplend naar hun laatste nacht.
En plots begon het hele park te beven, bomen en blaadren golfden in een warme vloed van tranen, die binnen mijn ogen bleven, wijl men om het bestaan niet wenen moet.
M. Vasalis
Uit: VERGEZICHTEN EN GEZICHTEN 1954
Kort commentaar:
Weer zo'n trefzeker vers van Vasalis. Voor bezoekers van een verpleeghuis niet onbekend. In de eerste twee strofen worden ze geschetst: oude kinderen op weg naar huis, maar waar geen moeder wacht.
Een triest beeld. De dichteres kan haar tranen amper bedwingen.
Jammer dat het religieuze perspectief ontbreekt. Ook in het verpleeghuis schijnt het licht van Christus.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
ZELFKANT
Ik houd het meest van de halfland'lijkheid: Van vage weidewinden die met lijnen Vol wasgoed spelen; van fabrieksterreinen Waar tussen arm'lijk gras de lorrie rijdt,
Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen. Want 'k weet, er is daar waar men 't leven slijt En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid Te vinden in bergen of ravijnen.
De walm van stoomtram en van blekerij Of van de ovens waar men schelpen brandt Is meer dan thijmgeur aanstichter van dromen,
En 't zwarte kalf in 't weitje aan de rand Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd En in één beeld met sintels opgenomen.
Simon Vestdijk
Uit: DICHTERS VAN DEZE TIJD
Kort commentaar:
U kent dat wel: de rand van de stad; industrieterrein dat overgaat in weiland. Niet bepaald een plaats waar je gaat verpozen.
De dichter vindt dit nu juist de plaats bij uitnemendheid om te vertoeven. Hier houdt hij van. Hier krijgt hij inspiratie voor een vers. Rare lui, die dichters.
-----------------------------
DE VERSTANDIGE DOLFIJNEN
Dolfijnen woonden lang geleden in Kiev, Kleef en andere steden.
Ze hadden talk, thee en handen, en consuls in de meeste landen.
Maar één dolfijn vond eerst het kruit en toen zelfs de atoombom uit.
Zij riep: 'Wij zijn te ver gegaan ! Terug ! Terug naar de oceaan !'
Zij wierp zich jurk en al in zee. Alle anderen doken mee,
En zij verloren in het schuim weer bril en opponeerbare duim.
Moraal
Dolfijnen ! Schatjes ! Maak ruim baan, wij komen achter jullie aan.
Leo Vroman
Kort commentaar:
Humor met een ernstige ondertoon, dat overheerst in dit vers.
Vroman keert de zaken om. Hier geven dolfijnen het slechte voorbeeld, gevolgd door het mensenras.
-----------------------------
TWEE PARTIJEN
Er zijn twee hachelijke partijen: één strevende naar het belachelijke, dat is die der levenden;
en één van gezag, dat is die der doden; en als het aan mij lag waren beide verboden.
Lag het aan mij dan stichtte ik graag, en liefst nog vandaag, een derde partij.
De 'Waar Alleen Zij Die Nergens Toe Horen, Toe Horen Partij' zij hierbij geboren.
Ik nodig degenen die zich klimdrab of zitsteen menen tot lidmaatschap,
en maak bekend dat dit gedicht zich tot hen richt als president;
want evenals gesprek en spook heeft het geen leven en geen dood ook.
Leo Vroman
Kort commentaar:
De verzen van Vroman hebben vaak iets grilligs. Dit vers is goed te begrijpen, tot je stuit op strofe 5.
Daar komen we twee neologismen tegen: klimdrab en zitsteen. Mensen die klimdrab menen enz worden uitgenodigd tot lidmaatschap.
Nu zien we dat dit vers eigenlijk nergens over gaat. Het is een parodie op partijvorming, een hobby van veel mensen. Vroman moet daar kennelijk niet veel van hebben.
-----------------------------
OPA
Opa keek vaak in onze tuin naar die zeven sprietjes gras, en daar zag opa dan een koe die er helemaal niet was.
En later, in het ziekenhuis, kon hij verwonderd vragen waarom ze toch de buitenmuur uit zijn kamer hadden geslagen.
Voor opa was het doodgaan dus niet zoiets als nacht: het was de steeds grotere ruimte die hij voor zichzelf had bedacht.
Willem Wilmink
Kort commentaar:
Weer een vers over een opa. Dit keer een dementerende opa.
De laatste strofe kan een christen niet onderschrijven. Wij bedenken geen ruimte voor onszelf. Onze Heiland heeft voor ons ruimte gereserveerd in het Vaderhuis. Ook al zijn we zo dement als een deur.
-----------------------------
KINDERGEDACHTEN
Het regent - o, wat regent het! Ik hoor het uit mijn warme bed, Ik hoor de regen zingen, Het regent, regent dat het giet. Dat niemand daar nou iets van ziet, Van al die donkere dingen!
Het ruist en regent en het spat. Nou worden alle bomen nat En plast het in de sloten, Het regent óver- óveral! O hé! - daar loopt het zeker al Bij straaltjes uit de goten!
Wat is dat gek en leuk geluid! Wat is het lekker om dat uit Je donker bed te horen: 't Is of de regen samen praat, Of dat een kerel buiten staat Te fluistren aan je oren.
Nou druipt het in dat open gras Nou zal er wel een grote plas Op alle wegen komen, Nou lopen nergens mensen meer Verbeeld je eens in zo een weer! Daar wou ik wel van dromen.
En vroeg, morge' in den zonneschijn, Als dan de blaadjes zilver zijn, Met droppeltjes bepereld Dan doe ik toch mijn eigen zin: Dan loop ik héél - en héél ver in Die schoongeworden wereld!
C.S. Adama van Scheltema
Kort commentaar:
Een jeugdherinnering. Mijn vader liet het de zesde klas leren. Het werd een wedstrijd wie het het mooist kon voordragen. Ik won het in ieder geval niet, ook al was ik misschien nummer 1. Heerlijk om op die leeftijd gedichten uit het hoofd te leren. Je raakt ze nooit meer kwijt, wat een weelde!
-----------------------------
LIGGEN IN DE ZON
Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht ik lig weer dat gaat zo maar niet dat gaat zo ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht
Ik lig languit lig in mijn huid te zingen lig zacht te zingen antwoord op het licht lig dwaas zo dwaas niet buiten mensen dingen te zingen van het licht dat om en op mij ligt
Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk lig zonder te weten hoe of wat ik lig alleen maar stil ik weet alleen het licht van wonder boven wonder ik weet alleen maar alles wat ik weten wil.
Hans Andreus
Kort commentaar:
Liggen in de zon: stel je dat je even voor, ook al zit je nu achter het scherm. Wat een heerlijkheid, een van de fijnste lijfelijke ervaringen die een mens kan overkomen. De dichter weet die ervaring magnifiek te verwoorden. Je voelt de warme vreugde van de zon op je huid. Wat kan poëzie toch fantastisch zijn!
-----------------------------
INDIVIDUALISME
Toen zei Jezus, het orkest in het hart van een bezetene ziende, de trommelaars de paukeniers en fluitisten, het lawaai van het geschetter en getrommel aanhorend en zijn oor verdoofd wetend, met een ongeordende stem: druktescheppers van duivels, vlieg het heelal in uit dit huis en de lucht werd vervuld van alleenstaanden, elk in één ruk eenzaamheid ongehoord tussen wolken en zon zwartvlekkend spelend op zijn allenige trommel, pauk en fluit.
Lode Bisschop
Uit NASLAGWERK 1992
Kort commentaar:
De Here Jezus heeft vele duivels uitgeworpen. In dit gedicht lezen we een boeiende versie. Het benadrukt vooral het 'allenige', wat we ook aantreffen in het individualisme. Is totaal ontbreken van gemeenschap niet een kenmerk van de hel? Dat leidt toch tot radicale eenzaamheid? En is dus het individualisme geen voorportaal van de hel? Laten we gewaarschuwd zijn.
-----------------------------
RANK
Ik zal mijn lichaam aan de dood niet afstaan, even zal ik bij het sterven rillen en zoals een meisje een oude onderjurk het van mijn wezen af laten glijden maar dan verschoond het aantrekken en er geurend van heiligheid in lopen in een nieuw lichaam, verheerlijkt in zijn opstanding uit de aarde zonder vlerk of vlek en dikte, rank als een wijnstok en wit van aanraking.
Lode Bisschop
Uit NASLAGWERK 1992
Kort commentaar:
Verzen over een nieuw lichaam na de dood zijn zeldzaam. Hier treffen we schitterende regels aan. Een vers om te herlezen. Vol troost en perspectief.
-----------------------------
DE JONGE SLAGER
Tegen het bloedig rozerood der vlezen Van open beesten boven marmren bank Heft hij zijn sterke leden recht en rank En hakt weloverdacht de taaie pezen.
Een vage wellust is in hem gerezen ... Hij woelt verwoed de beendren bloot en blank, En haast verrukt beluistert hij den klank Van 't mes, dat vlijmt tot in zijn diepste wezen.
In 't wit lijkt hij Pierrot, bespat met bloed, Of is hij priester van barbaarse stam, Die wreed voldoet wat hij beschouwt als goed ...
Gevoelloos van den lauwen geur van wat Jammerlijk een noodwendig einde nam, Is hij tevreden met zijn winkelschat.
Levy Ali Cohen
Kort commentaar:
Je ziet het voor je: een jonge slager in z'n winkel temidden van grote stukken hangend vlees, die het vlijmscherpe slagersmes z'n werk doet. En dan die inderdaad lauwe geur. Een beetje spottend: de slager die tevreden is met zijn winkelschat.
-----------------------------
'T IS LANG GELEDEN
En voor den eten, 's middags, werd de zegen Gevraagd van 'Vader, die al 't leven voedt,' En die zo trouw 'ons spijzigt met het goed,' Dat wíj wèl 'van Zijn milde hand verkregen'.
Hij gaf de zon, en, als 't moest zijn, de regen; En deden we onze plicht met vroom gemoed, En leerden braaf, en waren altijd zoet, Zou Hij ons leiden op al onze wegen.
En vlak na 't bidden praatte je niet hard: 'T was of een heel fijn, een heel prachtig ding Rondom het eten over tafel hing;
En dankbaar was ik dan met heel mijn hart, Dat we zo prettig bij elkander zaten; Behalve 's Maandags, als we zuurkool aten.
J.A. dèr Mouw
Uit NAGELATEN GEDICHTEN
Kort commentaar:
Het vers voert ons naar het verleden, naar de jeugd van de dichter. Hij beschrijft de vrome sfeer in het gezin. Na het dankgebed werd er zacht gesproken. Dankbaarheid overheerste, behalve dan op maandag.
Van een vriendin kreeg ik de volgende reactie: haar moeder had het gedicht gelezen en er de volgende regels onder geschreven:
Op dinsdag viel er weer te loven:
dan kregen we zuurkool uit de oven!
Haar moeder herinnert zich dat ze graag voor het gemak op maandag (WASDAG!!) zuurkool klaarmaakte.
Dat gaf in het gezin dezelfde reactie als de laatste regel uit het gedicht.
Maar....er bleef altijd wel wat zuurkool over die 's dinsdags kon worden opgegeten en dan wèl lekker klaargemaakt, getuige de bovenstaande regels.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
HET IS DE DUIMSTOK VAN MIJN DODE VADER
Het is de duimstok van mijn dode vader die ik geërfd heb met zijn oude zaag. Ik was geen goede zoon, ik leerde traag, maar door die duimstok kom ik hem steeds nader. Ik weet het antwoord op mijn taaie vraag: "Gelden de oude maten nog vandaag?" Het is de duimstok van mijn dode vader. Andere zonen krijgen straf of slaag; mij vormde hij, dat ik geen dwang verdraag. Ik pas niet in het opgedrongen kader; Zwaar ligt me wat veroudert op de maag. Maar wat ik alle dagen bij me draag dat is die duimstok van mijn dode vader.
Piet Los
Uit ONGELINIEERD 2000
Kort commentaar:
Dit is een vers met drie keer dezelfde regel: 1, 7 en 13. Men noemt dat een rondeel. Het gaat hier over de relatie met z'n vader, die hem zo vormde dat hij geen dwang verdraagt. Dit is autobiografisch. Los was allergisch voor alles wat zweemde naar het autoritaire. Fraai die diepe gehechtheid aan zijn dode vader, met als symbool die duimstok.
-----------------------------
SCHROOT
Jesaja 10:15
Hij heeft me als een zaag gekocht en hoe verroest en zoekgeraakt ik was, Hij heeft me opgezocht en voor Zijn doel gereedgemaakt.
Hoe scheluw ik mijn tanden wist, Hij heeft de tanden toch gezet en mij gesleten, maar gewet, geborgen in Zijn timmerkist.
Piet Los
Uit BROMVLIEG IN DE WINTER 1986
Kort commentaar:
Wat staat er in Jes.10:15? "Schept een bijl op tegen wie ermee hakt? Verheft een zaag zich boven wie hem hanteert? Alsof de scepter heerst over wie hem vastheeft, alsof de stok optilt wie hem omhooghoudt!"
De dichter ziet zich als instrument in Gods hand, hoe verroest en zoekgeraakt hij moge zijn. Hoe scheluw (scheef, krom) de tanden van de zaag ook waren, God maakt hem voor zijn doel gereed. Hij maakt hem als instrument geschikt.
Zo ziet de dichter zijn werk en dichterschap: uit zichzelf volkomen waardeloos, maar als werktuig door God weer bruikbaar gemaakt. Hem komt alle lof toe!
-----------------------------
TROOST
Als ik niet bidden kan en mijn berouw niet meer is dan gebrek aan goede werken en God van mijn geloof niet veel kan merken blijft mij niet anders over dan Zijn trouw.
Natuurlijk heb ook ik mij uitgesloofd en Hem zoveel ik kon gelijk gegeven: het vroom bedrog uit Job 13 vers 7, maar 'k heb er nooit één jota van geloofd.
Nu schaam ik mij voor dit verdorven spel, maar als God Zich niet aan mijn dogma's stoort en uitleg vraagt van ieder ijdel woord denk ik ineens getroost: 'Hij redt het wèl'.
Piet Los
Uit BROMVLIEG IN DE WINTER 1986
Kort commentaar:
Wat blijft er over van de mens op het uiterste ogenblik van sterven, van verantwoording afleggen van je leven? Er is niets uit onszelf waarop we kunnen terugvallen dan Gods trouw.
Wat is dat vroom bedrog uit Job 13:7? Dat we onwaarheid spreken in naam van God en Hem met leugens dienen. De dichter heeft zich daar ook aan schuldig gemaakt. Maar nu schaamt hij zich voor dit verdorven spel. Hij weet zich een schuldige die met lege handen staat.
Weer typisch een vers van Piet Los. Hij durfde open over eigen menselijk falen te spreken. Maar hij wist zich als arme zondaar gered door Christus. Dat was zijn troost. En het is ook onze troost.
-----------------------------
AVONDMAAL
Ik zal met hen om ene tafel scharen en eten 't brood en drinken van de wijn en saam gedenken, dat we broeders zijn alsof we met de Meester samen waren.
En elders zal de Meester saamvergaren de schapen die van deze stal niet zijn, de zijnen, die de onzen niet meer zijn. Zijn herderstaf zal hen voorgoed bewaren.
En ook zullen er velen samenkomen, die ons gelasterd hebben en gehaat, of die gebroken zijn door onze smaad, en Jezus zal bij allen binnenkomen.
Maar ik zal aan een volle tafel dromen van eenzaamheid die niet wordt weggenomen.
Piet Los
Uit WIJNAZIJN 1978
Kort commentaar:
De ik viert avondmaal. Hij kan zich maar moeilijk concentreren. Z'n gedachten zijn bij al die mensen die hij mist. Hij lijdt onder het besef van de gebrokenheid van het kerkelijk leven. Al die gedachten aan verschillende groepen broeders vervullen hem met eenzaamheid. Juist aan een avondmaalstafel overvallen hem deze gevoelens. Dat die niet worden weggenomen, bewijst hoe diep ze zitten.
-----------------------------
DANKGEBED NA EEN VERGADERING DIE MET GEBED BEGONNEN IS
Wij danken U in grote vreze, Vader, dat Gij vanavond bij ons zijt geweest. Want wij betrokken urenlang Uw Geest in 't zwaar gezwoeg van ons vergaderkader.
Gij waart de hele dag al druk geweest en moe misschien: Uw sabbath kwam niet nader, verschoven wellicht door ons gevergader en nu wij danken zijn wij zeer bevreesd.
Wij zijn vanavond wèl ad rem geweest. We hebben van ons spreken zeer genoten: We hebben oude teksten opgespoten in nieuw verband. Gij zijt erbij geweest.
Uw Zoon heeft weer Zijn bloed voor ons vergoten maar géén geneest: Zijn bloed stroomt door het zand.
Piet Los
Uit WIJNAZIJN 1978
Kort commentaar:
Los bleef altijd toeschouwer, ook al was hij betrokkene. En als toeschouwer was hij vaak kritisch. Ik weet dat hij een hartgrondige hekel had aan vergaderen. Noodzakelijk kwaad, vond hij. Helemaal als de leden zich hadden ingegraven en geen stap verder kwamen.
Dit vers is een dankgebed vol prachtige ironie. Eigenlijk zou het voor elke kerkenraadsvergadering moeten worden voorgelezen.
-----------------------------
DE ZAAIER
Mijn vader zei:"Hij heeft met vuile handen het zaad gestrooid, dat nu te rijpen staat. Wanneer de wind over de velden gaat zal ook de zaaier in het zand belanden."
Hoewel hij getrouwd was om niet te branden was hij gezien, een paar keer, in de straat waar 's avonds geen fatsoenlijk mens meer gaat u weet wel, waar de rode lampjes branden.
En daarom kwam hij voor de kerkenraad: Hij kon geen dominee meer zijn, het zaad dat hij gestrooid had leek op kerkverraad; het maakte onze hele kerk te schande.
Maar vader zei:"Hoe kunnen vuile handen de groei beletten van het goede zaad?"
Piet Los
Uit ONGELINIEERD 2000
Kort commentaar:
U kent het wel: een kort bericht bij kerknieuws: ds.X is geschorst wegens zonde tegen het 7de gebod (geen overspel plegen). Voor hem en zijn gezin, maar ook voor z'n gemeente diep ingrijpend. Soms zijn traumateams nodig om boze en/of bedroefde kerkleden op te vangen.
Dit vers beschrijft zo'n trieste geschiedenis. De goede boodschap lezen we in het distichon: "Hoe kunnen vuile handen de groei beletten van het goede zaad?"
-----------------------------
HET OORDEEL
Mijnheer de voorzitter, ik ben te oud. Wanneer de Heer weer in het zand gaat schrijven vrees ik, dat ik als oudste niet kan blijven. Ik deed in een lang leven te veel fout.
Ik weet, dat u beslissingen moet nemen en dat u eerlijk en rechtvaardig bent. Het is maar beter dat u mij niet kent. Mijn handen zijn te zwak voor zware stenen.
Ik lijk te veel op die verdorven vrouw om eerlijk en rechtvaardig recht te spreken en over wie dan ook een staf te breken. Ik wens u wijsheid, moed, beleid en trouw.
U kent mij niet maar God heeft zeer bedreven mijn naam zorgvuldig in het zand geschreven.
Piet Los
Uit ONGELINILEERD 2000
Kort commentaar:
Hier is een oudste uit de hoge raad van Israël aan het woord. Hij acht zich te slecht om bij het oordeel over Christus betrokken te zijn. Bovendien zijn z'n handen te zwak om mee te doen met de steniging.
In de laatste strofe bekent de oudste tot de volgelingen van Christus te behoren. Hij heeft zijn verzondigd leven beleden en gekozen voor de veroordeelde. Een boeiend sonnet.
Indirect beschrijft de dichter zichzelf.. Maar dan wordt het ingewikkeld. Hoe vertaal je dit vers naar vandaag? In ieder geval, hij weet zich ondanks z'n zonden door God verkozen.
-----------------------------
IK HEB DE GEUR VAN BRANDEND VLEES GEROKEN
Ik heb de geur van brandend vlees geroken, een barbecue bij buren in de straat. Ik denk aan dode dieren, aan gebraad, aan 't ezeltje, wiens nekje wordt gebroken als 't offerlammetje in rook opgaat. Ik heb de geur van brandend vlees geroken en 'k denk aan ketters en aan ketterhaat; hoe het jaloerse plebs zich heeft gewroken op wie niet bogen voor de vrome staat. En 'k denk aan Bergen-Belsen, aan verraad. Maar ruik ik zelf de schroeilucht, die ontstaat als mijn geweten mij geworden laat? Ik heb de geur van brandend vlees geroken.
Piet Los
Uit ONGELINIEERD 2000
Kort commentaar:
Weer een typisch Losvers. Bijna altijd de koppeling naar zichzelf. Hij is in wezen geen haar beter dan wie hij beschrijft. Altijd verrassend open en eerlijk.
-----------------------------
PERFECTIONISME
De leerlingen hebben we opgedreven om God perfect te dienen en we gaan er met gezag blijmoedig tegenaan omdat we vrezen voor hun eeuwig leven.
We vinden dat ze zich meer moeten geven in liefde voor hun naasten, hun bestaan mag niet in feestjes en plezier opgaan: ze moeten naar het allerbeste streven.
En met de Schriften in de hand beloven we hun de hemel, als ze maar gedwee meegaan naar onze eigen dominee en zich van 't mooie leven niet beroven.
Maar een van hen kan het niet meer geloven en heel verdrietig doet ze niet meer mee.
Piet Los
Uit ONGELINIEERD 2000
Kort commentaar:
Als psychiater kwam Los in aanraking met slachtoffers van perfectionisme. Hij was vuurbang voor een opvoeding, waarin kinderen zo hoog mogelijke cijfers moeten halen en toonbeelden van braafheid moeten zijn. Dat paste bij een kleinburgerlijke samenleving. Hij vreesde dan voor het eindresultaat: brave, stille, volgzame kinderen, maar wel chronisch depressief. En ongelukkig.
Hier haakt een meisje af als gevolg van zo'n perfectie-mentaliteit. Het wil niet zeggen dat ze haar geloof kwijt is, wel het geloof zoals haar dat is bijgebracht.
-----------------------------
THERAPEUT
Hij hield zijn hoofd scheef als een schele kip maar deed alsof hij God was, vol begrip en of hij alle zonden kon vergeven. Hij zweeg als 't heilig graf, maar elke tik van zijn horloge telde een halve cent bij zijn conto, voor de vakantiereis, als hij heel moe was van het luisterwerk: rikketikketikketik
Piet Los
Uit EEN BROMVLIEG IN DE WINTER 1986
Kort commentaar:
Los was als psychiater therapeut. Hier laat hij zien wat hij een slechte therapeut vindt. Hij kende dit soort uit z'n omgeving. Het is te hopen dat deze tot de zeldzaamheden behoort.
-----------------------------
VOORLICHTING
Wij zeggen u, dat wat wij u gaan zeggen, zo wonderlijk is, dat geen mens vermag het aan een medemens volledig uit te leggen die 't mooie van het wonder nimmer zag.
En daarom zullen wij vooral vermijden over die schoonheid in gewone taal te spreken als was 't een gewoon verhaal opdat geen onrein woord iemand verleide.
Dat wat geen oog aanschouwd heeft en geen oren durfden te horen in het donkre bed werd zo door tederheid apart gezet, dat ieder onverwacht verwekt werd en geboren.
Zo was het en zo zal 't altijd behoren, dan blijft de liefde schoon en onbesmet.
Piet Los
Eerste publicatie 15 maart 2006
Kort commentaar:
In 1973 zat Piet Los in een commissie Sexuele Voorlichting, die een boekje moest voorbereiden voor het gereformeerde onderwijs.
Hij wilde gewone woorden gebruiken voor alles wat te maken had met sexualiteit. Verder pleitte hij voor tekeningen van geslachtsorganen. De meerderheid van de commissie vond dit veel te ver gaan. Dus niets tekeningen, wel taboewoorden, eventueel in het latijn.
Piet Los stuurde me als reactie daarop dit veelzeggende spotvers. Typisch Piet Los. Hij nam uiteraard ontslag uit de commissie. Daarin had hij niets meer te zoeken.
-----------------------------
WAAN
Ik was vandaag bij de Keizer en dat hij het was, was een waan. Ik was met zijn lot begaan en waande mezelf veel wijzer.
Vannacht komt de keizer bij mij, wanend, dat hij mij moet verzorgen. Dan wacht ik vergeefs op de morgen en walg van zijn artsenij.
En morgenvroeg komt de broeder en zegt mij:"Majesteit, hoe smaakte uw keizersontbijt?"
Dan denk ik:"Verrek toch, loeder: ik ben immers de keizer niet, ik ben de arts van de Keizer daarom ben ik wijzer!"
Maar dat weet die broeder niet.
Piet Los
Uit WIJNAZIJN 1978
Kort commentaar:
De dichter was psychiater. Hij had te maken met patiënten met een waan. Zo dacht er iemand dat hij de Keizer was. Maar de waan beperkt zich niet tot de patiënt. De dokter waande zich veel wijzer.
En dan gaat alles door elkaar lopen. De ik droomt dat 's nachts de keizer hem als arts verzorgt en 's morgens blijkt de ik ineens de keizer te zijn, dus de omgekeerde wereld.
In de voorlaatste strofe schijnt alles weer op z'n pootjes terecht te komen. Maar de laatste regel zet de werkelijkheid weer op de kop.
Moraal: er zijn waanzinnigen en waanzinnigen. De vraag is: wie is er nou gek? De keizer of de ik?
-----------------------------
OP HET ONTVANGEN VAN NIEUWEN HARING
O Haring, met uw pekelsmaakjen O hartverkneutrend zeeziek snaakjen, Hoe dorstig, hoe gelukkig maakje De maag, die van uw lekkers houdt.
Gij zijt een fraai en snoeprig vischjen, In 't keurlijk pietercelie-dishjen Een malsche beet voor jong en oud. Geef andren spekstruif of pastijtjens,
Of Fransche lever-lekkernijtjens, Geef andren haas-of zwijnepootjen, Mij is uw lieflijk middelmootjen Het fijnst banket, en zoet uw zout.
De Schoolmeester (Gerrit van de Linde Jzn. 1808-1858)
Kort commentaar:
Een lofdicht op de haring. Wie ervan houdt kan het helemaal meegenieten. Wie er een afkeer van heeft, kan zich te goed doen aan gerechten als spekstruif, wat dat ook moge zijn. Voor de dichter en ook voor zijn commentator is haring het fijnst banket.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DE HOND LIGT ZACHTJES SNIKKEND IN ZIJN MAND
De hond ligt zachtjes snikkend in zijn mand; droef peinst zijn baasje bij een glas genever. Er hangen duizend boeken aan de wand: 't Geluk was hier bepaald geen gulle gever.
Op straat waaien geluiden van een feest: een schrille lach; er valt een glas aan scherven. Maar binnen zingt het wenen van het beest en zit zijn baas al uren te versterven.
Ik wed nu dat geen sterveling ooit raadt wie nu die twee zo bitter treuren laat. Maar stuur toch in: wat aanspraak doet ons goed. Wij zien uw brief vol wanhoop tegemoet.
Lévi Weemoedt
Kort commentaar:
Dit vers heeft de treurigheid van de gedichten van Piet Paaltjens, maar ook de ironie. Dat maakt het lezen ervan toch tot een vrolijke bezigheid.
-----------------------------
ONWEER
Geweldig gaan de wolken, en zeer snel. Wit vee en mensen staan op aarde stil. Het groen geboomte staat in bliksemlicht. Het water geurt het meest in zulk een nacht.
Later maakt iedereen een wandeling, de minnaar, kruidenier en zonderling, de haas, de egel en de hagedis, en de sering laat witte bloesems los.
De wereld is gebaad. Een Zaterdagse vrede daalt neder ook voor wie geen Zondag kent, en ieder schepsel, zelfs de grauwe padde, weet dat er vrede is, na elk geweld.
J.W.F. Werumeus Buning 1891-1958
Uit ET IN TERRA 1929
Kort commentaar:
U kent dat wel, een stortbui met kletterend onweer. En dan een wereld alsof ze net uit het bad is gestapt. Heerlijk fris Daarover gaat dit vers. Je maakt het weer mee, elke keer als je het leest.
-----------------------------
BALLADE VAN DE BOER
Er stonden drie kruisen op Golgotha, Maar de boer hij ploegde voort. Magdalena, Maria, Veronica, maar de boer hij ploegde voort. En toen zijn akker ten einde was, Toen keerde de boer zijn ploeg En hij knielde naast zijn ploeg in het gras, En de boer, hij werd verhoord.
Zo menigeen had een schonen droom, Maar de boer hij ploegde voort. Thermopylae, Troje, Salamis, Maar de boer hij ploegde voort. Het jonge graan werd altijd groen, De sterren altijd licht, Gods woord streed in de wereld voort En de boer heeft het gehoord.
Men heeft de boer zijn hof verbrand, Zijn vrouw en os vermoord; Dan spande de boer zichzelf voor den ploeg, Maar de boer hij ploegde voort. Napoleon ging de Alpen op En zag de boer aan het werk, Hij ging voor Sint-Helena aan boord En de boer hij ploegde voort.
En wie is beter dan een boer, Die van de wereld hoort, En hij ploegde niet, wat er al geschiedt Op dezen akker voort. Zo menigeen lei den ploegstaart om, En deed het werk niet voort, Maar de leeuwerik zong hetzelfde lied, En de boer hij ploegde voort.
Heer God! De boer lag in het gras, Toen droomde hij dezen droom; Dat er eindelijk een rustdag was Naar apostel Johannes' woord. En de kwaden gingen hem links voorbij En de goeden rechts voorbij, Maar de boer had zijn naam nog niet gehoord En de boer hij ploegde voort.
Eerst toen de boer dien hemel zag Zo vol van lichten schijn, Toen spande hij zijn ploegpaard af En hij veegde het zweet van zijn voorhoofd af, En hij knielde naast zijn stilstaand paard. En hij wachtte op Gods woord. Een stem sprak tot aarde, hemel en zee En de boer hij heeft haar gehoord: "Terwille van den boer die ploegt Besta de wereld voort!"
J.W.F. Werumeus Buning
Uit NEGEN BALLADEN 1935
Kort commentaar:
Een loflied op het boerenbestaan. Felix Timmermans beschreef het leven van de boer in z'n beeldend geschreven roman:Boerenpsalm. Werumeus Buning bezong het landleven in zijn ballade. Het vers spreekt voor zichzelf. Als je het eenmaal gelezen hebt, heeft de refreinregel zich al vastgehecht met de fraaie prolepsis: 'En de boer, hij ploegde voort.'
-----------------------------
LIEDJE VAN VERLANGEN
Bij zacht warm moederwijf in bed en luisteren naar beschuit en kruimelend gesprek haar kussens, borsten, buik, mijn bruine benen warm, de geur van warme, warme zachte Mam en het verend grotemensenbed de zonse zondagochtend lang lui opstaan met de koffie klimt al in de gang en in de keuken roostert zich het brood moeders moeders mogen nooit nooit dood
Chawwa Wijnberg
Uit: ECHO VAN DE ROOS 2003
Kort commentaar:
De ervaring van een kind in het warme, grote bed van de ouders. Wie herinnert zich dat niet? Heerlijk, toch! U schrikt misschien van dat zacht warm moederwijf. Dat hoeft niet, de dichter wil daarmee de nestwarmte oproepen, van een moeder met haar jongen. Uit het vervolg blijkt de liefde van het kind voor haar moeder. Helaas is de werkelijkheid anders dan de wens aan het slot.
-----------------------------
DE MOEDER
Ze is op reis, maar min of meer gedwongen Haar man zei: Kom, de caravan staat klaar Nu zit ze ergens in het Schwarzwald, maar Ze wordt door zorg en zenuwen besprongen
Ze mist haar teerbeminde kinderschaar De een is naar een scoutingskamp in Dongen De tweede zit in Spanje - met een jongen De derde zit in Griekenland, maar wáár
Hoewel haar echtgenoot intens geniet Van alles wat het Zwarte Woud hem biedt Kijkt zij niet naar de hoge boomgevaarten Maar naar de brievenbussen langs het pad Het moederhart verlangt naar ansichtkaarten Die liggen thuis, in Makkum, op de mat
Ivo de Wijs
Uit: ZONDAGMORGENVERZEN 1996
Kort commentaar:
Uit het leven gegrepen. Je ziet ze voor je: die bezorgde moeder en die genietende echtgenoot. Twee tegengestelde polen. Daardoor ontstaat een grappig effect. In ieder geval leerzaam, voor alle echtparen.
-----------------------------
OPDRACHT
Schrijf je nog wel eens jongen?, vroeg mijn moeder mij. Je maakte van die mooie verzen vroeger en verhalen. Ik vraag mij af: in wat voor wereld leven wij. Moet je nog thee? Ik bedoel: dat banale, ze schrijven over dingen waar geen woorden voor zijn. Ze keek omhoog. Begrijp jij hoe men zich zo kan verlagen, zich zo door de maalstroom van deze tijd - och jongen, toe, doe jij er eens iets aan, jij bent toch mans genoeg om iets van waarde voor het leven te maken, met als stimulans het Woord des Heren dat ons is gegeven?
Ze keek mij aan. Ze greep haar laatste kans: Iets om te lachen dan, misschien. Ze lachte even.
Harmen Wind
Uit: HET SCHEERMES VAN OCKHAM 1992
Kort commentaar:
Je ziet het tafereeltje voor je: een oude moeder met haar zoon, die verzen schrijft. Ze kan niet tegen de verloedering van vandaag en vraagt haar zoon daar wat tegen te doen. Dat niet alleen: het bijzondere is, dat ze de richting aangeeft: het Woord des Heren. Maar de zoon reageert niet. De moeder weet dat ze daarmee niet meer bij hem hoeft aan te komen. Triest slot.
-----------------------------
EEN BIEFSTUK
Een biefstuk is gewoonlijk Afkomstig van een koe. Als men een biefstuk pijn doet, Dan zegt een biefstuk:"Boe!"
Doch als een biefstuk hinnikt Bij onverwachte pijn, Dan zal er hoogstwaarschijnlijk Iets niet in orde zijn.
Daan Zonderland
Uit: REDELOZE RIJMEN 1952
Kort commentaar:
Zo worden er ook geestige versjes gepleegd. Daan Zonderland heeft er heel wat op z'n naam staan. Het kost ons een glimlach, hoogstens. Ik heb dat er graag voor over.
-----------------------------
OUD RIJMPJE
Jan Kiekel en Jan Kakel Die gingen samen uit; Jan Kiekel viel in 't water, Jan Kakel haalde 'm er uit. Toen kwam Jan Smal, Die lei hem op de wal. Toen kwam Jan Braat, Die lei hem op de straat. Toen kwam Jam Hempel, Die lei hem op de drempel. Toen kwam Jan de Boer, Die lei hem op de vloer. Eind'lijk kwam Jan Vet, Die lei hem in zijn bed.
Anoniem
Kort commentaar:
Een oud rijmpje voor de kleintjes. Omdat iedereen het kind in zich meedraagt dit luchtige vers. Voor ons allemaal.
-----------------------------
VOORBIJGANG
Ruiter en paard zijn voorbij. De hoefslag dreunt in mijn oor. De hoefslag herinnert mij Aan al wat ik was en verloor.
Nu welhaast onhoorbaar vergaat In de stervende dag het geluid. Wat is van mijn vroegere staat Mijn eigen, mij blijvende buit?
Bestaat er alleen voor de geest Een samenhang? Of is dit schijn? Is iemand wel één uur geweest Wat hij altijd had willen zijn?
Lucht, die verduistert tot nacht, Een tikkende klok op de schouw: Het gebeurde, vergeefs overdacht, Verbittert, wat komt, met berouw.
Een hoefslag, een ijdel gerucht, Is voorbij. En voorbij is het lied. Het wezen der dingen is vlucht. Het wezen der ziel is verdriet.
Anton van Duinkerken
Uit HART VAN BRABANT 1936
Kort commentaar:
Dit vers ademt vergankelijkheid en rekenschap. Wat is mijn blijvende buit? Wat heb ik met m'n leven gedaan tot nu toe? De tijd glijdt tussen je vingers door. Voorbij in de laatste strofe, alles gaat voorbij. En het wezen der ziel is verdriet. Het kan dat de dichter een sombere dronk had. Van de laatste regels word je niet bepaald vrolijk.
-----------------------------
DE ZEGEN
Ik was dertien jaar: toen legde zijn handen Een vrome Man ten zegen op mijn hoofd. Zijn zegen heeft mij niet behoed voor schanden, God gaf. Hij nam. Zijn Naam blijve geloofd. De zegen van mijn Vader ... als wij keerden Bij Moeder thuis van het Sabbathgebed Zegende hij zijn Zonen; wat wij leerden Van Vader heeft mijn leven niet gered.
De zegen van mijn Moeder vóór zij stierf... Vraag niet, hoe vaak ik langs zingende wegen Haar leer vergetend mijn leven verzwierf. En zingt een Knaap, zijn hart en lippen rein, Over ons allen het Lied van Gods Zegen, Zal nu zijn zingend woord mijn zegen zijn?
Jacob Israël de Haan
Uit HET JOODSCHE LIED. TWEEDE BOEK 2002 dbnl
Kort commentaar:
Wat doet een zegen van vader en moeder in een mensenleven? Deze Joodse jongen kreeg een zegen van zijn ouders mee. Hij geeft toe niet in overeenstemming met die zegen geleefd te hebben.
Wie is die knaap uit het tweede terzet? Hij hoort hem zingen het Lied van Gods zegen. De ik vraagt zich af of deze zegen nu ook zijn zegen zal zijn, dus of hij zich deze zegen wel zal toeëigenen? Hij is kennelijk tot inkeer gekomen.
-----------------------------
LENTEFANFARE
De lente komt zo dapper aan. Hobooien zijn 't en zilveren fluiten. De weduw kijkt voor 't eerst weer buiten doet haar gekleurde jak weer aan.
Zo zal de wereld blijde staan vooral als bij het avondtuiten weer de fanfare stapt naar buiten met het bestuur er achter aan.
Richard Minne
Uit IN DEN ZOETEN INVAL EN ANDERE GEDICHTEN 1955
Kort commentaar:
Een heerlijk Vlaams gedicht. In de beperking toont zich de meester. De meeste lenteverzen treden buiten hun oevers. Vooral die laatste regel is typisch voor Minne.
-----------------------------
DE HERDERSFLUIT
Eens ging ik langs het lage riet, Dat ruisen kan en anders niet, Toen langs mijn pad een herder kwam, Die één van deze halmen nam, En die besnoeide en besneed En maakte tot zijn dienst gereed. Door dit gekorven rietje, dat Als dood hij in zijn handen had, Die stemmeloze stengel zond Hij straks de adem van zijn mond, En als hij blies, zo zong het riet, En als hij zweeg, verstomde 't lied: De zoete, pas ontwaakte stem Bestond en leefde slechts door hem.
Zo gaf ik gaarne wens en wil In 's Heren hand en hield mij stil. Zo dan, als door een rieten fluit, Bij zwijgend eigen stemgeluid, Gods adem door mij henen blies, Hoe grote winst bij kleen verlies.
Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Uit NIEUWE VERZEN 1909
Kort commentaar:
Hoe kijkt een dichter aan tegen zijn/haar dichterschap? Jacqueline van der Waals laat ons daarover niet in het ongewisse.
Ze wil instrument zijn in de hand van de Heer. Haar eigen stemgeluid moet ruim baan maken voor Gods adem. Ze wil verwoorden wat God met haar doet. Ze heeft dat op een zuivere manier gedaan.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DE NAJAARSLAAN
Ik keek in de gouden heerlijkheid van een najaarslaan... Het was, of ik goudene deuren wijd zag openstaan. Het werd mij, toen ik binnenging of ik door gouden gewelven liep: Ik aarzelde even, ik ademde diep, diep van verwondering. Ik voelde me eerst als een kindje, dat stout doet wat verboden is. Ik sprak: "Zijn voor mij die gewelven gebouwd? Ben ik zo rijk, dat van louter goud de gang mijner woning is?" Toen sprak ik: "Deze gouden grot is immers geen mensenpaleis." Ik sprak:"Het is een betoverd slot, dat lang op sprookjesgewijs geslapen heeft en stil gewacht, op één, die de poorten ontdekken zou, de dode gewelven wekken zou, van 't huis, dat ieder mensenhuis te boven gaat in pracht." Ik sprak:"Hoe ben ik zo rijk, zo rijk! Hoe ben ik zo rijk mijn God! Welk aardse woning is gelijk aan dit, mijn sprookjesslot?" Trots, of ik een prinsesje waar, ging ik door 't goud; aan beide zijden stonden daar, schragend de gangen, hoog en zwaar, de zuilen opgebouwd. Waar gouden de portalen zijn, hoe zullen dáár de zalen zijn!... Ik zag aan 't einde van mijn pad een kleine, ronde poort, als blauw saffier, in goud gevat, en haastig, vol verlangen, trad ik door die gangen voort. Ik sprak: "Als bij mijn thuiskomst wijd de poorten openstaan, in welk een grote heerlijkheid zal ik dan binnengaan!.. Indien van goud de gangen zijn, Hoe groot moet mijn verlangen zijn de zalen in te gaan!"...
Jacqueline van der Waals
Uit NIEUWE VERZEN 1909
Kort commentaar:
Een geliefd natuurgedicht. Prachtig van klank. Ze beschrijft een najaarslaan badend in het zonlicht. Tegelijk wordt het einde van de laan een metafoor voor de poort naar de eeuwigheid. En dan die onvergetelijke slotregels. Mede daardoor blijf ik dit een schitterend gedicht vinden.
-----------------------------
WINTERSTILTE
De grond is wit, de nevel wit, De wolken, waar nog sneeuw in zit, Zijn wit, dat zacht vergrijzelt. Het fijngetakt geboomte zit Met witten rijp beijzeld.
De boom houdt zich behoedzaam stil, Dat niet het minste takgetril 't Kristallen kunstwerk breke, De klank zelfs van mijn schreden wil Zich in de sneeuw versteken.
De grond is wit, de nevel wit, Wat zwijgend tooverland is dit? Wat hemel loop ik onder? Ik vouw de handen en aanbid Dit grootsche, stille wonder.
Jacqueline van der Waals
Uit NIEUWE VERZEN 1909
Kort commentaar:
Als je zo'n vers eenmaal kent, komt spontaan bij je binnen in zo'n winterlandschap. Schitterend beschreven.
Ik liet soms dit vers m'n leerlingen uit het hoofd leren. Eén van hen had het niet helemaal begrepen. In strofe 3 las hij een komma: wat hemel, loop ik onder? U begrijpt de reactie van de klas.
-----------------------------
ANNUNCIATIE
Ik hoorde uw voetstap naadren op het pad, Ik wachtte, en zag u na een korte pooze. - Hoe geurden 't dennenboschje en de rozen! - Toen gij mijn open woning binnentradt.
Gij waart dien avond, toen gij tot mij kwaamt, O Dood, niet overmoedig, niet vermetel, En toen gij plaats naamt in mijn zachten zetel, Gelijk een knaap zoo schuchter en beschaamd. "Ik kom misschien wat laat en ongelegen? Maar God heeft mij gezonden met een last." Ik sprak: "Wie tot mij komt van Zijnentwege Is mij ten allen tijde een lieve gast." Ik bood u spijze, ik dronk met u den wijn. Toen spraakt gij vragend, en uw oogen zagen De mijne niet, naar de uwe opgeslagen, Maar staarden peinzend in den avondschijn: "Ik weet, dat ge u een woning hebt gebouwd, Die gij zoo juist van plan waart te betrekken? Dat gij de taak, door God u toevertrouwd Ten laatste aan uzelve zoudt ontdekken, Als gij uw eigen leven leven zoudt?" ... Maar met een glimlach sprak ik snel en stil: "Kwaamt gij, o Dood, mij van mijn plannen spreken? Spreek en verkondig mij des Meesters wil." Toen stondt gij op, toen gaaft gij mij het teeken, Waarmede gij de uwen wijdt, o Dood. -
Ik deed u even later uitgeleide, Ik zag u duister in het avondrood Verdwijnen in de duisternis der heide. En keerde huiswaarts langs het kiezelpad, Ik sprak niet "goede Dood", ik sprak niet "booze", En 'k had het leven nooit zoo lief gehad.
Jacqueline van der Waals
Uit LAATSTE VERZEN 1922
Kort commentaar:
Annunciatie is aankondiging, meestal gebruikt voor de aankondiging van Christus' geboorte. Hier voor de aankondiging van haar sterven. Ze was pas 53 toen ze te horen kreeg, dat ze ongeneeslijke maagkanker had. Ze moet zich voorbereiden op een spoedig sterven.
Ze gebruikt dan het beeld van de dood die haar bezoekt. U ziet hoe bereid ze is te sterven: Ze wil niet spreken over haar plannen: 'verkondig mij des Meesters wil'. En als de dood weg is, spreekt ze niet 'goede dood' zoals Boutens, ook niet 'booze' zoals Paulus. Ze is volkomen eenswillend met God. En dan die laatste regel: ontroerend.
-----------------------------
MORITURA TE SALUTAT
Dit zijn Uwe wegen, Ook de mijne? 'k weet het niet, mijn God, Al mijn wenschen en begeerten zwegen. Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet tegen, Ik aanvaardde Uw gebod.
Of mijn hart dit wilde? 'k Heb niet naar het schreien van mijn hart gevraagd. Toen Uw glimlach mijne ziel doortrilde En mijn glimlach gloren deed, verstilde 't Al in mij, dat schreit of klaagt.
Dit zijn Uw gedachten, Ave, Heer, U groet die sterven gaat. Dat het ja van hare stille nachten En het amen harer dagen door geen klachte Worde ontheiligd en geschaad.
Jacqueline van der Waals
Uit LAATSTE VERZEN 1922
Kort commentaar:
De groet aan de Romeinse keizer van de gladiatoren luidde: Zij die sterven, groeten u. Dat zelfde betekent de titel van dit vers. De schrijfster heeft te horen gekregen dat ze ongeneeslijk ziek was. Ze is bereid te sterven. Ze bidt om eenswillend te zijn met de wil van haar Heer. Ontroerend die slotregels.
-----------------------------
EOOLSCHE HARP
Dank dat ik mocht spreken, Eer het groote zwijgen komt, Eer mijn stem zal breken En mijn woord verstomt.
Als de hand zal zinken, Die het speeltuig heeft gevoerd, Zal de harp nog klinken Door den wind beroerd?
Zal haar klank bewaren Van mijn ziel het kranke beeld? Of Hem openbaren, Hem wiens stem de snaren Aanroert en bespeelt?
Jacqueline van der Waals
Uit LAATSTE VERZEN 1922
Kort commentaar:
Een eoolse harp speelt door de wind, die de snaren in trilling brengt. Het is hier het beeld van haar dichterschap. Als ze gestorven is en haar hand stil ligt, wat zullen haar verzen dan laten horen? Haar tekorten en schuld? Of zullen ze over God spreken? De wens van de dichter is het laatste. Dat zal duidelijk zijn. En haar wens is vervuld: haar verzen getuigen van God. En ze zijn velen tot troost.
-----------------------------
MOEDER
Moeder naar wier liefde mijn verlangen Sinds mijn kinderjaren heeft geschreid, Ach, hoe zult gij mij zoo straks ontvangen Na den langen scheidingstijd?
Zult gij me aanstonds als uw kind begroeten, Als 'k ontwaken zal uit mijnen dood? Zal ik nederknielen mogen voor Uw voeten Met mijn hoofd in uwen schoot……
Maar wat dan? Wat zult gij tot mij zeggen, Bij het ver gegons van de engelenschaar, Als ge uw jonge, blanke hand zult leggen Op dit oude grijze haar?
Jacqueline van der Waals
Uit LAATSTE VERZEN 1922
Kort commentaar:
Om dit vers te begrijpen moet u weten, dat de moeder van de dichteres jong is gestorven. Zij was toen nog een meisje. Haar moeder was totaal niet bang voor de dood. Dat heeft mee de houding van Jacqueline tegenover de dood bepaald. Ook zij was stervensbereid.
En dan de ontroerende gedachte: hun ontmoeting. Met dat zo menselijke slot. Aangrijpend!
-----------------------------
O, GIJ DIE KOMMREND...
o Gij, die kommrend sterven moest, en Váder waart, en míj liet leven, en me teeder léerde leven met uw zacht spreken, en uw streelend hande-beven, en, toen ge stierft, wat late zon op uwen baard;
- ik, die thans ben als een die in den avond vaart, en moe de riemen rusten laat, alleen gedreven door zoele zomer-winden in de lage reven, en die soms avond-zoete water-bloemen gaêrt,
en zingt soms, onverschillig; en zijn zangen glijden wijd-suizend over 't matte water, en de weiden zijn luistrend, als naar eigen adem, naar zijn lied....
Zóo vaart mijn leve' in vrede en waan van dóod begeeren, tot, wijlend in de spiegel-rust van dieper meren, neigend, mijn aangezicht uw aangezichte ziet.
Karel van de Woestijne
Uit HET VADER-HUIS 1928
Kort commentaar:
Laat u zich niet afschrikken door de wat verouderde woorden. Het is een rijk sonnet, zeer de moeite waard. In het eerste kwatrijn lezen we een centrale herinnering aan zijn vader, z'n betekenis voor hem en z'n kommervolle sterven. Het vervolg van het vers gaat over de zoon: Karel dus. Hij is een oude man geworden, prachtig getekend. Nu nadert hij de dood. Hij lijkt nu zo op z'n vader, dat het is alsof "mijn aangezicht uw aangezichte ziet".
Is dat niet een ervaring van ieder die oud mag worden: het mijmeren en bespiegelen over geliefden, die hun zijn voorgegaan?
-----------------------------
HET HUWELIJK
Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd in d'oogen van zijn vrouw de vonken uit kwam dooven, haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.
Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeeren, hij zag de grootsche zonde in duivelsplicht verkeeren en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helsche mond het merg uit haar gebeente, dat haar tóch bleef dragen. Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen, en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand. Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wasschen en rennen door het vuur en door het water plassen tot bij een ander lief in eenig ander land.
Maar doodslaan deed hij niet, want tusschen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
Zoo gingen jaren heen. De kindren werden groot en zagen dat de man dien zijn hun vader heetten, bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten, een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.
Willem Elsschot
Uit VERZAMELD WERK 1934
Kort commentaar:
Ik kom wekelijks in een verpleeghuis. Daar zit een zeer gezonde echtgenoot van 85 dagelijks bij zeer demente vrouw. Meestal slaapt ze; hij houdt haar hand vast. Steeds weer ontroert me dat tafereel. Ik moet dan soms denken aan dit vers van Elsschot. Wat een tegenstelling tussen trouw en ontrouw! Hier wordt ook een echtpaar beschreven. Doodslaan deed hij haar niet. "Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren." Overbekende en vaak geciteerde woorden. Een vers voor ieder echtpaar om zich in te spiegelen.
Ik heb de witte water-lelie lief, daar die zo blank is en zo stil haar kroon uitplooit in 't licht.
Rijzend uit donker-koele vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak en wenst niet meer...
Frederik van Eeden (1860-1932)
Kort commentaar:
Het ging Van Eeden om de schoonheid van de waterlelie, zoals die daar drijft in al haar pracht. Dus hij wilde niet de plant determineren en niet nagaan hoe diep de lange steel in de modder stak. Dat wilde het naturalisme. Van Eeden streefde dus naar schoonheid. Daarvan is dit vers het bewijs. Een juweeltje.
-----------------------------
PSALM 25:7 (berijmd)
Gods verborgen omgang vinden Zielen, waar Zijn vrees in woont. 't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreeverbond, getoond. d'Ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten: Hij, die trouw is, zal mijn voet, Voeren uit der bozen netten.
Johannes Eusebius Voet (1704-1778)
Uit PSALMBERIJMING 1762
Kort commentaar:
M'n lievelingspsalm. Als kind vond ik dit lied al mysterieus. Hoe zaten die zinnen eigenlijk in elkaar? Pas later doorzag ik de bijzondere bouw. Dat is ook wel nodig voor het goede begrip. In de eerste en derde zin staat het onderwerp namelijk achteraan.
Zielen waarin de vreze des Heren woont, vinden Gods verborgen omgang.
Mijn stil gemoed houdt de ogen opwaarts om op God te letten.
Het is een rijk, diep psalmvers. Elke keer als ik het zing of in mezelf opzeg, raakt het me. Het is een vers met geloofszekerheden: De zielen vinden Gods verborgen omgang. Het heilgeheim wordt aan zijn vrinden getoond. God is trouw en Hij zal mijn voet voeren uit der bozen netten. Het is een vers vol met verrassingen, ook al zing je het duizend keer.
Johannes Eusebius Voet was arts in Dordt. Ik ben hem postuum dankbaar voor dit geschenk.
-----------------------------
AANGEBRAND
Aagt Morsebel nam kleinen Piet In kost, en als het kind, te middag aangezeten, Haar soms zijn walging merken liet: De vieze bijsmaak van heur knoeisels werd geweten, Aan kaarsvet, roet, noch snuif; 't was altoos: "Lekkertand, Wat zou het zijn, als aangebrand?"
Nu kwam er eens een schotelvol groen eten Te voorschijn, die Kok Aagt spinazie had geheten: Hiervan kreeg kleine Piet zijn deel op 't bord gesmakt; Hij roert er in; hij vindt twee achterpooten Van d' armen kikvorsch, onder 't warmoes kort gehakt, En legt, met de oogen half gesloten, Zijn eetvork neer, terwijl hij vraagt: "Heeft aangebrand ook voetjes, moeder Aagt?"
A.C.W.Staring (1767-1840)
Uit PUNTDICHTEN
Kort commentaar:
Deze Achterhoeker (Vorden) was volop romanticus. Dat blijkt onder meer in zijn humoristische verzen. Een romanticus voelt zich fundamenteel ongelukkig. Hij kan dan o.a. door z'n humor het heden nog een beetje draaglijk maken. Z'n puntdichten dienden tot lering en vermaak van tijdgenoten. Puntdichten zijn korte, kernachtige verzen. Staring heeft er meer dan honderd geschreven.
-----------------------------
HET VROEGE KIEVITSEI
Piet Smul trad in de Schuit van Leyden op den Haag, En toefde bij het roer, terwijl een Maartsche vlaag Verkeerde in zonneschijn; daar kwam een Knaap geloopen: "Een Kievitsei! wie wil 't voor twee zesthalven koopen!" "'t Is vroeg", zei' Smul, "ik neem 't - voor één zesthalf." "Zeg twee, Mijn Heer; ik geef u 't Ei in 't Mandje meê !" De koop lukt, en de Schuit wordt van den wal gestooten; Met roept de Knaap: "Mijn Heer, haast was mij iets ontschoten; Het vuur dient voor uw Ei niet al te hard gestookt; Ons Grootje heeft het al verleden jaar gekookt."
A.C.W. Staring (1767-1840)
Uit PUNTDICHTEN
Kort commentaar:
Weer een puntdicht van Staring. Ik moest op de middelbare school sommige uit m'n hoofd leren. Bij bepaalde gelegenheden wil ik ze nog wel eens opzeggen. Hier vind je weer lering en vermaak samengaan. Piet Smul kocht geen kat in de zak, maar liet zich wel bedriegen.
-----------------------------
HET HONDENGEVECHT
Bereisde Roel zag op zijn togten Geweldig veel ! Twee Bullebijters vochten, Voor 't wijnhuis, in een kleine Poolsche stad, Terwijl hij juist aan 't venster zat: "Zulk vechten, Menschen! - - Zij verslonden Malkander letterlijk! Met iedren hap, ging oor Of poot er àf - en glad als vet er dòòr! Ons scheiden kwam te laat! wij vonden Het restjen: - op mijn eer, De staarten, en niets meer."
A.C.W. Staring 1767-1840
Uit PUNTDICHTEN
Kort commentaar:
Overdrijven is ook een vak. Hier levert dat een humoristisch puntdicht op. Je hebt visserslatijn. Dit is hondenlatijn.
.
Jaap lag en stierf; de Zoon, meer naauwgezet Dan zijn Papa, stond ernstig neven 't bed: "Denk, Vader, aan de Preek, die ik met u nog hoorde! Denk aan den vuurpoel, waar de Rijke Man in smoorde! Wat zegt gij - 't nieuw perceel, daar aan de steenen brug - Gewonnen... met dien Eed ... geeft ge onzen Neef terug?"
"Gij hebt gelijk, Jan ! 't kwam mij ook al in gedachten; Zulk Zweren heeft geen bon te wachten! - Maar zulken Land! het puikje van de klei - En voor ons melkvee juist de naastgelegen wei' - Dat kroontje van den boêl, dien 'k in mijn rustarm leven Voor u heb saamgewroet, goedschiks weer af te geven ! - Gij voelt het zelf - dat gaat niet, lieve Jan! - Hou' wat gij hebt - 'k zal lijden wat ik kan."
A.C.W.Staring (1767-1840)
Uit PUNTDICHTEN
Kort commentaar:
De Latijnse tekst komt neer op wat Paulus schreef: 'Het goede, wat ik wil, doe ik niet.' Het gedicht spreekt verder voor zichzelf. Tot op z'n sterbed blijft Jaap kiezen voor het slechte.
-----------------------------
WOORD AAN EEN DIEF
De Weleerwaarde Jan; 'k gis Jani Filius; (De een hiet hem zô en de andre zus) Stond op een dorp en had berookte Preken, En Kinders geen gebrek; maar 't groot artikel Geld Was vaak bij Jani schraal gesteld! Wat beurt er op een nacht: een Dief poogt in te breken De Huisheer merkt het, en roept luid, door 't bedgordijn Gij doet mijn slapers noodloos hinder, Goê Vriend! Vind IK hier niets bij vollen Gij vondt er, zonder licht, nog minder.
A.C.W.Staring (1767-1840)
Uit PUNTDICHTEN
Kort commentaar:
Een spottend puntdicht op een dominee met Latijnse naam. Rijk aan kinderen, maar aan duiten arm. Hij had berookte preken, lang van stof. Dat blijkt ook uit het antwoord dat hij de dief geeft. Overigens wel geestig.
-----------------------------
AAN BETSY
Het heugt mij als de dag van gistren. Op het mos In hartverovrend achtelooze houding lag Uw rijzige figuur, wijl de anderen het bosch Langzaam doordwaalden; 't was een vreeslijk heete dag.
Gij hield mijn veldflesch aan uw rozenlipjes, droog Van 't lachen. Diep-gemoedlijk, als wen de avondklok Door 't dal luidt, klonk het in uw keel. En zacht bewoog Uw zoete strot zich op en neer bij elken slok.
Intusschen leunde ik schilderachtig op den tronk Eens duizendjaargen eiks en vroeg mij heimlijk, wat Voor smaak wel 't lot had, dat het aan een veldflesch schonk, Wat droomend slechts mijn dichtermond genoten had.
O, ware 't noodlot niet alleen behept met koud Verstand maar ook met warm gevoel, - uw poezle hand Had plots de flesch, zoordra ze leeg was, door het woud Gekeild, en op mijn lippen had uw mond gebrand.
Nu echter dronkt ge alleen de flesch leeg, onbewust, Dat de inhoud nog al koppig was, - 't was witte port, - En sloot uw loddrige oogjes dicht en sliept gerust. - Nooit heb ik zóóveel tranen op één dag gestort.
Piet Paaltjens
Uit SNIKKEN EN GRIMLACHJES 1867
Kort commentaar:
Piet Paaltjens studeerde in Leiden theologie, toen hij vier damesverzen schreef. Het onderdeel van de bundel heet Tijgerlelies (1851-1853) Hij spot hierin met de overdreven, opgeklopte poëzie van zijn tijd. Hij schrijft net zo als z'n tijdgenoten, maar je proeft dat hij het niet meent. Het zijn dus parodiërende verzen. Hij doet hier of hij jaloers is op de veldfles, die Betsy aan haar lippen zet. Het lot schonk aan de veldfles, wat zijn dichtermond had willen ervaren.
En wat vindt u van die zoete strot, die zacht op en neer bewoog bij elke slok. Prachtig.
-----------------------------
AAN RIKA
Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart Gezeten in een sneltrein, die de trein Waar ik mee reed, passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn.
En toch, zij duurde lang genoeg om mij, Het eindloos levenspad met fletse lach Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag.
Waarom hebt gij van dat blonde haar, Daar de englen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar? Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!
En waarom mij dan zo voorbijgesneld, En niet, als 't weerlicht, 't rijtuig opgerukt, En om mijn hals uw armen vastgekneld, En op mijn mond uw lippen vastgedrukt?
Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn, Dan, onder hels geratel en gestamp, Met u verplet te worden door één trein?
Piet Paaltjens (1835-1894)
Uit SNIKKEN EN GRIMLACHJES 1867
Kort commentaar:
Dit vers is de bekendste van de vier damesgedichten. Er zit de vaart in van een sneltrein. Het taalgebruik is in dit vers eenvoudiger dan in de andere drie. Het slot is heel verrassend en absurd. Het zal duidelijk zijn dat de ironie er vanaf druipt. Magnifieke overdrijving. Niets is hem te gek.
-----------------------------
AAN JACOBA
In uw groote bruine blikken Schuilt een wondre toovermacht. Nu eens troosten zij mij zacht; Dan weer doen ze mij verschrikken.
Praat ik rustig met u over Iets van algemeen gewicht, Vriendlijk straalt dan uw gezicht, Als de maan door lenteloover.
Maar nauw waag ik het te klikken Van mijn hard poëtenlot, Of meedoogelooze spot Vuurspuwt uit uw donkre blikken.
Is het dan zoo iets bespotlijks, Steeds te plassen in een zee Van het onverklaarbaarst wee? Is dat niet iets gruwzaam-godlijks?
Hoe? Reeds fonklen weer uw blikken? Engel, och, genade! Ik zweer: 'k Spreek nooit van mijn lijden weer! Stom hoop ik mij dood te snikken.
Piet Paaltjens
Uit SNIKKEN EN GRIMLACHJES 1867
Kort commentaar:
Ook dit vers is een parodie op het geschrijf van z'n tijdgenoten. Het maakt deel uit van de bundel 'Snikken en grimlachjes'. Snikken verwijst naar een traan, grimlachjes naar grijnzen, gemeen lachen. Samen zijn het wezenlijke elementen van humor: een lach in een traan. De botsing van twee tegengestelde werelden doet een vonk overspringen. Hier is dat de lieve Jacoba aan de ene kant en het kreng in haar aan de andere kant. En dan natuurlijk de reactie van de ik daarop.
-----------------------------
AAN HEDWIG
Wat nu een kerkhof in mij is, was, lang geleên, Een vrolijk marktplein, waar een dartle zwerm dooreen Krioelde van de dolste droomen, somtijds wel Wat al te dol, en toch vermaaklijk en hun spel.
Het was me een leventje daarbinnen! Zien verging Een mensch en hooren. Doch op eenmaal, daar verging Een aaklig steunen 't blij rumoer, en dan - een gil Als van een zinkende equipage. En toen was 't stil.
Ach, wat geen enkle van mijn droomen had verwacht: Een zoete vrouwenhand had ze allen omgebracht. Zoet, valsch, arm handje! 't Vonnis, dat u trof, was zwaar: Gij hebt u moeten geven aan een weduwnaar.
Gij glimlacht, Hedwig, maar ik zeg u, glimlach niet! Nog strenger oordeel zie ik voor u dagen in 't verschiet. De hand, die eens mijn dromen worgde, was wel wreed, Maar wreeder was nog, wat uw dartle hand misdeed.
Op de piano dansend dorst uw hand begaan, Wat zelfs hyena's slechts bij nacht bestaan: Met onbarmhartig-smeltend teêr klaviergeluid Trok ze al mijn doode dromen weer hun graven uit.
Afschuwlijk! Wat reeds halfvergaan was in den schoot Van mijn gemoed, dat woelde uw wreevle hand weer bloot. Het is daarbinnen niet meer uit te houden! 'k Stik, Als ik maar even afdaal in mijn eigen ik!
En toch, met wellust zou 'k me domplen in mij zelf, Kon 'k u slechts met mij sleuren in dat grafgewelf. Als 'k u daar, Hedwig, in de stikstof smoren zag, Hoe zou mijn ziel dan dreunen van mijn laatste lach!
Piet Paaltjens (1835-1894)
Uit SNIKKEN EN GRIMLACHJES 1867
Kort commentaar:
Hedwig is de vierde schoonheid die bezongen wordt door de latere predikant François Haverschmidt. Hij parodieert er weer lustig op los. Zo overspannen schreven zijn tijdgenoten over dingen van niks. Er werden hele lofliederen aangeheven op het uitkomen van de eerste tand.
Piet Paaltjes zocht in zijn verzen een remedie tegen zwaarmoedigheid. Door dit soort verzen te schrijven probeerde hij zich ervan te bevrijden. Toen de depressies hem teveel werden, pleegde hij zelfmoord, op 19 januari 1894 te Schiedam. Een triest einde van een dichter die velen een glimlach heeft ontlokt. Tot op vandaag.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DE ZELFMOORDENAAR
In het diepste van het woud -'t was al herfst en erg koud - Liep een heer in zijn eentje te dwalen. Och, zijn oog zag zo dof! En zijn goed zag zo slof! En hij tandknerste, als was hij aan 't malen.
"Ha!" dus riep hij verwoed, 'k heb een adder gebroed Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!" En hij sloeg op zijn jas, En hij trapte in een plas; 't Spattend slik zijn boordje bemorst schier.
En meteen zocht zijn blik Naar een eiketak, dik Genoeg om zijn lichaam te torsen. Daarna haalde hij een strop Uit zijn zak, hing zich op en toen kon hij zich niet meer bemorsen.
Het werd stil in het woud En wel tien maal zo koud, Want de winter kwam. En intussen Hing maar steeds aan zijn tak, Op zijn dooie gemak, Die mijnheer, tot verbazing der mussen.
En de winter vlood heen. Want de lente verscheen, Om opnieuw voor de zomer te wijken. Toen dan zwierf - 't was erg warm - Er een paar arm in arm Door het woud. Maar wat stond dat te kijken!
Want, terwijl het, zoo zacht Koozend, voortliep en dacht: Hier onder deez eik is 't goed vrijen, Kwam een laars van den man, Die daar boven hing, van Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijden.
"Al mijn leven! van waar Komt die laars?" riep het paar, En werktuigelijk keek het naar boven. En daar zag het met schrik Dien mijnheer, eens zoo dik En nu tot een geraamte afgekloven.
Op zijn grijnzende kop Stond zijn hoed nog rechtop, Maar de rand was er af. Al zijn linnen Was gerafeld en grauw. Door een gat in zijn mouw Blikten mieren en wurmen en spinnen.
Zijn horloge stond stil, En één glas van zijn bril Was kapot en het ander beslagen. Op de rand van zijn zak Van zijn vest zat een slak Een erg slijmerige slak, stil te knagen.
In een wip was de lust Om te vrijen geblust Bij 't paar. Zelfs geen woord dorst het spreken. 't Zag van schrik, zoo spierwit Als een laken, wen dit Reeds een dag op het gras ligt te bleken.
Piet Paaltjens (1835-1894)
Uit SNIKKEN EN GRIMLACHJES 1867
Kort commentaar:
Piet Paaltjens schreef dit vers in 1852. Hij studeerde toen theologie in Leiden. Hij was een zwaarmoedige man. In zijn poëzie probeerde hij zich van zijn depressies te bevrijden. Die zwaarmoedigheid was een vruchtbare voedingsbodem voor zijn humor. In dit vers wel een erg harde humor, bijna zwarte humor. Het zal in die tijd zijn ingeslagen als een bom. Toen was zelfmoord een niet onbekend verschijnsel. De ongelukkige romanticus vluchtte niet zelden in de dood. Maar het spreken erover zoals in dit vers zal wel taboe geweest zijn; daar spotte je niet mee.
Humor is botsing van twee tegengestelde werelden. Aan de ene kant de zelfmoordenaar en aan de andere kant het liefdespaar.
Dit vers is bijzonder als je bedenkt dat de dichter op 59-jarige leeftijd ook zelfmoord heeft gepleegd. Zijn depressies waren hem teveel geworden.
-----------------------------
DE OVERTOCHT
De eenzame zwarte boot vaart in het holst van de nacht door een duisternis woest en groot, de dood, de dood tegemoet.
ik lig diep in het kreunende ruim, koud en beangst en alleen en ik ween om het heldere land, dat achter het einder verdween en ik ween om het duistere land, dat flauw aan de einder verscheen.
die door liefde getroffen is en door het bloed overmand die ervoer nog het donkerste niet, diens leven verging niet voorgoed; want de uiterste nederlaag lijdt het hart in de strijd met de dood.
o ! de tocht naar het eeuwige land door een duisternis somber en groot in een nooit aflatende angst dat de dood het einde niet is.
Hendrik Marsman (1899-1940)
Uit VERZAMELDE GEDICHTEN 1977
Kort commentaar:
Hendrik Marsman is in 1940 verdronken in Het Kanaal. Het schip waarmee hij naar Engeland vluchtte werd getorpedeerd. In verschillende gedichten voorziet hij als het ware zijn dood. Marsman heeft een grote doodsangst gekend. Dat zou te maken kunnen hebben met zijn protestantse achtergrond. Pas toen hij Nietzsche ging lezen in 1934 verdween die doodsangst. Nietzsche betoogde: "God is dood. Waarvoor ben je dan nog bang?" Dit vers is van voor 1934. Vooral de laatste strofe is aangrijpend.
-----------------------------
DOODSSTRIJD
Ik lig zwaar en verminkt in de hoek van de nacht weerloos en blind; ik wacht op de dood die nu eindelijk komen moet. - het paradijs is verbrand; ik proef roet, dood, angst en bloed, ik ben bang, ik ben bang voor de dood.
ik kan hem niet zien, ik kan hem niet zien, maar ik voel hem achter mij staan hij is misschien rakelings langs mij heen gegaan, hij sluipt op zwarte geruisloze voeten onzichtbaar achter het leven aan.
hij is weergaloos laf; hij valt aan in de rug hij durft niet recht tegenover mij te staan ik zou zijn schedel te pletter slaan. ik heb nu nog, nu nog, een wild ontembaar verlangen naar bloed.
Hendrik Marsman
Uit VERZAMELDE GEDICHTEN 1977
Kort commentaar:
Nog zo'n vers dat overloopt van doodsangst. Bij het vers De overtocht heb ik daar al wat over verteld. Hier voelt de ik zich lijfelijk bedreigd door de dood.
Ik ken weinig dichters die hun angst voor de dood zo existentieel hebben verwoord.
-----------------------------
Ballade van de pantippel
De pantippel werd geboren Op een mooie dag in mei, Met een arendsneus van voren En een ezelsoor opzij.
Toen hij nauwelijks dertien was Zond zijn moeder hem naar zee, En omdat hij niet goed gaar was Ging zijn vader met hem mee.
Op 'De wijlen Christoph Wieland' Mosterden zij monter aan, Doch het schip is reeds voor Vlieland In een noorderstorm vergaan.
't Laatste wat de meeuwen zagen Was een zachtgeel ezelsoor, Flappend in de regenvlagen - Toen ging ook dat oor teloor.
Cees Buddingh'
Uit GORGELRIJMEN 1953
Kort commentaar:
Buddingh' is bekend geworden door zijn nonsens-poëzie. Het is natuurlijk een uiting van verzet tegen de gewichtigdoenerij in de gangbare poëzie. Ik noem dit grappige gedichten. Voor een poosje was het leuk, maar al gauw ging het vervelen. Voor Buddingh' was het dan ook een korte periode. Maar niet onbelangrijk.
-----------------------------
KLOPPEN SVP
van september '35 tot juni '38 studeerde ik middelbaar engels a. de lessen werden gegeven in het gymnasium aan de laan van meerdervoort te den haag. het was een zich deftig voordoend gebouw: de stortbak van de wc had dan ook twee deftige trekkers, er hing een stukje ivoorkarton naast waarop in deftige drukletters stond: 'voor grote spoeling gebruike men de lange trekker voor kleine spoeling gebruike men de korte trekker' een vermoedelijk iets minder deftig iemand had eronder geschreven: 'in geval van twijfel wende men zich tot de rector'
moraal: ga niet bij het onderwijs, en als u toch bij het onderwijs gaat word dan liever geen rector
Cees Buddingh'
Uit: DEZE KANT BOVEN 1965
Kort commentaar:
Dit is een geestig vers van de Dordtse dichter Buddingh'. Het was een boeiende, originele man.
Hij heeft Engels gestudeerd aan de Haagse School voor Taal- en Letterkunde. College's werden toen gegeven aan het Gymnasium Haganum.
Ik heb vele jaren later deze beroemde wc ook met een bezoek mogen vereren. Toen was de de iets minder deftige toevoeging helaas verdwenen.
-----------------------------
CHRISTEN EN HEIDEN
Verlangend naar 't hemels rijk, wroetend in 't aardse slijk de handen strekkend naar God, hunkerend naar werelds genot,
ben ik niet één, maar beiden: een christen en een heiden.
En deze tegenstrijdigheid raak ik eerst bij het sterven kwijt. Pas na mijn dood het ongebroken lied: een kind van God en anders niet!
Tot aan de deur van 't Vaderhuis draag ik dat niet te dragen kruis: ik ben niet één, maar beiden: een christen en een heiden.
ds.J.J. Buskes
Kort commentaar:
De meeste christenen zullen zich in dit vers herkennen. Zei apostel Paulus niet: Het goede wat ik wil doe ik niet, en het kwade wat ik niet wil, dat doe ik Als we sterven is dat zondigen gelukkig voorbij. Dat zijn we bij Christus, in heerlijkheid.
-----------------------------
IN MEMORIAM JORIS DE HEUS
Hij was een Nederlander En hielp en Engelse piloot. De Gestapo nam hem gevangen En veroordeelde hem ter dood.
Hij had een vrome moeder En heette Joris de Heus Het bloed sloeg door zijn lichaam Als het bloed van een watergeus.
Hij zat vijf weken gevangen In een cel aan het Haagse Veer. Bij het luchten, iedere morgen, Liep hij met mij op en neer.
Wij zagen naar de wolken, Die kwamen van over Westmaas. Het heeft ons niet geholpen, Wolken zijn week helaas.
Hij had zijn geloof verloren En deed er niet meer aan Maar in de laatste weken Is veel door hem heen gegaan.
Hij hield veel van zijn moeder, Maar zei bitter 'nee' tegen God. Hij kon zijn dood niet aanvaarden En lag overhoop met zijn lot.
Maar op één van de laatste dagen Bleef Joris voor mij staan, Zag mij, die zijn vriend was geworden, zo vreemd en wonderlijk aan.
Ik heb mijn kop gebogen Al heeft het veel gekost. Nu ben ik, zei hij bewogen Door Jezus Christus verlost.
Maar als ik tegen de muur sta, Houd ik mijn kop recht in de zon Ik ben niet bang voor de dood meer, Nu ik het leven won.
Vertrouwend zal ik lopen Mijn hart en mijn leven biên. Nooit zullen de lammelingen Een traan in mijn ogen zien
Dat zei hij, die laatste morgen. Ik zag mijn vriend nooit meer. Dit waren zijn laatste woorden Die allerlaatste keer.
Hij was een Nederlander En hielp een Engelse piloot De Gestapo nam hem gevangen En veroordeelde hem ter dood.
1945
Ds. J.J. Buskes
Kort commentaar:
Een verhalend gedicht over de tweede wereldoorlog. Het gaat over een verzetsman. Ter dood veroordeeld wegens hulp aan een piloot. Ds. Buskes bezocht hem in zijn dodencel. Er gebeurt wat met deze Joris. Hij knielt voor het kruis van Jezus. Een ontroerend vers in al z'n eenvoud.
-----------------------------
KWADE DAGEN
Ga niet naar anderen als dàt leed u slaat dat de mens kromt, of als een wig hem splijt; ga niet naar anderen: raak uw kracht niet kwijt, die harde kern waarmee ge het bestaat. En houd uw huis in stand, gelijk altijd.
Ga niet naar anderen: hun blik verraadt weigering te beseffen wat er is. Straks woelt hùn onrust om in uw gemis. Mijd hun bedisselen, hun ergernis dat ge u blijkbaar nièt gezeggen laat.
Zoek bij een goede vriend, u toegewijd, - een die u niets verwijt, niets vraagt, niets raadt, maar u verdraagt met uw beschreid gelaat. Die, zèlf zwijgzaam, u kent voor wie gij zijt, en merkt dat het, nog bevend, berg-op gaat.
Ida Gerhardt
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1985
Kort commentaar:
Een advies van de dichter: deel je leed alleen met een goede vriend. Ga niet naar anderen: zij weigeren te beseffen wat er is. Mijd hun bedisselen, hun ergernis, als je niet naar hun pijpen danst. Nee, zoek een goede vriend. Gezegend als je die mag kennen. Vooral de laatste strofe vind ik magnifiek.
-----------------------------
WERKLOOSHEID
Drie jaar nu al. Ik kom nog in 't gesticht. Kon ik ze thuis ontslaan van mijn bestaan! Mijn kleine zusje ziet me nauwelijks aan. 't Is of de meid het woord niet tot mij richt.
Ieder leeft op, als ik mijn hielen licht. Het beste kon ik bij Van Nelle gaan. Alleen: dan is het met m'n vàk gedaan Voor leraar krijg ik een te oud gezicht.
Van morgen ben ik naar de kerk geweest. 'God zal u, als op adelaarsvleugelen, dragen.' Maar ìk heb zitten zweten als een beest.
Want steeds zag ik, toen de gemeente zong, die werkeloze, die het raam uitsprong en, van vier hoog, te pletter is geslagen.
Rotterdam 1933, 1934, 1935
Ida Gerhardt
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1985
Kort commentaar:
Een beetje ruig gedicht. Maar Gerhardt kon ruig zijn. De werkeloosheid uit de dertiger jaren heeft haar aangegrepen. Vooral in de laatste twee strofen, het sextet, wordt dat duidelijk. Het zweet brak haar uit, toen ze dacht aan de wanhoop van die werkeloze. Waar waren toen die adelaarsvleugelen waarvan de psalm getuigt?
Gerhardt zal wel geweten hebben dat die adelaarsvleugels figuurlijk zijn bedoeld. Maar nu werd het haar even teveel.
-----------------------------
DE HAND VAN MIJN VADER
Aan de buitenkant is de hand van mijn vader een polderland met riet en pluimgras blauw gezwollen beken en hier en daar, verstrooid wat zonnebloemen.
Aan de binnenkant is de hand van mijn vader een stafkaart met snelwegen en wandelpaden. Ik vind er altijd de weg op naar huis.
Armand van Assche
Kort commentaar:
Een kind heeft aandacht voor de hand van vader. Het beschrijft de buitenkant en binnenkant met fantasie. Het is niet zo jong meer. Het weet van pluimgras, van stafkaart en snelwegen.
Maar het belangrijkste is het slot: De ik vind er altijd de weg op naar huis.
Het is een veilige vaderhand. Een hand die je elk kind toewenst.
-----------------------------
PAARDEN
Een paard staat in een wei met wilgen aan de rand en kijkt in 't koren. Het kan de paarden aan de andere kant van de halmen bij het maaien horen. Zij zijn misschien niet van dezelfde stal, maar paarden kennen paarden overal. Ik ken de mensen, al is dat, wat ik van hen weet, niet zo compleet.
Pierre Kemp
Uit: PHOTOTROPEN EN NOCTOPHILEN
Kort commentaar:
Kennelijk is verhouding van paard tot paard volmaakt. Ze kennen elkaar, al zijn ze niet van dezelfde stal. Ze begrijpen elkaar en elkaars gedrag. Bij mensen is dat anders. Zacht uitgedrukt.
-----------------------------
BRIEFJES
Je verstopte je in briefjes in mijn zakken. Opdat ik niet zo alleen in mijn armen zou staan.
Eén briefje werd door de was helemaal wit gelezen. Een ander door de leraar wiskunde gesnapt.
Ooit lag je als beleg op mijn brood. Ik vond: 'Peuzel me op, slokop!' Ja, je was het lekkerste dat ik ooit at.
Soms tasten mijn handen nog diep in mijn zakken naar jou. En lezen je beter dan toen we hand in hand leefden.
Daniël Billiet
Kort commentaar:
Die heerlijke eerste verliefdheden. Op de lagere of middelbare school. Hoe begint zoiets. In ieder geval komen er briefjes aan te pas, spannende briefjes. En later zijn die herinneringen het sterkst.
-----------------------------
OVERBODIG GEBED
De dominee staat te bidden voor een stervende man die nog geen zekerheid voelt aangaande zijn verkiezing: de tijd wordt kort. Ik heb mijn ogen open en ik bid niet mee, want als die man sterft zonder een gevoel van zekerheid, wat dan nog?
Geert Boogaard
Uit: OMDAT ER WAT VAN KOMT 1988
Kort commentaar:
Het is geen geringe zaak die de dichter aansnijdt: sterven en nog geen zekerheid hebben over de verkiezing.
Toch voel ik sympathie voor zijn standpunt: onze zaligheid is gelukkig niet afhankelijk van onze gevoelens tijdens ons sterven. God is daaraan niet gebonden. Het komt niet aan op wat wij dan allemaal voelen, maar op wat onze Heer ons allemaal heeft beloofd.
-----------------------------
SCHUILEN
Toen wij dachten dat zij niets meer wist, wilde ik nog iets proberen met een heel oud lied, niet omdat we verlangden naar een laatste woord, maar om met haar te schuilen in een psalm.
Ik zei: Ook al ga ik door een dal van de schaduwen des doods …
En zij: Ik vrees geen kwaad.
En ik: want Gij …
En zij: zijt bij mij.
Geert Boogaard
Uit: NIET VERGEEFS 1984
Kort commentaar:
Een verhaal uit het leven gegrepen. Een demente vrouw zonder herinneringen. Haar hoofd is leeggewaaid. Toch schuilt er in een hoekje van haar brein nog een psalm. In haar jonge jeugd geleerd en gezongen. De Heer is mijn Herder. En de woordeloze citeert. Uit haar hoofd. Wat een troost en bemoediging. God is nabij.
-----------------------------
DE BLAUWBILGORGEL
Ik ben de blauwbilgorgel, Mijn vader was een porgel, Mijn moeder was een porulan, Daar komen vreemde kind'ren van. Raban! Raban! Raban!
Ik ben de blauwbilgorgel, Ik lust alleen maar korgel, Behalve als de nachtuil krijst, Dan eet ik riep en rimmelrijst. Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben de blauwbilgorgel, Als ik niet wok of worgel, Dan lig ik languit in de zon En knoester met mijn knezidon. Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben de blauwbilgorgel, Eens sterf ik aan de schorgel, En schrompel als een kriks ineen En word een blauwe kiezelsteen. Ga heen! Ga heen! Ga heen!
Cees Buddingh'
Kort commentaar:
Een nonsensvers, zo wordt een dergelijk gedicht genoemd. De woorden hebben geen of bijna geen betekenis, Alleen de zinnen lopen normaal. Het is een grapig vers, waarmee Buddingh' bekend is geworden. Als het nu wordt voorgedragen, wordt er nog steeds om gegrinnikt. Zoiets werd geschreven als reactie op de zwaarwichtige poëzie!
-----------------------------
PLUK DE DAG
vanochtend na het ontbijt ontdekte ik, door mijn verstrooidheid, dat het deksel van een middelgroot potje marmite (het 4 oz net formaat) precies past op een klein potje heinz sandwich spread natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd of het sandwich spread-dekseltje ook op het marmite-potje paste en jawel hoor: het paste eveneens
Cees Buddingh'
Kort commentaar:
Het dekseltje van het ene potje past op het andere en andersom. Daarover gaat dit vers. Toch is het weer grappig. Buddingh' had daar een neus voor. Tegelijk schuilt er protest in tegen de gangbare nette gedichten op rijm.
-----------------------------
WANT
jan 2005
Mijn tijdgenoten aldus de dichter Auden dat zijn gewoon de mensen die op aarde zijn terwijl ik leef of het nu baby's zijn of grijsaards.
Wat een tijd is dit baby's grijsaards wie nù niet van het leven houdt leert het nooit meer.
Wie nu niet van het leven houdt raakt verloren als een zakkam die is blijven liggen op het strand.
Er zijn geen insiders geen outsiders we halen de spons over al die begrippen en zien gewoon wat we zijn baby's en grijsaards en zijn gewoon wat we zien grijsaards en baby's.
De rokken van het christendom worden steeds korter dominees verbranden op hun kansel ministers verdrinken in hun aktentas zelfs in Rusland zijn weer schrijvers.
Wie niet houdt van het jaar waarin hij leeft is verloren als een wollen want 's zomers langs de slootkant.
Remco Campert
Uit: DICHTER 1999
Kort commentaar:
We moeten van het leven houden, van het jaar waarin we leven. Want er vinden ingrijpende gebeurtenissen plaats: het christendom verliest z'n identiteit en seculariseert; dominees verbranden op hun kansel.
Wij , grijsaards en baby's, zien het gebeuren. Tot ons verdriet. Hierom houden we niet van de tijd waarin we leven. Waarom wel? Omdat we leven in deze tijd, WANT daarin schijnt het licht van de komende Christus.
-----------------------------
REIGER
Smalle stille vogel gebogen aan de waterkant de winter kaatst grijs uit je ogen eb en vloed schuiven fluisterend door eindeloze kreken een broze riethalm breekt vogel die half luisterend naar 't woelen van een verre vis en halfbevroren van gemis de snavel in de veren steekt.
Hans Warren
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1981
Kort commentaar:
Natuurbeschrijving in een gedicht. Je ziet de reiger staan kleumend in de winterkou, speurend naar een visje. Hij mazzelt met het tij.
Trefzeker verwoord. Met een snufje menselijkheid.
-----------------------------
BOEK
Toen ik nog geen boeken had, hadden wij één boek. Het boek der boeken heette dat, het was geen pocketboek.
Het was een heel dik boek, dat in een zwarte omslag als een baksteen op de hoek van de schoorsteenmantel lag.
Het bindwerk was versleten, de rug van leesgenot gekromd, de bladen van 't vette eten.
Het lag daar als een dam, hoe hoog de kachel ook stond, het vatte nooit eens vlam.
Rien Vroegindeweij
Uit STATIG LANDSCHAP ACHTER GLAS, 1982
Kort commentaar:
De bijbel was vroeger in veel gezinnen een open boek. Driemaal daags werd er na de maaltijd uit gelezen. Dat kon toen nog in een agrarische samenleving.
In onze moderne tijd met haast, haast, haast, kinderen naar school op verschillende tijden, is driemaal gereduceerd naar éénmaal.
Als er tenminste nog uit gelezen wordt en de bijbel niet, zoals in dit vers, naar de schoorsteenmantel is verbannen.
-----------------------------
ALS DE DAG
Als de dag openbreekt komen ze uit hun holen en bezetten straten fabrieken en werkplaatsen als een leger mieren ijverig maar minder georganiseerd
en als de avond de huizen geluidloos inpakt vluchten zij in koude kamers om bij schaars lamplicht wat romantiek te zoeken in de hoofdfilm op het eerste net.
Iedere dag bezig zijn met iets wat niets voor je betekent blij zijn als het avond is een nacht geluk verslapen totdat er weer een morgen is. En dan maar weer van vooraf aan. Ik ben alleen maar naam.
Wim de Vries
Uit M'N WOORD EEN WAPEN TOT VERWEER 1972
Kort commentaar:
Het beeld dat dit vers oproept is niet bepaald opwekkend. Je bent een nummer en werk geeft geen enkele bevrediging. Je bent bezig met iets wat niets voor je betekent. Ik denk dat dit nog een dagelijkse ervaring is: een nacht geluk verslapen, totdat er weer een morgen is.
Gezegend als je zinvol werk mag verrichten.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
ZAKENLUNCH
Het restaurant heeft kreeft op het menu. En kaviaar. Niet dat ik dat bestel maar het toont aan hoezeer ik, ambigu, van eenvoud soms naar luxe overhel.
Geïnviteerd naar zakelijk model, kies ik neutraal (biefstuk met boterjus, komkommersla) en bied geen tegenspel vanwege de zeer matige grand cru.
Terwijl mijn gastheer scherp zijn eisen stelt omtrent reclameboodschap, doelgroep, geld, bedenk ik hoe ik hoogst ongegeneerd tussen commerce en vers lig uitgesmeerd.
Als hij het donker in mijn blik ontwaart, wenkt hij de ober met zijn creditcard.
Martin Veltman
Uit: DE ZAKEN EN DE DOOD 1980
Kort commentaar:
De dichter was tevens een bekend reclameman. Hij ondergaat een zakenlunch. Ondertussen is hij met een gedicht bezig. Dat is zichtbaar: z'n blik is donker. Er is iets anders dat hem boeit: niet de commerce maar het vers. Leuk gevonden.
-----------------------------
IK WEET HET MENSEN
Ja, ik weet het nu al jaren en nog langer, dat gedichten nutteloze dingen zijn zoals de slierten mist die je rondom je huis ziet drijven voor de ramen.
Dan is het wel verkieslijker te dromen of met gesloten ogen aan wat leuks te denken tot je in slaap valt en de stilte niet meer hoort die net begon te knagen aan je hart.
Omdat in elk gedicht een beet van pijn de ijskorst van je eenzaamheid doorboort, zoals op een verstilde zondagmorgen een schot de stilte verwondt in het woud.
In elk gedicht kan je met ingehouden adem geluiden horen die je doen verstijven, zoals tijdens een storm in het nachtelijke bed, wanneer een losgewaaide pan van je dak rolt.
Paul Snoek
Uit: WELKOM IN MIJN ONDERWERELD
Kort commentaar:
Een gedicht over gedichten. Het is of de dichter zich verdedigt. Veel mensen vinden verzen nutteloze dingen. Ach laat ze. In de volgende drie strofen geeft de dichter iets van zijn geheim prijs. Met als climax de laatste strofe met die prachtige metafoor.
U, lezer, bent ongetwijfeld op zoek naar de sensatie van zo'n dakpan. Ik gun ze u van harte.
-----------------------------
DE INTOCHT
Bosranden; belynxte daken. Veestapel mild bestierd, Magusanus vereerd, en in de braamstruiken dropen bij tijd en wijle wolven, everzwijnen af; rook trouw baken wanneer je verdwaald was; runen wezen altijd de weg.
Toen dreunde, een dag, intocht van de taal, beelden op munten verstomd, bliksemend weerlicht op mijlpalen; toen bestonden wij pas: geschiedenis nam ons in, met heldere weefsels, citroenen, ingekrastheid en wijn.
Intocht wees onze plaats aan: rebellie! Maar eerst vervaardigden wij nog bakstenen, bouwden kazernes op, boden onze rogge aan, wildbraad; langs hun straatweg.
Overwonnenen. Maar nu bestonden wij pas. Hoe machtig hun wereld waarin bliksems heersten, getemde tekens die alles verlichten! Wij staken de koppen bij elkaar.
H.H. ter Balkt
Uit: LAAGLANDSE HYMNEN 2003
Kort commentaar:
De eerste strofe beschrijft de oertijd van Bataven met hun goden. Toen kwamen de Romeinen, door wie alles veranderde, want met hen deed de taal haar intrede. Vanaf dat moment begint onze geschiedenis. Tot twee keer: nu bestonden wij pas, hoewel overwonnen. Maar rebellerend: wij staken de koppen bij elkaar.
-----------------------------
SEPTEMBER
Blond lief, de laatste gouden dagen wuiven ten afscheid en wij achten 't niet, de bomen en de struiken dragen hun laatste tooi en in het riet schuilen de vissen en hun trage vinslag verraadt hen niet.
Het wordt nu tijd ons te bezinnen, de bossen kleuren dieper bruin en lila herfstasters beginnen hun ijle bloemen in mijn tuin.
Het wordt nu tijd om te bedenken: de zomer houdt niet eeuwig stand; hij schonk ons al wat hij kon schenken - de laatste gouden dagen wenken en herfst komt reeds in feller kleuren drenken de bloemen van dit dierbaar land.
Koos Schuur
Kort commentaar:
De dichter richt zich tot zijn geliefde, zoals zoveel dichters. Hij vindt de komst van de herfst reden voor bezinning. De zomer houdt niet eeuwig stand.
-----------------------------
SCHOOLMEESTERS
Hij die, uit vrije keus, en in zijn achterkamer, met hoofdpijn als een hamer, en volgestopte neus, met klemming op zijn water, en lusten als een kater, en met een stijve nek, en vijf gebroken ruiten, en deuren, die niet sluiten, en 't Pootje in zijn kuiten, er uitziet als een gek; is min nog te beklagen dan hij, die drie paar dagen, in 't woelziek schoolvertrek, de veestlucht en de drek, de snotneus, d'ezelsvragen, 't afzichtelijk nagelknagen, het krabblend luis-verjagen, de vuile witte-kragen, en 't hartverduiv'lend plagen der Jonkheid moet verdragen.
DE SCHOOLMEESTER (Gerrit van de Linde 1808-1858)
Kort commentaar:
Een schoolmeester zal zeker de moeite moeten nemen om dit vers te lezen. In het eerste deel worden allerlei ellendigheden getekend. Maar die staan in geen enkele verhouding bij de rampzaligheid uit het vervolg. Voor alle duidelijkheid: veestlucht is geur van windjes, om het netjes te zeggen.
De tijden veranderen. Het kofschip is ingeruild voor xtc-koffieshop. Ik denk dat het nu veel beter gaat met de jeugd. Of niet soms?
-----------------------------
ROEPING
Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar verlamde oude mensen wast, in bed verschoont, en eten voert, zal nooit haar naam vermeld zien. Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert, ziet 's avonds reeds zijn smoel op de tee vee. Toch goed dat er een God is.
Gerard Reve
Kort commentaar:
Dit vers is in zijn korte bestaan heel bekend geworden. Het spreekt voor zichzelf. Het is heel herkenbaar. Het is niet typisch voor Reve. Die was meestal heel ironisch. In de tijd waarin hij het schreef, werd het journaal inderdaad vaak gevuld met betogingen en demonstraties. Zo'n vers werd door velen als een verademing ervaren.
-----------------------------
ECHTPAAR
Het is een stel dat alles heeft gezegd en enkel spreekt in lettergrepencode. Zo'n stel dat de seizoenen en de mode een leven lang gevolgd heeft, levensecht.
Ze kwamen langs de waterkant terecht niet om elkaar, maar om de tijd te doden. Zij leest een lauwe liefdesepisode terwijl zijn blik zich aan de dobber hecht.
Zal zuster Els voor dokter John bezwijken? Het deeg is stevig om de haak gekneed, een kwestie van gevoel en blijven kijken
Dan klinkt opeens een simultane kreet. We zien het paar een hoogtepunt bereiken. De dokter en de visser hebben beet.
Ton Peters
Uit: DE TWEEDE RONDE 2001
Kort commentaar:
Een ironisch vers over een echtpaar. Het lijkt nogal een sleurpaar. Je ziet ze zitten aan de waterkant: Hij met z'n hengel, zij met haar lectuur. Twee gescheiden werelden. Toch bereiken ze tegelijk een hoogtepunt.
-----------------------------
VERLANGEN NAAR EEN ZUIVER GELUID
God, nu ik in dienst bij U bij elke noot soms huiver, en naar niets meer verlang dan dat mijn snaren zuiver uw stilte laten horen
sla Zelf, mijn God, de trom de strak gespannen huid U die het ritme schiep bespeel toch Zelf de houten fluit en maak van mij muziek
mijn eigen ziel verspeelt uw zuivere tonen mijn hart ligt dwars en dempt uw Goddelijk geluid.
span steeds mijn snaren, HEER en mijn gevoelig vel maak mij tot vrolijke fluitist van uw muziek.
Marten Nap
Kort commentaar:
Een gebed van een prediker. Hij heeft van zichzelf een dwarsig hart, maar hij wil zo graag Gods geluid laten horen: maak van mij muziek. Een aansprekend vers, waarin veel predikanten zich kunnen herkennen.
-----------------------------
VEEL IS HET NIET
Je wordt geboren, je staat op Leert lopen, groeit als kool Je propt je vol met zoute drop Dan vijftien jaar naar school Veel is het niet
Dan naar de universiteit Daarna een dikke baan Je krijgt een vrouw, die raak je kwijt Ze bieden je iets dikkers aan Veel is het niet
Je komt steeds hogerop Ze weten wie je bent Je krijgt een dikke kop Dan word je impotent Veel is het niet
Dan word je ziek met een dieet Je krijgt een afscheidsfeest Dan ga je dood En iedereen vergeet dat jij er bent geweest Veel is het niet
Jeroen van Merwijk
Uit: WAT ZIJN DE VROUWEN GROOT, 1999
Kort commentaar:
Een treurig vers. Zo verloopt je leven als je alles van het hier en nu verwacht. Een christen weet meer. Hoe gebroken en geschonden zijn/haar leven ook is, in Christus is het zinvol. Dat gun je iedereen.
-----------------------------
GOD, IK WIL U TOEBEHOREN
God, ik wil U toebehoren Algeheel en 't allen tijd, In uw eindeloze woning Vind ik rust en veiligheid.
Elke liefde dezer aarde Wordt niet eerder schoon en groot Voordat Gij haar hebt geheiligd In het leven en de dood.
Laat mij deze wereld minnen Zoals Gij haar eeuwig mint, Geef mij d' onschuld van een wijze En de wijsheid van een kind!
Marnix van St.Aldegonde
Kort commentaar:
Een gebed van Marnix van St. Aldegonde: Schriftgeleerde, psalmberijmer, intimus van Willem van Oranje. Het spreekt voor zichzelf. Elke christen kan het hem nabidden.
-----------------------------
GEDENK DE KOSTER
Het lang gebed is lang, er valt zoveel te vragen. Een lange stoet passeert, veel moet er opgedragen.
Kerk, natie, maatschappij, gevangenen, ontheemden, ambtsdrager, organist en de van U vervreemden.
En is de cirkel rond, blijkt er toch één vergeten. Wees met de koster want zijn nood wordt niet geweten.
Gedenk hem speciaal, hij is een mens met zonden en zwarte voeten worden, Heer, ook in Uw huis gevonden.
Schenk hem een vrolijk hart als hij de vloer moet kuisen, de zware matten klopt en boent op de plavuizen.
Dat hij, een eitje klutsende, Uw Dag blijmoedig prijze. Gij hebt ook knechten soms met singuliere eisen.
Hoed bovenal zijn ziel, want eenmaal moet hij sterven; hij is een dunne vaas, en licht valt hij in scherven.
Jac. Lelsz
Uit: HET INGEKEERDE, ZWIJGZAAM WIT 1991
Kort commentaar:
Je hebt kosters in soorten en maten.
Je kunt het zo gek niet verzinnen.
Wat een koster minstens moet bezitten, is eelt op z'n ziel.
Want, o, o, wat een lastig volkje is dat kerkvolk.
U leest het goed: ik spreek heel in het algemeen.
De dichter heeft het zo met de koster te doen, dat hij speciaal voor hem/haar bidt.
Een fraai ironisch gebed, waar wij allemaal getuige van mogen zijn.
Vooral de laatste strofe geeft blijk van een niet gering inlevingsvermogen.
Zou de dichter zelf koster zijn geweest?
-----------------------------
SCHAAKSPEL
's Avonds, achter 't linnen windschut, zaten, in 'n koude cel, twee gestrenge paters, bij 'n druipend waslicht, aan het spel.
Tegen 't schaakberd, op de tafel, lag 'n dik getijdenboek, met 'n hoornen snuifdoos nevens, en 'n rode neuszakdoek.
't Kampte. De elpenbenen stukken, dreigend vóór malkaar gesteld, kruisten lijk 'n legerbende, 't wit en zwart gevierkant veld.
Een der paters zenuwachtig dreelde rond z'n gladde kin met z'n lange mager vingers, en misschoof z'n koningin.
Hij verloor, en, monklend, gaf 'n kopergroene slechte duit, en de winner, wederjonstig, stak z'n hoornen snuifdoos uit.
Omer Karel de Laey (Hooglede 1876-1909)
Kort commentaar:
Ons wordt een blik gegund is een kloostercel. Daar spelen twee paters een potje schaak. Een Vlaams gedicht met mooie Vlaamse woorden. Wat ik opvallend vind: de verliezer betaalt. Ik heb dat nog nooit meegemaakt, dat bij schaken om geld wordt gespeeld. Maar de winnaar is niet kinderachtig: Hij biedt de verliezer z'n snuifdoos voor een snuffel.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
VERLIEFD?
Ik zit weer eens te staren en dan zegt moeder: Hela, rare!
Maar staren, moet je weten, is in je ogen een fijn gevoel. Je kunt het niet willen, want als je het doet weet je zelf niet hoe het moet.
Je zit te kijken en ziet niks.
Niks is leuk en niks is lief, niks is grappig.
Niks zit op de voorste rij, als hij omkijkt ziet hij mij.
Wiel Kusters
Kort commentaar:
Een vers vanuit het perspectief van een jong meisje. Het geeft een bespiegeling over staren. Beter: over het staren als uiting van verliefdheid. Gelukzalige tijden. Een heerlijke werkelijkheid voor jongeren. Een nostalgische herinnering voor mensen van mijn leeftijd. Hoewel verliefdheid niet aan leeftijd gebonden is!
-----------------------------
MIJN VADER
Als hij 's morgens zo haastig de deur uitgaat, zijn mond nog vol brood, en altijd te laat, één schoen zonder veter, zijn jas met een vlek, de blauwwitte sjaal van mijn zus om zijn nek, de hond voor hem uit en de poes aan zijn broek, en zijn hand die nog zwaait tot het huis op de hoek...
dan denk ik: ja, dat is mijn vader, die je daar ziet, maar ken ik hem nou, of ken ik hem niet?
Als hij 's avonds wat bleekjes het huis insloft, doodmoe van het werken zijn stoel inploft, wat leest in de krant, en dan boos is omdat de poes weer eens achter de vogels aanzat, en mij op mijn kop geeft, omdat ik niet eet, omdat ik steeds vaker mijn huiswerk vergeet...
dan denk ik: ja, dat is mijn vader, die je daar ziet, maar ken ik hem nou, of ken ik hem niet?
Als hij zondags met mij naar de bossen gaat en over de planten en dieren praat, zijn hand op mijn schouder, wij samen alleen, al slenterend zonder te weten waarheen, dan is het zo veilig, zo mooi en zo stil, dan kan ik hem vragen wat ik maar wil...
dan weet ik: ja, dat is mijn vader, die je daar ziet, ik ken hem zo goed, ook al ken jij hem niet!
Nannie Kuiper
Kort commentaar:
Weer een gedicht door de ogen van een kind. Ditmaal met de vraag: wie is eigenlijk mijn vader? Een vraag die elk kind bezig houdt. Het vers geeft ook een antwoord. Een vader die z'n kind liefde en aandacht geeft, Wordt ook door het kind bemind. Wederzijdse liefde dus. Heerlijk om te lezen in deze wereld van ontwrichte levens.
-----------------------------
VERJAARDAG
Papa, toen ik nog niet was geboren, Wat deden jullie dan op mijn verjaardag?
Dan was het feest natuurlijk! Het werd altijd plechtig gevierd.
Ook als ik er niet bij was? Ja, dan misten we je wel erg,
Maar dan zeiden we: nog twee jaar, Of nog maar één jaar, en dan komt ze.
Toen werd je geboren en we riepen: Dat is haar! We herkenden je direct.
En honderd jaar geleden? Ja, toen ook al, twee September!
Dat is altijd je verjaardag geweest, Vroeger en nu en voor eeuwig.
Rudy Kousbroek
Uit: DIERENTALEN EN ANDERE GEDICHTEN 2003
Kort commentaar:
Kinderen kunnen de meest onwaarschijnlijke vragen stellen. Hoe moet je als ouders daarop reageren? Gewoon het spelletje meespelen, is een mogelijkheid. Dan kun je in een absurde situatie terecht komen. Altijd grappig.
-----------------------------
AVOND
Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht De witte bloesems in de scheemring - ziet, Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht, Een enkele al te late vogel vliedt.
En ver, daar ginds, die zachtgekleurde lucht Als perlemoer, waar ied're tint vervliet In teerheid... Rust - o, wondervreemd genucht! Want alles is bij dag zo innig niet.
Alle geluid dat nog van verre sprak, Verstierf - de wind, de wolken, alles gaat Al zachter en zachter - alles wordt zo stil...
En ik weet niet, hoe thans dit hart, zo zwak, Dat al zo moe is, altijd luider slaat, Altijd maar luider, en niet rusten wil.
Willem Kloos (1859-1938)
Kort commentaar:
Een schitterende natuurbeschrijving door Kloos, de grote Tachtiger. En dan plotsklaps in de laatste strofe de grote tegenstelling: Buiten de verstilde natuur en binnen z'n onrustige hart. Het vers behoort tot onze klassieken.
-----------------------------
KANOETSTRANDLOPER
Geleerden hebben nóg niet uitgekibbeld waar men de oorsprong van het woord 'kanoet' van de kanoetstrandloper zoeken moet, die op zijn stelten langs de kustlijn dribbelt.
De een zweert bij de Deense koning Knut die op en neer gaand tegen heeft gestribbeld als door het tij op zíjn land werd beknibbeld, maar die toch achteruit moest voor de vloed.
Volgens de ander hangt de soortnaam samen met wat hij roept: je hoort die eraan af wanneer hij opvliegt, een herkenningsteken.
Wat denk je: zou de eerste mens die namen aan het gevogelte des hemels gaf de vogel zelf niet hebben laten spreken?
Jan Kal
Uit: 1000 SONNETTEN 1997
Kort commentaar:
Had u er wel eens van gehoord: van de kanoetstrandloper? Het is een gedrongen vogel door z'n korte nek.
Hier gaat het niet over z'n gedrag, maar over z'n naam. Hij roept op lage toon: knoet, knoet.
Het aardige van dit vers is dat Adam op de proppen komt als de grote naamgever in het Paradijs.. Dus de dichter schaart zich bij degenen die vinden, dat de kanoetstrandloper zijn naam dankt aan zijn roep.
-----------------------------
LANGS DE VLOEDLIJN
Hoe het voelt voor die eidereend niet meer op deining te drijven, door het water achtergelaten te zijn in het slijkgras, op haar rug, haar vlerken gespreid onder de zon van september - als wilde zij, nog niet verregend tot warboel van botten en veren, nog net eend, maar niet in staat dat peilloze blauw boven haar te bevliegen, hier liggend en dood nu pas werkelijk paren.
C.O. Jellema
Uit: STEMTEST 2003
Kort commentaar:
De dichter voelt zich verbonden met de natuur, Ook een dode eidereend vindt hij de moeite van een gedicht waard. Hij maakte een schilderijtje met woorden.
Scherp getekend.
-----------------------------
DE ZEGEN
Ik was dertien jaar: toen legde zijn handen Een vrome Man ten zegen op mijn hoofd. Zijn zegen heeft mij niet behoed voor schanden, God gaf. Hij nam. Zijn Naam blijve geloofd. De zegen van mijn Vader ... als wij keerden Bij Moeder thuis van het Sabbathgebed Zegende hij zijn Zonen; wat wij leerden Van Vader heeft mijn leven niet gered.
De zegen van mijn Moeder vóór zij stierf... Vraag niet, hoe vaak ik langs zingende wegen Haar leer vergetend mijn leven verzwierf. En zingt een Knaap, zijn hart en lippen rein, Over ons allen het Lied van Gods Zegen, Zal nu zijn zingend woord mijn zegen zijn?
Jacob Israël de Haan
Uit HET JOODSCHE LIED. 2de boek 2002
Kort commentaar:
Wat doet een zegen van vader en moeder in een mensenleven? Deze Joodse jongen kreeg een zegen van zijn ouders mee. Hij geeft toe niet in overeenstemming met die zegen geleefd te hebben.
Wie is die knaap uit het tweede terzet? Hij hoort hem zingen het Lied van Gods zegen. De ik vraagt zich af of deze zegen nu ook zijn zegen zal zijn, dus of hij zich deze zegen wel zal toeëigenen? Hij is kennelijk tot inkeer gekomen: in 1910 bekeerde hij zich tot het geloof van zijn jeugd.
-----------------------------
HEBBEN EN ZIJN
Op school stonden ze op het bord geschreven. Het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; Hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, De ene werklijkheid, de andre schijn.
Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven. Is van de wereld en haar goden zijn. Zijn is, boven die dingen uitgeheven, Vervuld worden van goddelijke pijn.
Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten. Is naar de aarde hongeren en dorsten. Is enkel zinnen, enkel botte plicht.
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken, Is kind worden en naar de sterren kijken, En daarheen langzaam worden opgelicht.
Ed. Hoornik
Kort commentaar:
Een vers gebouwd op de tegenstelling tussen hebben en zijn. Het is duidelijk dat de dichter meer op heeft met zijn dan met hebben. Een dichter kan ook niet anders.
-----------------------------
STRANDWANDELING MET MIJN DOCHTER
We liepen op een middag langs het strand. September. Herfstig weer. De kust verlaten. Drijfhout. Een bal die badgasten vergaten. De wind blies brede ribbels over 't strand.
Heel in de verte ging een schip voorbij, ergens ter hoogte van de horizon. Ze vroeg - het nakijkend zolang ze kon - Waar zou het heengaan? En ze keek naar mij.
Zeewier, groenzwart, een zwaar verroest stuk ijzer. Een plank waarop, half leesbaar, SUNKIST stond. En verder stilte, overal in 't rond. De zee werd wilder en de lucht werd grijzer. Een meeuw vloog langs, krijste, en werd heel klein.
En toen zij weer: hoe stil kan het wel zijn?
Han G. Hoekstra
Kort commentaar:
Vader en dochter wandelen langs het herfstige strand. Er wordt weinig gesproken. Er is wel veel te zien. Ondanks de harde wind en de wilde zee overheerst de ervaring van stilte. Dat is het unieke van zo'n strandwandeling.
-----------------------------
MARC GROET 'S MORGENS DE DINGEN
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke-vis met de pijp en dag visserke-vis met de pet pet en pijp van het visserke-vis goeiendag
DAA-AG VIS dag lieve vis dag klein visselijn mijn
Paul van Ostaijen
Kort commentaar:
Onder invloed van het verschrikkelijke geweld van de Eerste Wereldoorlog ontstond de kunststroming van het dadaïsme. Da da zijn de eerste brabbelklanken van een baby. Zo wilde de kunstenaar weer helemaal bij nul beginnen. Hij brak radicaal met de bestaande kunstopvattingen. Een diepe uiting van protest. Dit vers van Van Osatijen moet zo begrepen worden. Een kind begroet 's morgens op kinderlijke wijze alledaagse dingen. Het is een primitief gedicht, dat heel bekend is geworden. Je ziet het voor je.
-----------------------------
DICHTER GROET 'S MORGENS DE DINGEN
Dag kruk, dag zeikerds, dag café, hé fiets, ha slot, ga nou eens open, juist. Zeg voorwiel, blijf eens recht, o handen hou dat stuur nou vast,
dag schots en scheve sterrenbeelden, vlieg toch niet zo snel voorbij, dag harde koude kinderhoofdjes blauwgroen in mijn ribbenkast -
ha die voordeur, leeg portiek, hoi trap, daar kom ik, stommel stommel, antwoordapparaat vol ruis, we zijn weer thuis. Dag twijfelaar,
wat ben je koud en leeg zo zonder haar.
Ingmar Heytze
Uit: ALLE GOEDS, 2001.
Kort commentaar:
Dit vers is een parodie op het gedicht van Paul van Ostaijen: Marc groet 's morgens de dingen. Dat moet eigenlijk eerst gelezen worden. De ik is kennelijk de hort op geweest. De reis van kroeg naar bed van de licht beschonkene volgen we op de voet. Een aardig spotdicht.
-----------------------------
HET PAARD
Gij zijt ook gestorven voor het paard. Achter zijn manen valt de weide open, wijkt het groen naar het water, lopen de zilveren rimpels van de wolkenvaart
in zee en hemel uit om terug te stromen door mijn hart en mijn hand op zijn hals, van U, door U en met U, zoals Gij eens op aarde zijt gekomen
en heengegaan, begraven en verrezen en sindsdien komt en gaat, naar alle zijden bloeiend en bloedend in mens en dier.
In zijn donkere ogen staat het te lezen: door U kan mijn hand iets van hem bevrijden, iets, maar toch niet verder dan hier
Gabriël Smit
Uit: GEBOORTE, 1952
Kort commentaar:
Een vers waar Christus wordt aangesproken en geëerd. Christus is Koning, niet alleen van mensen, maar ook van paarden. Voor een christen een prachtig vers. Hierin wordt de schepping in groot verband getekend. Het verlossend werk van onze Heiland heeft ook alles met de schepping te maken. Het heeft zelfs kosmische betekenis. Ik gun elke lezer ogen om dit wonder te aanschouwen.
-----------------------------
GIJ STAAT ZO HEEL, HEEL STIL
Gij staat zo heel, heel stil met uwe handen, ik wil u zeggen een zo lief wat, maar 'k weet niet wat.
Uw schoudertjes zijn zo mooi, om u is lichtgedooi, warm, warm, warm -- stil omhangen van warmte, ik doe verlangen.
Uw ogen zijn zo blauw als klaar water -- ik wou dat ik eens even u kon zijn, maar 't kan niet, ik blijf van mijn.
En ik weet niet wat 't is wat ik u zeggen wil -- 't was toch wat.
Herman Gorter (1864-1927)
Kort commentaar:
Gorter was in zijn jonge dichtersjaren sensitivist. Zo iemand streeft naar uitdrukking van uiterste gevoeligheid van de zintuigen. Hij probeert de zintuiglijke werkelijkheid te vangen in woorden. Voor zijn waarnemingen en gevoelens bestaan vaak geen woorden Hij moet ze zelf maken: neologismen. In dit vers probeert de verliefde dichter zijn geliefde te tekenen. Het is voor hem onmogelijk precies te zeggen wat hij ziet en voelt. Zijn taal is ontoereikend. De laatste strofe is veelzeggend.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DE DAG GAAT OPEN ALS EEN GOUDEN ROOS
De dag gaat open als een gouden roos; ik sta aan 't raam en zend mijn adem uit, het veld is stil, en nauwlijks één geluid breekt naar het koepelblauw bij tussenpoos.
En in mijn kamer, als een donkre doos, waarvoor de parels hangen aan de ruit, ga 'k heen en weer, tot waar mijn wandling stuit en ik bij donkren wand stil peinzend poos.
Ik heb 't gevonden, het mensengeluk, als moest ik worden vier en dertig jaar eer ik het vond, en ging veel trachten stuk in spannend worstlen en ijdel gebaar. Maar zo zeker als daarbuiten de zon de wereld befloerst, heb ik 't geluk gevonden.
Herman Gorter (1864-1927)
Kort commentaar:
Een bekend sonnet van Gorter. Hij was één van de bekendste 80gers: de schepper van het prachtige, impressionistische MEI. Toen hij dat toch oppervlakkige impressionisme wel gezien had, werd hij communist. Van het ene uiterste naar het andere.
Je kunt zeggen dat de eerste twee strofen de geest van 1880 ademen: verfijnde natuurbeschrijving. Het sextet gaat over zijn bekering tot het communisme: het mensengeluk. Sindsdien vindt hij al het voorafgaande ijdel gebaar.
-----------------------------
HET STILLE STRAND
Na dichte blikjes bier, Heinz' Condiment, rubber handschoenen, gele plastic helmen voorzien van initialen, kwamen inktvis- ruggen. Meer en meer door meeuwen uitgehold kalkachtig schuim, gestold, geen spoor van mantel, zak of armpje, waar je ook begon. We stapelden ze op, liepen als obers zwaar beladen langs de branding naar de kinderen te wenken dat ze moesten komen maar geen sprake. Lieten zich door golven hoger dan ouders meenemen, gleden krijsend de schepen na, kleren zoek onder bergjes opwaaiend zand ver weg. Flarden los schuim als je ze zag, hun witte springende ruggen. Daar stonden we met onze handen vol ontuig dat zij nooit verlangd, gevraagd, gekozen of van ons, toen dat nog kon,
als neiging tot behoud begrepen hadden.
Eva Gerlach
Uit: NIETS BESTENDIGER 1998
Kort commentaar:
Ouders met kinderen aan het strand. Is er iets heerlijkers? De ouders zoeken allerlei aangespoelde spulletjes bij elkaar. Maar de kinderen tonen geen enkele belangstelling. Hun hoofd staat naar zwemmen in de hoge branding. Is de verzamelde rommel symbool voor allerlei onzin in de opvoeding?
-----------------------------
ADIEU
Ik ben niet meer met u alleen en op de peluw is er geen o lieveling, die lot en leed zo onafwendbaar zeker weet.
Geef mij uw mond en zie mij aan: lang voor de zon, lang voor de maan verzinken in de wereldmist zijn onze namen uitgewist.
En wat mijn hand te strelen vond zal liggen in de wintergrond en wat mijn stem aan u bescheen is weggedaan en vindt niet een.
Geen slapeling, die 't wonder weet dat uwe zachtheid aan mij deed, de vlam die door de nachten sloeg wordt morgenrood en 't is genoeg.
Zie, sterren reizen langs het raam, het water stroomt, een knaap ving aan en zong adieu - dit lied heeft uit mijn kleine, kleine zomerbruid.
Jan Engelman
Uit: TUIN VAN EROS 1934
Kort commentaar:
Een vers vol met herinneringen aan een geliefde. Een liefdesgedicht. Vooral iemand met een gestorven geliefde kan zich hierin herkennen. En als die iemand christen is, is dat ADIEU veelzeggend. Niet alleen heerlijke herinneringen geven troost. Vooral dat ADIEU.
-----------------------------
VERLATEN
Het is voor bij en mug zowat bekeken Ook wesp en vlieg en vlinder zijn benauwd En onder kevers hoort men ronduit spreken Van emigratie naar de verste streken
Het is rampzalig, wat men hier aanschouwt Een hele diersoort beeft en zucht en rouwt Het blij gezoem, het vakbekwame steken Ja, zelfs de paringsdrang is sterk verflauwd
Wij mensen zijn een vloek voor het insekt Wij nemen steeds meer vogels in bescherming Die eten vlinder, kever, vlieg en mug En wesp en bij - die kennen geen ontferming En geven hoogstens vogelmest terug Die straks de aarde metershoog bedekt
Drs. P
Kort commentaar:
Een gedicht, typerend voor Drs. P. Het is eigenlijk een nonsensvers. Toch bevat het een les: de mens verstoort het evenwicht in de natuur. Als imker moet ik de dichter gelijk geven.
-----------------------------
DE HUWELIJKSE STAAT
Je kan beter zwerver zijn met een beluisde baard. Je kan beter een blok hout zijn brandend in de open haard. Je kan beter wonen op een rieten dak bij watersnood. Nog beter kun je zelfmoord plegen, in de moederschoot. Beter word je uit de stad gejaagd, overdekt met smaad, dan dat je 'ja' zegt tegen de verschrikking van de huwelijkse staat.
Je kan beter een relatie hebben met een bezem. Of een hark. Je kan beter paartjes gaan begluren in het park. Je kan beter nog verkering krijgen met een pad of schorpioen, want dat zijn lieve diertjes, maar het huwelijk is geen doen. Iedereen verandert in een stuifzwam. Of in een beest vol haat zodra de liefde eindigt in de huwelijkse staat.
Wie voor een misdrijf levenslang achter de tralies gaat. Wie in een gesticht zit met verschrikkelijk wit gelaat. Wie in een loden kist gedumpt wordt in de oceaan heeft op de bodem daar een draaglijker bestaan dan wie gaat trouwen en zich afwendt van het celibaat. Arme stakkerds, arme stakkerds in de huwelijkse staat.
Het harmonieuste huwelijk, het is een suffe hel vergeleken bij de kwelling van het bestaan van vrijgezel. Het is een kooi, een pot waarin de hardste plant verdort, waarin de tamste herbivoor een sabeltijger wordt, een isoleercel waarin je bent gekneveld met vlijmscherp ijzerdraad dat romp en ledematen bloeden. In de huwelijkse staat.
Velen dromen van getrouwd zijn heel de tijd maar het huwelijk is de ergste vorm van eenzaamheid. Het is een astma-aanval zonder einde: altijd maar benauwd. Er is zuurstof zat. Maar je krijgt geen lucht. Want je bent getrouwd. Het is geen leven. En geen dood. Dus geef ik deze raad: vermijd de kerk, het stadhuis en de huwelijkse staat.
Hans Dorrestijn
Kort commentaar:
De cabaretier krijgt met dit vers de lachers op z'n hand Velen van zijn toehoorders zullen zich in dit gedicht herkennen: er wordt immers veel gescheiden in dit land. Men laat het niet zo ver komen. Een treurig vers van een treurige cabaretman.
-----------------------------
'T JONGE, LELIJKE EENDJE
Dan las ik weer van 't jonge, lelijke eendje: eerst zwom hij blij door 't groene licht op 't water; toen joegen ze hem weg met kwaad gesnater, en gooide een jongen naar hem met een steentje;
toen plaste hij rond met één bevroren beentje 's nachts in een kolk; en toen ontmoette hij, later, bij de oue vrouw, die deft'ge, wijze kater en kipje Kortpoot met 't verbrande teentje!
En stilletjes werd 't kleine eendje groot; en vloog eens in een meer. Daar kwamen aan, drie zwanen, en hij zei: 'Pik me maar dood!' en boog naar 't water; en hij zag een zwaan.
En 'k had altijd, wanneer ik 't sprookje las, een vreemd gevoel, dat 'k zelf zo'n zwaantje was.
Johan Andreas Dèr Mouw
Kort commentaar:
Wel een heel openhartige autobiografie. De ik windt er geen doekjes om: hij is het lelijke jonge eendje. Dèr Mouw had kennelijk een laag zelfbeeld door een eenzame jeugd. Dat hij bekend classicus en filosoof was deed daar niets aan af. Hij bleef zich een jong, lelijk eendje voelen.
Natuur is voor tevredenen of legen En dan: wat is natuur nog in dit land? een stukje bos, ter grootte van een krant. Een heuvel met wat villaatjes ertege.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen. De in kaden vastgeklonken waterkant, De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand Door zolderramen langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Het leven houdt zijn wonderen verborgen Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht, Verregend, op een miezerige morgen, Domweg gelukkig in de Dapperstraat.
J.C. Bloem
Kort commentaar:
Een bekend sonnet van Bloem met bekende regels. Typerend vers voor een tegendraads romanticus. Hij kiest niet voor de natuur, maar voor de grauwe stad. En als je niet veel verwacht, kun je overal het wonder ontdekken. Dit overdacht de ik domweg gelukkig in de Dapperstraat. Verregend en miezerig en toch gelukkig.
-----------------------------
VERS
Alles kan ik verdragen, de gedichten van Elsschot, een bundel van Bloem, een boekje van Piet Paaltjens kan ik met droge ogen uitlezen, daar ben ik werkelijk hard in.
Maar een regel van Nel Benschop, in onbehouwen letters op een vers kindergraf, nee.
Paul Claes
Kort commentaar:
Een poëzieliefhebber herkent hierin een parodie op Jonge sla van Rutger Kopland (zie 129). Parodiëren is bekend fenomeen in poëzie. De ene keer lukt het, de andere keer minder. Aan u om te beoordelen of u Claes geslaagd acht.
-----------------------------
TAAL
'Mijn moedertaal, mij lief als geen…'
Mijn moeder zong het oude lied dat zo begint. Ik zong haar na, ik was haar kleine kind dat gretig woorden leerde. En ik dacht: een taal, da's iets dat moeder zingt.
Het is een lied dat moeder zingt als wij alleen in huis zijn en de schemering valt zachtjes in, de zwarte kachel ronkt en werpt rood licht op het plafond en op 't gezicht van moeder.
Taal is iets van licht en donker, van schemering en schijn en van de dingen die een kind vermoedt als moeder zingt.
Gaston Durnez
Kort commentaar:
Taal is voor de dichter moedertaal. Hier is het letterlijk moeders taal. Ook nog gezongen. Fundamentele herinnering uit zijn kinderjaren.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
ODE AAN DE FIETS
Zo roerloos als kan in beweging; met mist op de wei nog het liefst - wel licht is het dan maar niets is er dat iets hoeft te zijn al, geen koe en geen hek en geen stad in de verte; wat er is, is alleen maar een fiets met aan weerszij draaiende benen.
Ook trap je, hoe ver ook van huis en hoe donker de nacht, met gemak zelf je vriendelijk licht bij elkaar. En is soms je koplamp kapot, zingt altijd nog je dynamo, wat ook zo prettig geruststelt.
Maar vooral, als je aankomt, je bent het dan helemaal zelf die aankomt - leeg, opgewekt, hondsmoe.
Zo moet het straks ook vooral jij zijn en geen ander die stilvalt.
Anton Korteweg
Kort commentaar:
Dit soort verzen spreekt mij aan. Het is een ode aan de fiets, beter nog aan een fiets in de mist. Over dit soort alledaagse dingen een goed vers schrijven is niet eenvoudig.
-----------------------------
Ik schrijf gedichten als dunne bomen. Wie kan zo mager praten met de taal als ik? Misschien is mijn vader gierig geweest met het zaad. Ik heb hem nooit gekend die man. Ik heb nooit een echt woord gehoord of het deed pijn. Om pijn te schrijven heb je weinig woorden nodig.
Jan Arends
Kort commentaar:
Jan Arends was een dichter die in weinig woorden veel kon zeggen. Ook dit vers geeft daarvan blijk. Het vers heeft de vorm van een dunne boom. Het bestaat uit zes zinnen. Met als climax de laatste zin. Zoiets vergeet je niet.
-----------------------------
DE DOOD
Die lompe gast zal jou niet overslaan. Nooit belt hij op en vraagt: 'Kom ik gelegen?' Hij komt te vroeg, te laat, zijn zeis stoot tegen je lamp of vaas. Hij laat zijn koffie staan.
Beloftes worden niet door hem gedaan en hij zal nooit die knekelvoeten vegen. Hij wil niet schaken. Er wordt stuurs gezwegen tot hij je vraagt om met hem mee te gaan.
Dat was het dan. Je bent opeens zo moe. Hij zegt: Je wist toch dat ik ooit zou komen. Die lamp. die vaas, die doen er niet meer toe.
Kijk niet zo bang. Het sterven doet geen pijn. Het zal een slapen, slapen zonder dromen, het zal een slapen zonder weerga zijn.
Patty Scholten
Kort commentaar:
Dit vers over de dood staat in een lange traditie. Het plotselinge, definitieve is helder. Het is geen vers uit de christelijke traditie. Daar is de dood weliswaar de laatste vijand, Maar ook, en juist, een poort naar het eeuwige leven. Geen slapen zonder weerga, maar leven zonder weerga.
-----------------------------
NOVEMBER
Het regent en het is november: Weer keert het najaar en belaagt Het hart, dat droef, maar steeds gewender, Zijn heimelijke pijnen draagt.
En in de kamer, waar gelaten Het daaglijks leven wordt verricht, Schijnt uit de troosteloze straten Een ongekleurd namiddaglicht.
De jaren gaan zoals zij gingen, Er is allengs geen onderscheid Meer tussen dove herinneringen En wat geleefd wordt en verbeid.
Verloren zijn de prille wegen Om te ontkomen aan den tijd; Altijd november, altijd regen, altijd dit lege hart, altijd.
J.C. Bloem
Kort commentaar:
November staat bekend als een sombere maand. Regen, kou, mist en wat al niet aan troosteloosheid. Nu kun je als optimist en blijmoedig mens je daar best door heen slaan. Maar als je hart dan ook nog droef en leeg is, versterkt november de somberheid. Vooral die laatste regels hechten zich zomaar in je geheugen.
-----------------------------
DE HERDERS
Omdat eenvoudigen verstaan Wat door geen ingewikkeld zoeken Noch lezen in geleerde boeken Begrepen wordt of nagegaan,
Zijn herders toen in uwe stal Geknield en hebben U aanbeden; Dit is tweeduizend jaar geleden En nog weet elk het overal.
Geen mens heeft ooit hun naam gemeld; De rest van hun onschuldig leven Is door geen wetenschap beschreven, Wordt slechts aan kinderen verteld.
Anton van Duinkerken
Kort commentaar:
In dit vers gaat het om de bijbelse regel: Worden als een kind. Wetenschappers kunnen op zoek gaan, maar vinden niets. Kinderen aanvaarden het als de gewoonste zaak van de wereld. Ook dit vers is op een tegenstelling gebouwd.
-----------------------------
WIJ HEBBEN HIER EEN PRIMA DOMINEETJE
Wij hebben hier een prima domineetje, hij komt uit Baflo. Zoiets zou mijn vader die altijd overal de zonzij zag, naar huis geschreven hebben, waar ook vandaan. Ik denk veel aan mijn vader, maar blijf erbij voor nog geen geld zijn dominee te willen horen, al zou ik graag nog wel een keer op dezen schonen zondagmorgen aan uwen dienst gewijd, in Baflo of in een dorp in Friesland een kerk willen zien uitgaan: een rode baksteenkerk, witte kozijnen, op een groene terp, onder een lucht waar blauw en wit driftig door elkander varen. (Op grond van deze kleuren zijn de noordelijke schilderscholen, De Ploeg, Worpsweder, Paula Modersohn en H.N.Werkman in één paraaf verklaard.)
J.B.Charles
Uit: DE GROENE ZEE IS MIJN VRIENDIN, GEDICHTEN 1944-1982
Kort commentaar:
Weer een vers waarin de vader een belangrijke rol speelt. De ik heeft afscheid genomen van het geloof van zijn vader. Hij wil in geen geval diens dominee horen. Hij spot met de ouderwetse kanseltaal. Het uitgaan van de kerk zou hij wel graag willen meemaken en dan onder een prachtige Groningse lucht, geschilderd door de leden van De Ploeg.
-----------------------------
DE OUDE KANSELBIJBEL
De oude kanselbijbel draagt vergeelde tekens van de tijd
Hij leidt een vredig zondagsleven en dient hen die het ambt bekleden
De goud gekleurde bijbelrand draagt sporen van de predikant
want, preekgeliefde teksten tekenen zich beduimeld af
Alleen het Hooglied heeft vrijaf, het glanst in onbezoeldheid
Lies Boven-Boonstra
Uit: HET HOOGLIED, EEN GESCHENK 1991
Kort commentaar:
Inderdaad, die oude kanselbijbels zien er vaak beduimeld uit. Zweethanden van talloze predikheren zijn daar debet aan. Maar ook is zichtbaar welke teksten vaak zijn bepreekt. En welke zelden of nooit. Daaronder viel Hooglied, zeker vroeger. Mooi die laatste regel met dat 'onbezoedeldheid'.
-----------------------------
STEL VIER BOMEN
Stel vier bomen op onderling gelijke afstand van elkaar. Eén speler in het midden wiens taak het is eerder bij een boom te zijn dan de andere spelers die rennen van stam tot stam en wisselen van plaats.
Lukt het - een ander komt in het midden.
Lukt het niet - hij mag het nog eens proberen.
Als je hier goed over nadenkt is het om gek van te worden.
Rein Bloem
Uit: SCENARIOS, 1970
Kort commentaar:
U kent dat spelletje wel: een vorm van boompje wisselen. Leuk voor wie een beetje snel uit de voeten kan. Maar voor iemand met de traagheid van een slak is het een kwelling. Ik denk dat dit bij de dichter het geval is. Trouwens je kunt van ergere dingen gek worden.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
IN DE PRUIMENTIJD
Woensdagmiddag. Pruimentijd. Achter bij de groenteboer. Taken zijn verdeeld: die kijkt, die klimt,die vangt, die steelt. We deden wat we konden. De zonde
was begonnen. Totdat een hard gesis, een adder onder 't gras: de groenteboer. Hij was over het hek geklommen. Zijn paradijs, gewonnen door hard werken
op het land, zag hij nu aangerand. Hij schreeuwde moord en was als brand. Wij vluchtten zonder eten. Wij hadden beter moeten weten.
Jan de Bas
Uit: DAT ZIJN ZO DE DINGEN WAAR HET HIER OM GAAT 2002
Kort commentaar:
Je bent in dit vers terug in de (ondeugende) jaren van je jeugd. Vlegeljaren genoemd.
Ik heb nu een tuin met veel fruit, ook pruimen. Ik denk tegenwoordig: als ze voor mij maar wat laten hangen.
-----------------------------
EEN NIEUW WOORD
Ik heb een nieuw woord geleerd:
verliefd. Mijn zus is verliefd
op haar krullen en de mus
op de broodkruimels en is de stoel
niet verliefd op de tafel?
Verliefd is een woord
waarmee ik toveren kan.
Als pappa het niet ziet, dan
tik ik het op zijn schrijfmachine
in het rood
en ik zie aan zijn gezicht
dat het werkt: het woord
brandt als een lichtje
en ik zeg het dan ook elke dag:
ik ben verliefd op de bloem
en ik ben verliefd op de kat.
Ik voel dat alles mooier wordt
als ik dat zeg; de bloem
een beetje roder en de kat
een beetje poezeliger en ook de straat
wat zonniger. Alles ziet er beter uit.
Ja, een woord als verliefd,
werkt als een toverstokje.
Armand van Assche
Kort commentaar:
Tijd van eerste aandacht voor verliefdheid.
Dat begint met het woord.
Je merkt als kind dat daar iets mee aan de hand is.
Fraai beschreven.
-----------------------------
DE HAND VAN MIJN VADER
Aan de buitenkant is de hand van mijn vader een polderland met riet en pluimgras blauw gezwollen beken en hier en daar, verstrooid wat zonnebloemen.
Aan de binnenkant is de hand van mijn vader een stafkaart met snelwegen en wandelpaden. Ik vind er altijd de weg op naar huis.
Armand van Assche
Kort commentaar:
Een kind heeft aandacht voor de hand van vader. Het beschrijft de buitenkant en binnenkant met fantasie. Het is niet zo jong meer. Het weet van pluimgras, van stafkaart en snelwegen.
Maar het belangrijkste is het slot: De ik vind er altijd de weg op naar huis.
Het is een veilige vaderhand. Een hand die je elk kind toewenst.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
VAN TWEE CONINCSKINDREN
Het waren twee conincskindren,
Si hadden malkander so lief;
Si konden bi malcander niet komen,
Het water was veel te diep.
Wat deed si? Sy stak op drie keersen,
Als savons het dagelicht sonc:
'Och liefste, comt, swemter over!'
Dat deed sconincs sone, was jonc.
Dit sach daar een oude quene (vrouw),
Een also vileinich vel;
Sy ghinker dat licht uutblasen,
Daer verdroncker dien jonghen helt.
'Och moeder,' seidese, 'moeder!
Mijn hoofjen doet mijnder so wee,
Mocht icker een kort half uertje
Spanceren al langhes de zee?'
'Och dochter,' seidese, 'dochter!
Alleen en meucht ghi niet gaen:
Wect op u jongste suster
En later die met u gaen.'
'Mijn alderjonsste suster
Dat is also cleinen kint,
Sy pluct maer al de roosjes
Die si in haer weghen vint.
Sy pluct maer al de roosjens,
En die bladertjens laet si staen:
Dan segghen maer alle die lieden:
Dat hebben conincs kindren ghedaen.'
'Och dochter, seidese, 'dochter!
Alleen meucht ghi daer niet gaen.
Wect op u joncste broeder,
Ende later die met u gaen.'
'Och moeder, mijn joncste broeder
Dat is also cleinen kint,
Hy loopter naer al de voghels,
Die hy in syn weghen vint'
De moeder ghinc nae de kerke,
De dochter ghinc haren ganc,
Tot sy er by twater een visscher,
Haers vaders visscher vant.'
'Och visscher,' seidese, 'visscher,
Mijn vaders visscherkijn!
Woudt ghi een weinich visschen,
Tsoud u wel ghelonet zijn.'
Hy smeet sijn net int water,
De lootjens die ghingen te gront.
Hoe haest was daer gevisschet
Sconincs sone, van jaren was jonc.
Wat troc si van haer hande?
Een vingherlinc (ring) root van gout:
'Hout daer, mijn vaders visscher,
Dees vingherlinc root van gout.'
Sy nam hem in haer armen,
Sy kusten hem voor sijn mont:
'Och mondelingh, kost ghy spreken,
Och hertje, waert ghyder gesont!'
Sy nam hem in haer armen,
Si spronker mee in de see:'
'Adieu, mijn vader en moeder!
Ghi siet mi nemmermee.
Adieu mijn vader en moeder,
Mijn vriendekens alle ghelijc,
Adieu mijn suster en broeder!
Ic vaerder nae themelrijc'
Anoniem
Kort commentaar:
Ter afwisseling voor de liefhebbers een Middeleeuwse ballade.
Eigenlijk moet je die hardop lezen.
De y wordt dan uitgesproken als ie.
Het is een droevig lied over liefde en dood.
Ja, over liefde die sterker is als de dood.
Ontroerend, steeds weer.
-----------------------------
DE BLAUWE BUSSEN
Er rijden blauwe bussen door de wijnrode straten er lopen paarse mensen alle mensen zijn paars.
En er staan lila luchten rondom de gele zon met het meer oranje zonlicht boven de schotse daken.
Maar alles is gelogen want alles hier is grijs alleen de bussen rijden blauw maar eenzaam de straat uit.
Hans Andreus
Kort commentaar:
De dichter schetst een kleurrijke omgeving. Alles staat er gekleurd op.
Maar alles is gelogen. Hij heeft het gefantaseerd. De werkelijkheid is grauw en depressief. Het enige wat klopt zijn die blauwe bussen, maar die rijden eenzaam de straat uit. Wat nog kleur heeft, verdwijnt.
Een vers met een droevig einde, maar met een fleurig begin gelukkig. En dat neemt niemand ons af.
-----------------------------
NA PASEN
't Is maandag en het is april, de lucht is kerngezond met ijsblokken bestapeld aan de blauwe horizon,
de wind draagt fonklend zonlicht koel als hoge berglucht mee, er wappert helder wasgoed wit als uitgestoken sneeuw.
't Is maandag en het is april, Uw kruis stond opgericht, ik mag met heel de wereld mee staan blinken in een witte zee van zuiverheid en licht.
Nel Veerman (1909-2002)
Uit: STENEN IN EEN MEER, 1991
Kort commentaar:
Een heerlijk blij gedicht. Want het is Pasen geweest. De steen is afgewenteld. En overal schijnt het blije licht van Christus Tot in het graf van onze geliefde.
-----------------------------
KIES
Bestaan kan iedereen. Er zijn vraagt moed. En wat de dichter doet is pleiten voor het een. Hij wil zijn leven niet door wekkers laten leiden of als een hond onthouden dat hij kan slapen tot het rinkelt naast zijn oor. Hij bauwt niet na wat hij soms uit een mond hoort vallen op tram acht, of met een zwarte kwast over een smoel geschreven ziet. Zelf houdt hij niet van vlekken maken, maar als het bot moet stelt hij dingen scherp zodat het snijdt. Hij woelt en spit graag, graaft de scherven uit de klei, haalt het beste wat er is naar boven, ook al weet hij dat er daardoor naast zijn hart een stem blijft jeuken, maar ach zo gaat dat als de dingen moeilijk worden en je bereid bent met een pen van krijt of kool te schrijven. Hij is het best geplaatst om iets over de gum te zeggen, omdat hij als geen ander weet hoe leeg het is als hij het blad omslaat, hoe snel de fout, maar ook hoe klein en hoe verlamd een hand van angst. En daarom juist blijft hij in potlood denken, want dat is volgens hem het wezen van er zijn.
Bart Moeyaert
Kort commentaar:
Een vers over het schrijven van gedichten.. De Antwerpse dichter Moeyaert probeert aan te geven waar het in zijn dichterschap om gaat. Hij pleit voor de moed om te zijn. En hij geeft voorbeelden van zijn keuzes. Een boeiend vers.
-----------------------------
DE ESSENTIE VAN HET MISSEN
Ik mis de linkshandige, schitterend spiegelbeeld naast mij aan tafel, ik mis
haar tot brakens toe dagelijks. Het is de kern van gemis, het missen zelf,
zegt men. Dat zal ik, met gestrekte hals, fijntjes ontkennen. Dat zal ik
schuimbekkend tegenspreken. De tijd is een ruimte, je bent altijd bij haar,
zegt men. Ik kijk in de lege spiegel. Geleerde onzin, schandalige troost.
Ze reed weg met mijn goud, mijn geluk in haar fietstas, hief haar smalle hand
en verdween tussen de weiden. De kern van gemis laat mij koud, geen wijsgerige
held gaat mij helpen. Ik mis het vlees, haar linkshandige lichaam.
Anna Enquist
Uit: DE TUSSENTIJD. GEDICHTEN 2004
Kort commentaar:
Deze bundel heeft Enquist opgedragen aan haar verongelukte dochter. Hier past weinig commentaar. Lees en wees ontroerd om haar gemis. En om uw gemis.
-----------------------------
LIEVELINGSDIEREN
Tussen de stenen hollen de platte, brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert een dier dat zo lijkt op herinnering, zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen en doodstil bij de minste aanraking.
Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt hun dadelijk verstijvende stofjassen, draagt ze tussen twee handen de kamer door. O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet houden in een kistje met onderaan glas? Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.
Eva Gerlach
Kort commentaar:
Een vers over een merkwaardig soort lievelingsdieren. Maar zo zijn kinderen. Onvoorspelbaar lief en aandachtig voor alles wat leeft. Ook voor pissebedden.
-----------------------------
DE BLIJDE BOODSCHAP
Ik zat met kloppend hart voor de kleurentelevisie,
en dacht: 'Zijne Heiligheid zal toch wel gewag maken
van het toenemend verval der zeden?'
En ja hoor, nauwelijks was hij begonnen, of ik hoorde al:
decadentia, immorale, multi phyl ti corti rocci;
influenza filmi i cinema bestiale
contra sacrissima matrimoniacale
criminale atheistarum rerum novarum,
(et cum spiritu tuo), cortomo:
nix aan de handa.
Het was jammer, dat het zo kort duurde.
Maar toen het uit was, was er fijne muziek van het leger.
Ik vind dit leven al geweldig. En straks nog
het eeuwige leven in de Hemel. Je vraagt je wel eens af:
'Waar hebben wij het aan verdiend?'
Gerard Reve
Kort commentaar:
Reve was een ironicus. Daarvan is dit vers een voorbeeld. Hij weet zijn lezers te boeien en te vermaken met zijn potjeslatijn. Maar je moet er altijd op bedacht zijn niet op het verkeerde been gezet te worden. En als we over het ontvangen van het eeuwige leven spreken, heeft Reve gelijk: Waar hebben wij het aan verdiend? Het antwoord ontbreekt helaas. Het zou ook niet passen binnen dit vers. Daar spot je niet mee.
-----------------------------
BLIJVEN
Zes jaar heeft ze geleerd wat blijven was: wat ouders deden, en wat alles dus ging doen: een tafel bij een stoel, nu bij toen. Het meervoud van geluk was: wij. Sindsdien heeft ze geleerd wat enkelvoud is. Zij. Nu weer half van jou, morgen half van mij. Toen ze acht was was ze tien. Eén helft van haar gezicht lief, de andere liever. Bang om te kiezen tussen verliezen en verliezen. Vandaag is ze gewoon twaalf. Vier ouders, twee echt, twee stief. Slapen gaan moet met eindeloos gezoen. Ze wint altijd. Ze heeft geleerd wat blijven is. Wat ouders niet en kinderen wel doen.
Herman de Coninck
Kort commentaar:
Het vers gaat over een dochtertje van twaalf jaar, gezien vanuit een volwassene. Hoe ze zich ontwikkelde van klein tot groter. Nu is ze twaalf maar wil kennelijk nog niet naar bed. Ze rekt de tijd door eindeloos gezoen. Heel herkenbaar. Wat bedoelt de dichter met ouders niet geleerd hebben wat blijven is? Scheiding? Ja, dat blijkt ook uit andere verzen van De Coninck.
-----------------------------
DE KOOPMAN
De koopman zit op zijn kantoor en somt Bij 't walmend licht der lamp de winst van 't jaar: Hij telt zijn posten preevlend bij elkaar En cijfert, tot zijn rug zich dieper kromt,
Als de balans niet sluit. Hij peinst en gromt, Half-binnensmonds en met verstoord gebaar Telt hij opnieuw, ontstemd om 't zoeken naar Een cijfer-cent, die niet te voorschijn komt.
En ... zijn winst vergeet hij, niet tevrêe Vóór 't vinden van het cijfer van een cent - Zijn kast is vol met hoopen klinkend goud: -
Ik ben bevreesd, dat ik soms óok zoo deê, En centen-cijferend mij heb ontwend 't Gouden geluk te zien dat 'k overhoud.
Albert Verwey
Kort commentaar:
Een sonnet van de tachtiger Verwey. Het draagt niet de kenmerken van de beweging van 1880. Het is een vrij traditioneel vers met een duidelijke moraal. Ik denk dat die levensles iedereen wel aanspreekt. Hoe gemakkelijk vergeten we onze rijke zegeningen en staren we ons blind op een betrekkelijk kleine ellendigheid.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DAT HEERTJE
Dat heertje met zijn witte das Was eertijds minnezanger: Doch sinds het die witte das aanheeft, Minnedicht hij niet langer.
Nu preekt het en doet huisbezoek, En voor de variatie, Houdt het 's winters, driemaal in de week, Lidmatencatechisatie.
Ik bezweer U, mijn allerliefste vriendin ! Den draak hier niet mee te steken; Er zit wezenlijk zoo iets aandoenlijks in. Dat een hart er wel van mocht breken.
Piet Paaltjens
Kort commentaar:
Ds. François Haverschmidt was predikant-dichter. Hij kon spotten als de beste. Dat doet hij ook in dit vers. Hij bezweert zijn geliefde niet met zijn ambt te spotten, terwijl hij zelf niet anders doet.
-----------------------------
RIJKE ARMOEDE VAN DE TREKHARMONICA
Rodica en Dodica waren aan elkaar gebonden zo heeft de vroedvrouw ze gevonden Rodica en Dodica de ooievaar speelde trekharmonica
Op de trekharmonica schilderde de schilder Rodica en Dodica Rodica was net zo groot als Dodica op die trekharmonica
Op de trekharmonica speelt het liedje van Rodica en Dodica Dodica had een vrijer lief en Rodica had er geen toch was Rodica net zo groot als Dodica
Met een lange ruk is het liedje uit op de trekharmonica van Rodica en Dodica Dodica is dood en Rodica is rood toch was Dodica net zo groot als Rodica
Paul van Ostaijen
Kort commentaar:
Een klankgedicht van Paul van Ostaijen. Getroffen door de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog raakte deze Antwerpse dichter geboeid door het dadaïsme. Hij zette zich af tegen schoonheid en traditie. De inhoud is gewoon een grapje, nonsens. Het klinkt mooi bij goede voordracht.
-----------------------------
ONTMOETING
Drie dagen lang loopt het spoor, doorgaan. Laat handen van vermoeide reizigers even wuiven naar vergeelde plaatsjes, doorgaan.
Treinrails komen samen, glimmen fel oranje. Slingeren, wenden, wisselen, geen terugkeren. Passagiers groepen drommen, verspreken zich in volle talen, lezen allen de krant van Babel.
Stations worden open monden van verbazing, daken verdwijnen, deze wereld wordt van glas. Sacrale blauwen versmelten met grond, dalen naar beneden engelenveren, metalen schubben.
Daar sta je dan: oog in oog met het beest, zijn naam is Ontmoeting, ook wel Doorgaan.
Sieger M. Geertsma
Uit: STRAATVLUCHTER Uitgeverij Passage 2002
Kort commentaar:
Er is geen ik, alleen in de voorlaatste regel een je (onbepaald). Er wordt drie dagen gereisd per trein. Waar en waarheen is niet helder. Het gaat maar door, dat reizen. Dat wordt gesuggereerd met dat herhaalde 'doorgaan'. Het is een vermoeiende reis, blijkt uit strofe 1. Zoals lang in een trein zitten vermoeiend, afstompend is.
Strofe 2 geeft impressies, als filmbeelden. De oranje rails wijzen op veel zon. Gaat de reis naar het zuiden? Fraai gezegd dat de passagiers zich verspreken in volle talen. Dat wijst op een internationaal gezelschap. De krant van Babel wordt gelezen, wat herinnert aan de spraakverwarring (zie Genesis 11).
Strofe 3 begint met een fraaie metafoor: stations worden open monden van verbazing. Kennelijk veranderen de stations van karakter. Dat kan komen door de vermoeidheid van de verteller. Als je goed moe bent, verandert je waarneming. Die wordt zelfs enigszins hallucinerend. Het kan ook zijn dat de stations werkelijk veranderen. Ik geloof meer het eerste: de waarneming verandert.
Strofe 4: Eindelijk is de bestemming bereikt. De ontmoeting vindt plaats. Het beest wijst niet bepaald op een feestelijke ontmoeting. De vermoeidheid slaat zo toe, dat hij degene of datgene als beest presenteert. En dan dendert in zijn hoofd de trein voort: doorgaan.
Samengevat: de verteller geeft een reeks impressies van een lange, dodelijk vermoeiende treinreis waarin langzamerhand de waarnemingen zodanig veranderen dat we bijna van een hallucinerend slot kunnen spreken.
br>
-----------------------------
VERLATEN TERREIN
Het mooiste van de kermis was niet het schelle geluid van botsende auto's het lonkende licht, de grijparm die het horloge miste of de zoete geur van de suikerspinwagen, maar de bleke vierkanten in het gras de afdruk die de kermis op de grasmat van het park achterliet.
En dat ik dan met mijn zusje aan de hand naar die plek terugkeerde en zei: 'Kijk, daar stond de draaimolen, daar de schiettent, en hier de jongen die kaartjes verkocht voor het spookhuis.'
Lernert Engelberts
Uit: IVOREN TOREN TE HUUR Uitg. De Harmonie 1997
Kort commentaar:
De herinnering aan de kermis is belangrijker dan de kermis zelf. Daarvoor is de ik dichter. De gewone mensen genieten van de kermis, maar de dichter vindt de herinnering eraan kostbaarder. En dat wil hij delen met zijn zusje.
-----------------------------
DIEET
Die huid eet zich een weg naar binnen. Twee aan twee worden de ribben teruggezet in de tamboerijn van de borst.
De heupen komen boven drijven in een bad van slinkend vet. Het gezicht wordt scherp gesneden met een mes van zelfverwijt. Tevreden tikkend registreert de weegschaal de verlichting.
Het spiegelbeeld wordt transparant, de schaduw laat al zonlicht door. Het is nu zaak om weg te kwijnen tot een rekstok van ivoor.
Ingmar Heytze
Kort commentaar:
Een heftig dieet. Als je zo wegkwijnt. Het zou me niet verbazen als het hier anorexia-patiënt betreft. Dat is een heel verdrietige ziekte. Niet alleen voor de patiënt, maar ook voor de ouders. Het is een scherp vers.
-----------------------------
THUISKOMST
Dit is mijn droom- het kleine huis aan de rivier; het rusteloze scheren van de zwaluw gaat er langs dak en raam; de roodborst nestelt bij de vlier. Een schip zeilt traag voorbij; de bel luidt over 't water.
En als ik nader waar de dijk zich buigt door 't land, richt kort zich op die in de lage tuin gebogen over de spade staat,-en met de vrije hand weert zij het helle licht beschuttend van de ogen.
Hoe ken ik dit gebaar, hoe is het mij vertrouwd, dit sterke opzien van wie daag'lijks naar de lucht en het wiss'lend, open water turend, rustig oud werd in dit dijkland en zijn ruime wolkenvluchten.
Er is een scherp herkennen van elkaar en dan komt zij langs het smalle klinkerpad gelopen,- maar keert nog terug en stoot de stroeve huisdeur open. Dit ogenblik- wat tellen zóveel bitt're jaren?
Ida Gerhardt
Uit: KOSMOS 1940
Kort commentaar:
De ik droomt haar thuiskomst. Ze (ik ga even uit van de veronderstelling dat de ik een vrouw is) beschrijft in strofe 1 het kleine huis aan de rivier. Het bepaalde lidwoord 'het' veronderstelt een bekend huis. Anders had ze 'een' gebruikt. Zwaluw en roodborst geven het huis perspectief. Het huis staat aan een rivier, waar een schip zeilt met een scheepsbel.
In strofe 2 gaat de droom door: de ik nadert het huis, waarin de tuin een vrouw staat te spitten. Die kijkt op en beschut met haar hand haar ogen tegen het felle licht.
Strofe 3: de ik herkent in haar droom dat gebaar. Het is haar zelfs vertrouwd. Ze neemt de tijd om in een paar regels dat opzien van de vrouw nader toe te lichten.
Strofe 4: De ik en de vrouw uit de tuin herkennen elkaar. De vrouw loopt haar tegemoet, maar keert terug en opent de huisdeur. Dat openen van de deur betekent veel voor de ik. Ze verzucht: 'Wat tellen zóveel bitt're jaren?'
Wat zegt die droom de lezer: Er komt iemand thuis na veel bittere jaren. Ze is dankbaar dat ze welkom is. Dat blijkt uit die veelzeggende laatste regel.
Nu ga ik naar de biografie van Gerhardt en ik vraag me af: kan ik daar wat mee? Jazeker: Ze heeft een buitengewoon moeizame relatie gehad met haar ouders, vooral met haar moeder. In 1955 verscheen haar bundel Levend Monogram. Het eerste deel is gewijd aan haar moeder. Ze schrijft daar onder andere:
'zij, die mij heeft gedragen; zij, die mij naar het leven stond in al mijn levens dagen.' (Gerhardt, 2001, p. 212)
Dat liegt er niet om. Tijdens haar studie is ze zelfs door haar ouders verbannen. Ze was niet meer welkom. Ik ga nu niet meer zeggen over die rampzalige relatie met haar moeder. Het is duidelijk dat het vers Thuiskomst past in dit verhaal. Ze droomt in 1940 van verzoening, van welkom. Ze hunkerde als jonge vrouw naar herstel van de gebroken verhouding. Uit het feit dat ze in 1955 in Levend Monogram nog schrijft dat haar moeder haar wilde verdrinken kunnen we de voorzichtige gevolgtrekking maken, dat het in wezen nooit meer goed is gekomen tussen die twee.
-----------------------------
DEK ME TOE
Zeg me dat het tijd is, zeg me dat ik moe ben, geef niet toe aan verzet, geef me een washand, de beer die ik ken, wijs me mijn bed, dek me toe,
ruik naar zeep, vertel mij hoe prinsessen slapen als bij wonder en verdwijn maar, ga niet te ver, stop mij onder, dek me toe,
laat mij alleen, strooi in mijn ogen geen zand, breng geen lied ten gehore, verzoen mij niet met de nacht, doe wat ik doe, dek me toe.
Paul Bogaert
Kort commentaar:
Dit vers is geschreven vanuit het perspectief van een kind. Maar dan wel van een merkwaardig kind. Het wil eigenlijk alleen toegedekt, zonder poespas. Dat vind ik vreemd. Geen van m'n kinderen heeft ook maar een signaal in die richting gegeven.
Er is dus met dit kind iets aan de hand. Maar wat? Ligt de sleutel soms in de laatste regel: doe wat ik doe, dek me toe? Is het wel vanuit kinderperspectief geschreven? Is het niet een volwassene die een kind toe dekt en verlangt naar hetzelfde? Eigenlijk naar liefde en aandacht. Dat is al voldoende. Minimale aandacht en toedekken is al voldoende.
Het kan ook zijn dat het over een depressief of oud iemand gaat met een doodsverlangen. Dan komt 'dek me toe' wel in een ander licht te staan. Maar wat doe je dan met: Doe wat ik doe, dek me toe? Meegaan in de dood?
-----------------------------
ZONDAGSKIND
Hij werd onmiddellijk bevrijd, zag aan dat men de draad doorsneed en wat te vieren had, over het dierlijke geloei voldaan.
Een zondagskind, geschapen voor de strijd. Kreeg overal de sporen van, vond in de spijlen van zijn box een koninkrijk,
was idolaat van letters. Op de borst moest voor het voeden steeds een grote O gezet. Die kuste hij maar liet weer los.
Zijn eerste woord was zwindeling. Hij was, zegt men, het alfabet voorbij en pas toen hij de maan ontdekte huilde hij.
René Puthaar
Kort commentaar:
Ik denk dat de dichter het over zichzelf heeft Zoals bij sommige dichters het geval is: zij rekenen zich tot de meest begaafde schepselen. Bescheidenheid is meestal niet hun sterkste eigenschap.
Hij was zeer vroegrijp: keek naar het doorsnijden van de navelstreng. Was al zo op letters en taal gericht, dat op de moederborst een O geschreven moest worden. Zo niet, dan wendde hij zich af. Hij was al zeer vroeg met moeilijke woorden bezig: zwindeling.
Volgens het WNT betekent het draaierigheid. Dus rondjes draaien en duizelig worden. Het zat er al vroeg in dat hij dichter zou worden, geboeid als hij was door letters en door de maan.
-----------------------------
DE JAS
Maar eerst is er een oude jas. Nu hangt hij aan de kapstok, binnenkort wordt hij verbannen naar het hok.
En eerst is er een avond waarop ik aarzel naar buiten te gaan. Buiten is het koud. In gedachten trek ik voor het eerst
die oude jas aan. Ik ben alleen op straat. Wie had dat durven hopen. Ik kijk in de ruiten en zie
voor het eerst mijn vader in de deze stad lopen. 'Waar ga je heen?' 'Nergens heen.' 'Dan gaan we dezelfde kant op.'
Wim Brands
Uit: IN DE METRO L.J. Veen, Amsterdam, 1997
Kort commentaar:
De dichter vertelde dat hij het gedicht schreef toen zijn vader nog leefde, toen hij besefte dat hij er op een dag niet meer zou zijn. Opeens kwam die jas bij hem op en stelde het zich voor hoe hij zich in die jas zou voelen. Zo ontdekte hij dat hij erg veel op zijn vader leek.
Strofe 1: Ik denk dat de dichter met het eerste Maar eerst bedoelt dat hij de jas voor het eerst bewust ziet. Waarschijnlijk hangt die jas daar al een tijdje, dat weet hij wel, maar hij loopt er steeds aan voorbij zonder er bij na te denken. De dichter ziet die jas ineens écht. Aan de kapstok hangt een oude jas van zijn vader, die er op een dag niet meer is. Die jas gaat binnenkort naar het hok, waar kennelijk afgedankte kleren worden opgeslagen. Oude huizen hebben vaak één of meer van dat soort hokken.
Strofe 2: De ik-verteller aarzelt naar buiten te gaan: het is koud. Hij trekt in gedachten de oude jas van zijn vader aan en gaat daarmee in gedachten naar buiten.
Strofe 4: Hij is in gedachten gelukkig alleen: hij voelt zich voor gek lopen. Hij kijkt in de ruiten en ziet zijn vader: zo lijkt de ik op hem. Hij vereenzelvigt zich met zijn vader en wisselt enkele woorden met hem. Vooral de laatste zin vind ik knap. Trouwens het hele vers spreekt mij erg aan. Het argeloze begin van strofe 1 en 2 vind ik bijzonder. Het is zo eenvoudig allemaal, maar subtiel.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DE BOOM DIE TUSSENBEIDE KWAM
Een man kwam met een zaag te leven. Spraakzaam was de zaag niet en ook kon de man het niet opbrengen de zaag te omarmen. Toch was er tussen hen het zachte zingen van de gordijnen een wolk die aan het raam voorbijtrekt en een vogel op de vensterbank, door beiden waargenomen.
Onverminderd het geringe dat van dag tot dag voldoende was.
Alleen de nachten brachten donkere portieken en een onrustige slaap. Niet de scherpe natuur van de zaag wierp de man terug uit zijn dromen maar de huiver van de boom die in het hoofd van de man was aangeplant.
Jan Baeke
Uit: ZO IS DE ZEE Uitg. De Bezige Bij 2001
Kort commentaar:
Eerst de titel: Daarmee kun je verschillende kanten uit. 1. De boom komt tussen de twee figuren uit het vers in te staan. Maakt scheiding. 2. De boom bemiddelt, brengt hen bij elkaar.
Strofe 1: De zaag is natuurlijk niet letterlijk bedoeld maar figuurlijk. In Zuidelijk Nederland is zaag zelfs bekend als een persoon die zeurt, zanikt, die langdradig en vervelend praat; zeurkous, zeurpiet, zeur, zaniker. (WNT)
Hun relatie is niet echt hartelijk en warm, maar toch hebben ze samen wel iets. Ik ga nu even voorbij aan die gordijnen enz.
Strofe 2. Dit geringe wat ze samen hebben, is toch voldoende om bij elkaar te blijven. Zo'n relatie bestaat kennelijk. Alles komt voor, zelfs het meest bizarre.
Strofe 3. 's Nachts komen er angsten. Niet door de partner, maar door de boom in het hoofd van de man. Hier speelt dus betekenis 2. Een boom brengt scheiding. Die boom is er aangeplant.
Wat is die boom? Opvallend is: niet een boom, maar de boom. De geeft aan dat de boom bekend wordt verondersteld. Die boom brengt scheiding in ieder geval. De al dunne relatie wordt erdoor aangetast. Dat geeft de man huiver en angst. Meer kan ik er niet van maken. Hoe de dichter op die boom komt, vraag ik me af. Misschien de boom der kennis, waardoor hij langzamerhand in de gaten krijgt, wat een ellendig leven hij heeft met die vrouw? Op een bepaald moment breekt bij hem het licht door. En dat is beangstigend.
-----------------------------
VROEGE VOORJAARSMORGEN
De koek is op. De muisjes zijn bevroren. De boter ligt onneembaar in de vloot. Ik poog vergeefs een huivering te smoren: april betoont zich wreder dan begroot.
Toch eet ik dankbaar mijn genadebrood en ben ik blij dat ik het ochtendgloren weer mag aanschouwen, en de buurthaan horen, en dat ik tot bestaan ben uitverkoren: een ander is zijn hele leven dood.
Simon Knepper
Kort commentaar:
Er valt in het leven wel het een en ander tegen. Toch is het mogen bestaan een uitverkiezing. Vergelijk dat maar eens met iemand die zijn hele leven dood is!
De ik spreekt zijn dankbaarheid uit voor het leven, waartoe hij is uitverkoren. Die dankbaarheid komt de Schepper toe.
-----------------------------
COUVEUSE
Kijk hoe stil ze worden bij de luier die het klein karkas omvat, zoals de scherf van een eierschaal het beetje leven dat de avond niet zal halen.
De telefoon eruit, gordijnen dicht, zo groot en zo onwerkelijk hun huis vandaag. Kijk hoe stil ze zijn nu, niet ontwaken uit hun boze droom.
Erheen, steeds maar weer erheen in kijken schuilt nog altijd wat beweging en in traanvocht hoop.
Kijken - en vooral niets zeggen, want in het woord loert gevaar: is het gezegd, dan is het waar.
Paul Gellings
Uit: ANTIEK FLUWEEL, Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam 1997.
Kort commentaar:
Ineens staan we met de ouders bij een baby in een couveuse. Ze staan doodstil bij de luier die het karkas omvat. Karkas: zo klein is hun schatje. De luier lijkt op de scherf van een eierschaal. Een pasgeboren vogeltje heeft vaak nog een stukje eierschaal aan zich kleven. Dit kindje zal de avond niet halen.
Dat bericht slaat in. Onvoorstelbaar. Telefoon eruit, gordijnen dicht, even geen contact. Kijk, zegt de verteller, hoe stil ze nu zijn.
Erheen, steeds maar weer erheen. Steeds maar weer kijken en hopen. Wat herkenbaar!
Deze ouders spreken niet. Ik ken ouders die wel spreken, vooral tot God. En die oog hebben voor het licht van Christus, dat ook in een couveuse schijnt.
-----------------------------
OP DE HOGE
Liep augustus op zijn einde, sloot de badmeester de hokjes af, fietste neuriënd september in.
Niemand was er dan ook bij dat ik de plank betrad. Ik was geblinddoekt als een deserteur.
Dit zijn de stappen bang bang bang. In het Bospad op de hoge zweet men het peentje bangverlang.
De zon stond even laag als ik en stond op punt van zakken in de grond. Wie mij naar boven had gebracht?
Ach mijn lief. En ik wist: morgen word ik wakker maar ontkomen kan ik niet. Uit de schoonspringdroom
ontwaakt men met de schoonspringdroom. Ik wist: ik maak ze nu dan dus. De aanstalten. Ik sta precies
zo hoog als nodig om bevreesd te zijn. Dit is de toegedachte afstand tot het lussenwevend water doopselzacht.
Het heeft me altijd opgewacht - maar waarom vrees ik dan ineens het bad alsof het heel snel leeggelopen is?
Dat zo ik sprong - ik wil, ik wil - ik vallen zou en niets mij ving?
Willem Jan Otten
Uit: OP DE HOGE Uitg. Van Oorschot Amsterdam 2003
Kort commentaar:
De ik staat op een hoge duikplank. De badmeester was al weg en nu gaat hij alleen de hoge duikplank op en vindt het heel erg eng om daar van te springen.
De man zit boordevol angst, prachtig beschreven, voor de sprong van de hoge duikplank. Ik denk, dat zijn liefje de inspiratiebron is. De regels: wie hem naar boven bracht en mijn lief, volgen na elkaar. De vraag uit de ene regel wordt beantwoord in de volgende. Een aansprekend vers.
-----------------------------
SPECIALITEIT
Ze gaan als snelle borsteltjes langs alles wat wij zagen.
Neergeslagen geven ze bescherming tegen de liefde en vliegen.
Ze wegen verdriet en plezier, geleiden die naar onze kaken.
God, zo wordt beweerd, heeft ons uit klei gevormd.
Nog geen beeldhouwer hier zag ik wimpers maken.
Cees van Hoore
Uit AS VAN DE KONING, NIET BLAZEN Uitg. De Harmonie 1992
Kort commentaar:
Een lied over wimpers. In de eerste drie strofen wordt hun functie beschreven. Wat God gemaakt heeft, kan geen beeldhouwer maken. Zo is het.
-----------------------------
KRUIM
Wat heel is, kunnen wij niet zien, het is te groot, het past ons niet en niet in onze hoofden
maar wat aan mootjes, haksel is, verkiezeld, kruim, gepureerd, verstoven of ontbonden -
al het verdeelde zit voorgoed in ons.
Eva Gerlach
Uit: KRUIM Uitg. Herik Landgraaf 1996
Kort commentaar:
Onze samenleving is fragmentarisch geworden. We maken ons druk over details, maar het grote geheel wordt uit het oog verloren. Die fragmentarisering is een kenmerk van onze samenleving. Mensen kijken naar hun eigen belang. De rest kan ze niet schelen.
De wereld in zijn geheel is te ingewikkeld geworden, de problemen zijn te groot om nog in ons hoofd te passen. We zien slechts fragmenten, details. Die kunnen we nog wel bevatten en daarmee houden we ons bezig.
-----------------------------
VOX POPULI
Steeds minder wordt de fantasie fantastisch, steeds kleiner de wereld, korter de reisduur, de voetbalbroeken.
Narcissen verdrogen en worden door tulpen vervangen, de kat werpt tussen ontsproten bintjes negen jongen waar geen bik voor is.
Elke dag poets ik zorgvuldig mijn schoenen en gebit terwijl er verrekt, gecrepeerd en gemoord wordt. Maar als je zo denkt word je gek.
Hans R. Vlek
Uit: ZWART OP WIT, 1970
Kort commentaar:
Vox populi betekent stem van het volk. Het gaat hier om de grote massa: volstrekt antiburgerlijk. Ze zeggen recht voor z'n raap waar het op staat en gaan graag hun eigen gang, zonder zich te storen aan de mening van een ander.
Die kleurrijke wereld verdwijnt langzamerhand. Ze houden zich bezig met hun kleine gedoetjes: narcissen vervangen door tulpen. Een kat niet laten steriliseren, maar negen jongen laten werpen, terwijl er geen eten is voor die katten.
Dit vers is een aanklacht is tegen de oppervlakkigheid. De dichter vindt dit wel degelijk erg. Als je écht gaat denken aan wat er allemaal in de wereld gebeurt, als je dat écht beseft, dan word je gek.
-----------------------------
VROEGE VOGELS
Ik dicht graag 's nachts. Maar nu is het al laat en ik word te duf voor rijm en metafoor. Een schrille toon, dan breekt het schallend door: het zangkoortje van ijdele castraten.
Een merel zingt een melodietje voor, een tweede bootst het na zonder hiaten en componeert tot slot zijn eigen maten. Arpeggio's, trillers: wat een kletsmajoor.
Een dwarsfluitist 's nachts zou men koppensnellen maar voor de vogels hangt men pindaslingers en luistert dwepend naar hun decibellen.
Waarom toch? Als ik de tv aanzet en een artiest fluit net zo op zijn vingers, dan zap ik haastig naar een ander net.
Patty Scholten
Uit: ONGEKUSTE KIKKERS Uitg. Atlas 1997
Kort commentaar:
De ik vertelt graag 's nachts te dichten. Dan is het rustig. Tenminste… Nu is het al laat en het lukt niet erg meer: zij is te moe voor rijm en metafoor. Opeens begint bij het krieken van de dageraad het vogelkoor. Al die vogels zingen door elkaar en met elkaar de lof van hun Schepper. Veel mensen zijn enthousiast over het vroege vogelkoor. De ik houdt zich een beetje op de vlakte. Van alle andere soorten gefluit moet ze niets hebben. Dat haalt het ook niet bij het vogellied. (met dank aan Ans voor haar correctie)
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
VROUW
Ik zie haar nog zitten: een simpele bank met een simpele vrouw met twee simpele handen omhoog naar de lucht, voor het rood van de tuin in de zon; als een meisje zo rank,
als een kind zo verwachtingsvol, ondanks haar jaren. Ze neuriede zacht en ze lachte daarbij in geboeide vervoering. Ze keek niet naar mij, ze keek naar haar handen. Die maakten gebaren
als bloemen, dan bloeide zij, vissen: zij zwom, als vogels: daar vloog zij. En ik? Liever dan te geloven in wonderen, onder het mom van een groet, als voorbijganger, brak ik de ban en ik wandelde verder en keek niet meer om en maakte er simpel een ziektebeeld van.
Harmen Wind
Kort commentaar:
De vrouw kan aan het dementeren zijn, maar ze kan ook een 'simpele ziel' zijn. Iemand die geestelijk niet helemaal volgroeid is.
De vrouw kijkt niet naar hem, ze gaat helemaal op in haar gebaren, in het wereldje waarin ze leeft, ze is 'in vervoering'. Ik denk dat hij die ban verbroken heeft door te groeten. Fraai getekend. Je ziet die vrouw helemaal zitten op dat bankje.
-----------------------------
EEN VROUW
alsof het een harp was die in zijn hart paste, een droom van een ding dat mooi was als een voetstap in zand
zo gevoelig als gras, zo goed van vorm als een ei, geheimzinnig als een spinnewiel of wimper- kruller, luchtig als turf
vreemd als een sneeuwvlok lekker als een teruglopende wekker, zacht als de luchtbel in een waterpas
helaas: zo gevaarlijk als een vliegenvanger
Arie Gelderblom
Uit: FAMILIE EN ANDERE KENNISSEN Uitg. De Bezige Bij 1977
Kort commentaar
De titel luidt Een vrouw. Dat een doet niet direct denken aan een bepaalde vrouw. Maar je spreekt niet in de verleden tijd over een vrouw in het algemeen. Dus ik denk toch aan een specifieke vrouw.
Waarom hij dan toch over 'Een vrouw' spreekt? Misschien om in haar de vrouw in het algemeen te kenschetsen. Ze staat model voor andere vrouwen.
Hij spreekt heel creatief over haar. Ze roept in hem prachtige beelden op. Ook heel gevarieerd. Het is een loflied, waarbij de dichter niet in clichés vervalt. Dat kan gemakkelijk. Het zijn originele beelden, maar toch begrijpelijk.
En als hij haar beschrijving heeft voltooid, volgt daarop een slotzin, waaruit blijkt hoe deze vrouw de dichter in haar greep heeft.
-----------------------------
SOUVENIRS
Er wordt weer heel wat prachtigs mee naar huis genomen: een asbak waar een wulpse Lorelei op prijkt, een blikken Eiffeltoren die van koper lijkt, een echte imitatiezijden sjaal uit Rome,
Manneke Pis in zakformaat dat ook kan plassen, een heilige uit Benidorm (made in Taiwan) van plastic en waarvan het lichtje branden kan en stapels leuk bedrukte T-shirts, petjes, tassen.
Om maar te zwijgen over ziektes en de rest... Wat dacht u van de Afrikaanse varkenspest?
Jan Boerstoel
Kort commentaar:
Het is allereerst een grappig gedicht, zeker ook spottend. Als je in het buitenland bij die souvenirwinkeltjes loopt, dan weet je niet wat je ziet. Het is allemaal nep en kitsch wat de klok slaat. Die rotzooi nemen ze allemaal mee.
In de laatste zin wordt de dichter ineens bloedserieus: niet alleen onschuldige rommel, maar ook de levensgevaarlijke varkenspest.
-----------------------------
SPOEDDEBAT
Je zou je regelrecht in Artis wanen: een kleine kikker kwaakt en blaast zich op, luid toegejuicht door kippen zonder kop, de ezels huilen krokodilletranen.
Een zevenslaper zit discreet te snurken, een zwartekousenkraai krast ach en wee, de ratelslang heeft weer eens geen idee, maar wijt in stilte alles aan de Turken.
Ziedaar een blik in 's lands vergaderzaal, het onderwerp is de cultuur ditmaal.
Jan Boerstoel
Kort commentaar:
Een kijkje in het parlement, alsof je in een dierentuin verkeert. De kikker die zich opblaast is diegene die aan het woord is, hij wordt toegejuicht, maar door kippen zonder kop, dus zonder verstand. En dan zijn er die slapen (zo gëinteresseerd zijn ze), of geen mening hebben, of alles zomaar aan buitenlanders wijten. Is de zwartekousenkraai lid van de SGP?
Een debat dat geen debat is, want niemand lijkt echt begaan met cultuur. Om dat laatste gaat het: cultuur interesseert ze geen barst.
-----------------------------
SONNET
Soms loop ik 's nachts naar het Victoriaplein, Als kind heb ik daar namelijk gewoond. Aan vaders hand zijn zoon te zijn, Op moeders schoot te zijn beloond.
Om niet. Om niet is het, dat ik hier ga, De vrieskou in mijn jas laat dringen, Alsof de tijd zich ooit zou laten dwingen, Terwijl ik roerloos in de deurpost sta
Om thuis te komen. En zo simpel is de gang Om tot dit moeilijk inzicht te geraken: Dat ik geen kind meer ben; dat ik verlang
Naar iemand die nooit kon bestaan: Een jongetje die alles goed zou maken - De tijd die stilstond en hem liet begaan.
Ischa Meijer
Kort commentaar:
De ik is opgegroeid op het Victoriaplein (Amsterdam). Daar was hij kind. Nu hij oud is, loopt hij er 's nachts soms heen. Opvallend: 's nachts en soms.
Hij noemt twee herinneringen: aan zijn vader; hij wandelde aan zijn hand, aan zijn moeder; hij zat op haar schoot. Allebei aan het Victoriaplein.
Prachtig zie je het effect van een simpele repetitio of herhaling: om niet, om niet. Dat betekent: voor niets. Hier wil het zeggen: tevergeefs, tevergeefs. Die herhaling wijst op emotie. De ik is sterk emotioneel bij dat teruggaan naar het huis van zijn jeugd. Hij weet dat hij niets terugvindt van vroeger.
In de gang komt hij tot het moeilijke (verdrietige) inzicht: ik ben geen kind meer. Dat is helaas voorbij. Hij verlangt bovendien naar iemand die nooit kon bestaan. Hij heeft zijn jeugd geïdealiseerd. Die was zo leuk niet. Ischa had een moeizame relatie met zijn vader. Ischa voelt zich kennelijk schuldig.
De laatste regel: hij verlangt naar de tijd die stilstaat en die hem de gelegenheid geeft alles goed te maken, wat tussen de ouders verkeerd zat. Of dat hij goed zou maken wat hij in het verleden in de ogen van zijn ouders niet goed had gedaan, waarin hij niet beantwoordde aan hun verwachtingen.
Het is een nostalgisch sonnet, van een oudere man die terugverlangt naar de tijd van zijn jeugd en die graag wat fout ging, goed zou maken. Maar helaas, de tijd laat zich niet dwingen.
-----------------------------
DOOD
Dood. Heb geen angst. Talm niet voor mijn deur. Kom binnen. Lees mijn boeken. In negen van de tien kom je voor. Je bent geen onbekende.
Hou mij niet voor de gek met kwalen waarvan niemand de namen durft te noemen. Leg mij niet in een bed tussen kwijlende kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen. Klop mij geen geld uit de zak voor nutteloze uren in chique klinieken.
Veeg je voeten en wees welkom.
Eddy van Vliet (1942-2002)
Kort commentaar:
De dichter spreekt de dood aan. Hij wil liever meteen sterven als het toch moet, dan te moeten vechten voor het leven. Uitstellen heeft namelijk toch geen nut of zin, bovendien heeft hij het overlijden geaccepteerd en heeft hij er vrede mee. Niets in dit vers spreekt ook maar van de dood als 'poort naar het eeuwige leven'. Jammer.
-----------------------------
EEN FOTO
Van die razzia zijn foto's: Jonas Daniël Meijerplein, waar de Duitse militairen joden aan het treiteren zijn.
Een bange man met keurige schoenen, lange jas en vlinderdas, wordt over het plein gedreven of het naar een veemarkt was.
Drie Duitse soldaten staan er met een spottend lachje bij en daar kijkt een vierde Duitser, misschien toch beschaamd, opzij.
Stel je voor, je zag die foto van de man met vlinderdas en je zou opeens ontdekken dat het je eigen vader was.
Soms moet ik er ook aan denken hoe 't die andere zoon vergaat, die ontdekte: kijk, mijn vader is die lachende soldaat.
Willem Wilmink (1936-2003)
Kort commentaar:
Allereerst de foto: https://www.tweede-wereldoorlog.org/jdmeijerplein.html
Dit vers is een beschrijving van de foto. Er werd een razzia (invallen in huizen van joodse mensen) gehouden. Naar aanleiding van deze razzia kwam de Amsterdamse bevolking in opstand tegen de houding van de Duitsers ten opzichte van de joden. Deze opstand is later bekend geworden als de Februaristaking.
Op de foto zie je een joodse man in lange jas, met vlinderdas, die ook uit zijn huis gehaald is. Op de foto zie je ook dat drie Duitsers er lachend naar kijken, de vierde kijkt opzij waarvan de dichter hoopt dat hij zich tenminste nog wel schaamt.
Dan zegt de dichter, stel dat je die foto bekijkt en je ontdekt dat die joodse man je vader is! Of stel dat je die foto bekijkt en je ontdekt dat een van die drie lachende mannen je vader is! Het zal inderdaad je vader maar zijn.
Wilmink bekijkt het vanuit het standpunt van de zoon, zowel de zoon van de joodse vader als van de Duitse. Dus weer een vers gebouwd op een tegenstelling. Stel je voor dat je ontdekt dat een van die mensen op de foto je vader is. Hoe zal dat zijn voor die kinderen? Zullen ze boos zijn, verdrietig, geschokt?
Een aangrijpend vers.
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
NIETS
Het leven je zou het je moeten kunnen herinneren als een buitenlandse reis
en er met vrienden of vriendinnen over na moeten praten en zeggen
het was toch wel aardig, het leven, en flarden zien van vrouwen, geheimen en landschappen
en dan tevreden achteroverleunen maar doden kunnen niet achteroverleunen.
En ook verder kunnen ze niets.
Cees Nooteboom
Kort commentaar :
Als doden met elkaar konden terugblikken op het leven, zou dat wel leuk zijn. Maar doden kunnen niets, ook niet terugblikken. Althans volgens de visie van de dichter. Als christen weten we niets van terugkijken. Wel van vooruitkijken naar eeuwig leven in heerlijkheid. Dat is wat anders dan de dichter bedoelt.
-----------------------------
LA BELLE ET LA BÊTE
Zo is het steeds geweest en zal het ook zo zijn ? La belle en het beest, de bloemen en het zwijn.
Al kijkt het varken rond om als een pauw te lopen, al komen uit zijn mond de parelen gedropen,
al doet hij als een kat hooghartig en welvarend, al wappert hij met wat vleugels zijn bij een arend,
hij heeft een platte snuit. Ook bij het mooiste weer poseert hij naast zijn brood als varken zonder meer.
Guillaume van der Graft
Kort commentaar:
Hier hebben we een Franse versie van Beauty and the beast (musical van het jaar 2006). Kort gezegd gaat het om het thema: je blijft wie je bent. Wat je ook onderneemt, je kunt jezelf niet veranderen. Het varken wordt nooit een pauw, of hij nu hoog of laag springt.
Kortom: Al draagt een aap een gouden ring, hij is en blijft een lelijk ding.
-----------------------------
KINDER-LIJK
Constantijntje, 't zalig kijntje, Cherubijntje, van omhoog D'ijdelheden hier beneden Uitlacht met een lodderoog.
'Moeder', zeit hij, 'waarom schreit gij, Waarom greit gij op mijn lijk ? Boven leef ik, boven zweef ik, Engeltje van 't hemelrijk.
En ik blink er, en ik drink er 't Geen de schinker alles goeds Schenkt de zielen die daar krielen, Dertel van veel overvloeds.
Leer dan reizen met gepeizen Naar paleizen, uit het slik Dezer werreld, die zo dwerrelt: Eeuwig gaat voor ogenblik'.
Joost van den Vondel
Kort commentaar:
Er staan in die prachtige klaaglied een paar nu onbekende woorden: lodderoog = vriendelijk lachend (r.4) greit = huilt (r.6) dwerrelt = wankelt (r.15)
Constantijn was een zoontje van Vondel die jong stierf. Vondel schreef het voor zijn verdrietige vrouw, Maaike de Wolff. Vooral in de laatste strofe roept Vondel zijn echtgenote op Haar gedachten naar Boven te richten vanuit deze wankele wereld. Het eeuwige is meer dan nu tijdelijk.
-----------------------------
CONFRONTATIE
O, aarden kruik, mijn bijna evenbeeld,
hoe zult ge mij, hoe ik u binnendringen?
De schok der confrontatie breekt ons beiden:
tenzij aan scherven blijven wij vervreemd.
Piet Los
Uit WIJNAZIJN 1978
Kort commentaar:
Los heeft fraaie kwatrijnen geschreven.
Dit is er één van.
Hij was psychiater van professie.
Hij wist dat mensen vreemden voor elkaar blijven,
als ze zich niet durven prijs te geven aan de ander.
Zoiets maakt je heel kwetsbaar.
Daarom kan dit alleen bij vrienden op wie je absoluut kunt dicht varen.
En die zich ook bij jou veilig moeten weten.
Meesterlijk is de slotzin.
Onvergetelijk als je dat durft te ervaren.
-----------------------------
PSALM 43:1 EN 4
Geduchte God, hoor mijn gebeden,
strijd voor mijn recht en maak mij vrij
van hen, die vol arglistigheden
gerechtigheid en trouw vertreden,
opdat mijn ziel uw naam belij
en U geheiligd zij.
Dan ga ik op tot Gods altaren,
tot God, mijn God, de bron van vreugd.
Dan zal ik juichend stem en snaren
ten roem van zijne goedheid paren,
die na kortstondig ongeneugt
mij eindeloos verheugt.
Kort commentaar:
Op 13 maart 1941 vond op de Waalsdorpervlakte de eerste grote fusillade plaats in ons land uit de Tweede Wereldoorlog. Jan Campert dichtte over hen 'De achttien doden'. Eén van de gefusilleerden was de gereformeerde onderwijzer Leendert Keesmaat uit Dordrecht. Op weg naar de fussiladeplaats zette Keesmaat Psalm 43 vers 1 in, gevolgd door het magnifieke vers 4. Zo liep de groep met opgeheven hoofde zingend haar dood tegemoet. De kogel was 'kortstondig ongeneugt' gevolgd door een eindeloos verheugen bij God. Toen de salvo's klonken zongen de achtergebleven gevangenen in Scheveningen het Wilhelmus.
Al jaren wordt op 13 maart in de Grote Kerk te Vlaardingen bij de uitreiking van de Geuzenpenning Psalm 43 aangeheven. Heel bijzonder: aanwezigen van allerlei kerkelijke en niet-kerkelijke pluimage zingen dan samen couplet 1 en 4 in de 1773-berijming. Dat hadden die arme kerels in 1941 nooit kunnen denken!
Schilderij van De Ploeg Groningen
-----------------------------
DEZE DAG
Wie moet ik bedanken voor deze dag?
Moet? Mag- als je wil. Ja ik wil.
Bedanken wie? Dat ik ontwaakt ben.
Dat ik mezelf nog herken. Dat ik vannacht niet
in een monsterachtig ongedierte ben veranderd.
Ik wil u bedanken
wiens naam mij te binnen schiet telkens
als ik het licht en lichter zie worden.
God is uw naam in alle talen der mensen
en licht is uw pseudoniem.
Toen ik klein was dacht ik Hij ziet me.
Nog hoop ik dat Gij mij ziet.
Bedanken wil ik voor de liefde die ik in mij voel.
Ik wil mijn liefde louteren.
En voor de woorden, ik wil de woorden
van alle mensentalen mooi uitspreken.
Waarheid spreken wil ik, maar geen pijn doen.
Dat kan niet? Maar dan zo min mogelijk pijn
en in één adem troosten en tranen drogen.
Ik wil goed zijn, ik wil een leeuw en een lam zijn,
geen takje krenken, opgewassen
tegen windkracht tien, niet buiig, lachen
en huilen, en dat het mag als het moet.
Ik wil de vragen stellen die mij laat in de avond
wakker houden; van wie het licht is, het water,
dat duizenden in duisternis leven, miljoenen
vuil water drinken en sterven van dorst-
van wie is de aarde?
Zie ik nog wat ik zie, sinds Gij mij hebt gezien?
Ik zie meer ongelukkige mensen.
Ik zou vandaag in vrede willen zijn
met de mensen die Gij om mij heen hebt geschapen.
Moge ik aan het eind van een lang leven
gelukkig zijn.
Huub Oosterhuis
Uit Een maal zeventig 2003
Kort commentaar:
Dit vers geeft weer wat een kind van God aan gedachten bij zich kan dragen.
De moeite waard om je eigen dagelijkse gedachten over en met God eens naast te leggen.
-----------------------------
FOTO
We waren toen aan zee
maar ik weet er niets
meer van, wel weet ik
hoe mijn vader me omhoog
gooide en later weer opving.
Dat moment dat moeder
in de camera ving:
Vader ik kom, ik kom
ik zweef in de lucht
boven zee als een vliegtuig.
Mijn armen gespreid
ik wist zeker: hij vangt me op
de verrukking, de angst ook
mijn voeten gestrekt
juichend maar zonder geluid.
Remco Ekkers
Kort commentaar:
Er zijn van die verzen die je als christen direct metaforisch leest.
De vader wordt dan Vader met een hoofdletter.
Dit vers doet je denken aan Deut.32:11.
Daar gaat het over het volk van God.
Maar er is niets mis mee om dat ook heel persoonlijk te duiden.
Dag aan dag draagt Hij ons, zegt het psalmwoord.
Heerlijk te weten: Hij vangt me op.
Hoe dan ook.
Wat een troost en bemoediging!
-----------------------------
BOEK
Toen ik nog geen boeken had,
hadden wij één boek.
Het boek der boeken heette dat,
het was geen pocketboek.
Het was een heel dik boek,
dat in een zwarte omslag
als een baksteen op de hoek
van de schoorsteenmantel lag.
Het bindwerk was versleten,
de rug van leesgenot gekromd,
de bladen van 't vette eten.
Het lag daar als een dam,
hoe hoog de kachel ook stond,
het vatte nooit eens vlam.
Rien Vroegindeweij
Uit 'Statig Landschap Achter Glas', 1982
Kort commentaar:
De dichter herinnert zich zijn ouderlijk huis.
Daar lag één boek op de schoorsteen: een statenbijbel.
Het lag daar als een baksteen: dik en zwaar.
Het was stuk gelezen. Fraai die derde strofe.
Maar dat was verleden tijd.
De laatste strofe verraadt de houding van de dichter:
Wat hem betreft mag de vlam erin.
De titel van de bundel is veelzeggend in dit verband.
Triest: want juist in die bijbel ligt zijn behoud.
Want die spreekt op elke bladzij over de Verlosser van de wereld.
Stilleven met een bloemenmand door Pieter Casteels III (1648-1749)
-----------------------------
ZONDAGOCHTEND, WIELWIJK
De nevel hield de geuren bij de grond.
Uit open kerkdeur kwam een walm
van wierook. Geheim sloop
Rond het ziekenhuis de ether.
Bij het bejaardenhuis hing
een belofte in de lucht
van zevenhonderd karbonaden.
Jongere geuren waren niet voorradig.
Het park lag uitgebloeid.
De Opels der gelovigen waren
gestald. De roekelozer wagens
van 't volk dat straks
ter voetbal trekken zou
stonden nog roerloos in de kou.
De vogels wachtten op de zon.
Tot dan: kyrie eleison.
J. Eijkelboom
Uit: TOT ZO VER 2002
Kort commentaar:
De dichter wandelt door Wielwijk in Dordt.
Hij snuift de geuren op van zondagmorgen.
Treffend beschreven.
Die laatste woorden geven te denken.
Heer, ontferm U.
En dat uit de mond van een dichter
die zegt zijn geloof verloren te zijn.
Heimwee naar de zondagen van zijn jeugd?
-----------------------------
OPDRACHT
Schrijf je nog wel eens jongen?, vroeg mijn moeder mij.
Je maakte van die mooie verzen vroeger en verhalen.
Ik vraag mij af: in wat voor wereld leven wij.
Moet je nog thee? Ik bedoel: dat banale,
ze schrijven over dingen waar geen woorden
voor zijn. Ze keek omhoog. Begrijp jij hoe
men zich zo kan verlagen, zich zo door de
maalstroom van deze tijd - och jongen, toe,
doe jij er eens iets aan, jij bent toch mans
genoeg om iets van waarde voor het leven
te maken, met als stimulans
het Woord des Heren dat ons is gegeven?
Ze keek mij aan. Ze greep haar laatste kans:
Iets om te lachen dan, misschien. Ze lachte even.
Harmen Wind
Uit: HET SCHEERMES VAN OCKHAM 1992
Kort commentaar:
Je ziet het tafereeltje voor je:
een oude moeder met haar zoon,
die verzen schrijft.
Ze kan niet tegen de verloedering van vandaag
en vraagt haar zoon daar wat tegen te doen.
Dat niet alleen: het bijzondere is,
dat ze de richting aangeeft: het Woord des Heren.
Maar de zoon reageert niet.
De moeder weet dat ze daarmee niet meer bij hem hoeft aan te komen.
Triest slot.
Roze anjers in een vaas door Sophia Laskaridou (1882-1965)
-----------------------------
ZWANEN
Zwanen zien er altijd zo nieuw uit
zo zondags, zo pas in bad geweest;
Maar spelen of spetteren in het water,
dat doen ze niet. Zwanen zijn niet vrolijk.
Zij willen ook altijd weg. Daarom wiegen zij
met hun lange hals als met een witte zakdoek
en zo droevig dat ze kijken.
Zwanen kunnen geen tranen laten.
Maar zwemmen, dat kunnen zij, statig drijven
altijd recht vooruit als witte bootjes
met onzichtbare roeispanen.
En opeens verandert alles van kleur
als zij hun vleugels openslaan
en zich languit rekken in de spiegel
van de vijver. Dan kraait het water
van plezier en klapt in zijn handen.
Armand van Assche
Uit: DE ZEE IS EEN ORKEST 1978
Altiora -Averbode
Kort commentaar:
De zwanen beschreven vanuit het perspectief van een kind.
Heel beeldend en treffend.
Ik kan daar niet genoeg van krijgen.
-----------------------------
DE VLUCHT
Die Gij besloot te zoeken,
hij ontkomt u niet,
al kruipt hij in de hoeken
van moeite en verdriet.
Gij weet hem wel te vinden
in arbeids schuur,
waar hij zich als een linde-
blad drukt aan de muur.
En mocht hij zich verschuilen
in liefde en plicht,
een kever in rozentuilen
tussen schaduw en licht,
Gij schudt hem uit de bloemen
met tedere spot
tot hij U zal noemen:
mijn Heer en mijn God!
Willem de Mérode
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1987
Kort commentaar:
Een eenvoudig vers.
Met een diepe betekenis.
Heerlijk voor Gods kinderen.
Hij weet ons te vinden.
Dat is zijn welbehagen.
Ook van hen die zijn weggelopen, geldt:
voor Hem kun je je niet verstoppen.
Maar laat je dan ook vinden.
Bloemen door Stuart Park (1862-1933)
-----------------------------
NEUENGAMME - 55 jaar na dato
Ik loop waar toen mijn vader liep
waar duizenden hun leven lieten,
afgebeuld, geknecht, vermoord.
Daar was de oven,
daar de galg,
en daar het zand
om kogels op te vangen.
Hier werden ze gehangen,
vertrapt als vuil.
Een mens onwaardig.
Hier kwam hij aan, in wagons vol
opeen gepropt, minder dan vee,
ver van huis, vrouw en kind.
Zwoegen en geen eten,
nauwelijks kleren,
kaal geschoren.
Zelfs van zijn naam beroofd,
een nummer als herkenningsteken.
Hier loop ik nu en peil bij lange na
nog niet het leed
dat hier eens werd geleden…
Nu loop ik op dat zelfde
stukje grond
onder de zelfde hemel
te schreien om dat leed.
In vrijheid mag ik hier nu staan
waar eens hun as
als mest werd uitgestrooid.
En wij, wat doen wij nu?
Doen we het beter?
Heer, ontferm U.
Neuengamme, 25-11-1999
Miek Hartman-Huizing
Kort commentaar:
Aan wie denkt u bij de dodenherdenking?
Voor mij is dat al jaren Johannes ter Horst.
Voor Miek Hartman is dat haar vader Lammert Huizing uit Sellingerbeetse.
Ze moest nog geboren worden toen hij werd opgepakt.
Samen met zijn vrouw verborgen ze een Joods gezin op hun boerderij.
U kunt daarover lezen op www.johannesterhorst.nl.
Laten we de gevallenen niet vergeten en hun verhalen doorvertellen aan de jeugd van nu.
-----------------------------
IN HET GEDICHT
De wanden zijn wit en de psychiaters
verdacht vriendelijk. Er is hoop
op genezing, maar ik heb nog niemand
zien weggaan, of hij kwam terug.
Dagen dat ik op weg naar mijn eigen kamer
verdwaal wisselen zich met dagen
waarop ik de wereld doorschouw als een kristal.
Soms word ik krijsend wakker.
Soms word ik afgevoerd en verdoofd,
soms vastgebonden.
Er zijn momenten waarop ik eeuwenlang
mijmerend volmaakt gelukkig ben:
wanneer ik dan mijn handen op de aarde leg
zijn het kleine handen.
Jotie 't Hooft
Uit: VERZAMELDE GEDICHTEN 1981
Kort commentaar:
Dit vers geeft een kijkje in het psychiatrisch ziekenhuis.
Van binnen uit.
Door de ogen van een patiënt.
Heel treffend en aangrijpend.
Hij kent momenten van diep lijden,
maar ook van ongekend geluk.
Het ware te wensen dat elke patiënt de kleine handen
in Gods grote handen legt.
Laten we hen niet vergeten in ons gebed.
Rode en witte rozen door Stuart Park (1862-1933)
-----------------------------
SINT NICOLAAS 1938
Weer doen wij ons aan marsepein tegoed:
al ligt de wereld machteloos te bloeden,
God zal òns feest, òns Neerland wel behoeden.
o, Sinterklaas, wij waren braaf en zoet!
Verstop de krant, die riekt naar rook en bloed:
nòg walmt de puinhoop, nòg zwiept ginds de roede
en striemt den Jood; wij kunnen 't niet verhoeden...
o, speculaas, o, marsepein, zo zoet!
Vanavond deert ons vluchteling noch beul,
wij zoeken slechts bij koek en snoepgoed heul,
en lezen, voor 't naar bed gaan, 't woord des Heren,
dat ons, als steeds, weer ernstig stemt en sticht,
maar verder vrijlaat en tot niets verplicht
zolang wij koek en snoepgoed niet ontberen.
A. Marja (1917-1964)
Kort commentaar:
Een sinterklaasgedicht uit mijn geboortejaar.
Je proeft de ironie van de schrijver over een sinterklaasfeest terwijl de wereld in brand staat en den Jood wordt gestriemd met de roede.
Het vers vraagt aandacht voor de bizarre tegenstellingen in de wereld of we nu 1938 of 2009 schrijven.
Laten we de misdeelden nooit vergeten. Daarom dit gedicht op deze site.
-----------------------------
HIER IN DIT LAND
Hier in dit land van water en van wind
en wolken die tot aan de hemel reiken,
een pannekoek van klei en zand en grind,
vol kleine mensen achter hoge dijken,
hier wordt als regel zuinig voortgeplant
en heet de favoriete hobby maaien,
de favoriete stand de middenstand,
wil heel wat onweer tóch nog overwaaien
en halen heel wat levens nooit de krant,
hier in dit land,
ons land.
Hier in dit land van water en van wind
en almaar nieuwe soorten autochtonen,
gezagsgetrouw en koninginsgezind
en ook weer blij om hier te mogen wonen,
mannen in alle kleuren zonverbrand
op ongebruikelijke zomerdagen
en vrouwen, die in religieus verband
soms rare hoedjes of een boerka dragen,
die zijn dan vaak wat zwaarder op de hand,
hier in dit land,
ons land.
Bevlogenheid is niet ons sterkste punt
en ook zijn hier geen bergen te bestijgen,
maar één ding wordt ons altijd weer gegund:
jenever om de hoogte van te krijgen,
en daarna vanzelfsprekend pepermunt...
Hier in dit land van water en van wind,
waar wij het doorgaans best getroffen hebben,
maar waar al gauw het jammeren begint,
zodra de overvloed dreigt weg te ebben.
Dus gaat het met de taal hier navenant:
begrippen die het helemaal gaan maken
zijn knettergek en zweep en harde hand,
terwijl weer andere in onbruik raken,
zoals beschaafd, humaan en tolerant...
Hier in dit land,
ons land.
Jan Boerstoel (1944)
uit: Allang geen kind meer (2009)
Kort commentaar:
De dichter spot een beetje met de Nederlandse mentaliteit.
Vooral in de laatste strofe komt dat duidelijk om de hoek kijken:
Het jammeren begint als de overvloed dreigt weg te ebben.
En met de taal gaat ook niet de goeie kant uit.
De spot heeft gelukkig een lichte toon. Maar toch…
Stilleven door Frans Francken de Jongere (1581-1642)
-----------------------------
ARM HUISGEZIN
Onder 't duister dak gedoken,
stroo en vodden altegaar,
heel onttodderd, half gebroken,
staat des werkmans woonsteê daar.
't Kaafgat, omme- en scheefgetrokken,
vallen gaat; en daar, deureen,
liggen afgerolde brokken
bruingebrand al, gruis en steen.
't Dak beneden, deur de wanden,
glazenloos, van latte en leem
zie 'k getelde turven branden,
doodsch, in 't deerlijk huisgeheem.
Open ligt het, aller oogen;
't waait erdeure en 't sneeuwt erin;
's zomers zal me' er hitte in doogen,
's winters koude. -- Arm huisgezin!
Guido Gezelle (1830-1899)
Vodden = zoden
Onttodderd = uit de voegen
Kaafgat = schouw
Huisgeheem = binnenhuis
Kort commentaar:
Dit is lang geleden, denkt u, lezend in uw warme kamer.
Dat zal waar zijn, zeker in ons welvarende landje.
Maar wat gedacht van Ukraïne, om maar iets te noemen?
Hebben wij nog een sprietje idee van de armoe in de wereld?
In Uganda zal het niet zo gauw sneeuwen, maar ook armoe troef.
Wat zullen christenen in die omstandigheden denken als ze lezen:
Hemel, laat gerechtigheid neerregenen,
laat haar neerstromen uit de wolken (Jes.45:8a).
Of zie ik dat verkeerd?
-----------------------------
DE DAG VAN EDEN
In memoriam matris
1
Als ik vanavond thuiskom ben je weg.
Ik zal de tuin inlopen rokend en verdrietig
om al het liefs dat ik je wilde zeggen.
Je zwarte stoel staat in het erwtenbed.
Je zat er vaak tussen twee beurten in
nog met je handen aan de groene lussen
een uur vol gras en vogels uit te rusten,
de druppels zweet al haastig weggewist.
Een fijne sluier zand ligt op je stoel.
Ik zal hem in spiraaltjes openblazen.
Want je bent weg, ik moet mij nooit meer haasten.
Voor hoeveel jaren is dat nu voorgoed.
II
Ik keek door het venster maar je was er niet.
De kamer schijnt eensklaps te groot geworden
met weggeschoven stoelen, lege borden.
Je bril ligt in je boek, vergeet hem niet.
Van ergens dringt je stem nog tot mij door.
Ik weet het al, je bent waarschijnlijk boven,
ik zal het kraken van de treden horen,
je woorden zijn je altijd even voor.
De deur staat op een kier, je komt terug
je was alleen maar weg om iets te halen.
Het duurt wel lang, mijn ogen staan vol tranen,
een onverdacht verdriet achter je rug.
Anton van Wilderode
uit: De dag van Eden.
Hasselt: Heideland 1964
Kort commentaar:
Gedichten die eigenlijk voor zichzelf spreken.
De moeder van de ik-figuur is gestorven.
Hij mist haar in de tuin en in de kamer.
Hoe lang al is het geleden?
Nog staan z'n ogen vol tranen.
Verdriet dat nooit ophoudt.
-----------------------------
BIJ MIJN ZONEN BEN IK VEILIG
hun boten van papier zinken
alleen in helder water
hun vliegtuigen hebben een schietstoel
geleend van Griekse goden
het verdriet slaat een zijstraat in
als het ons ziet komen
hun knikkers weten altijd waarheen
daarvan ben ik aan het leren
van klachten vlechten ze liederen
van spinnen bewaren ze het net
daarin vangen ze dromen die uitkomen
en twijfels die ze zo vervangen
sinds ze er zijn, word ik toegelaten
binnen de omheining van de vreugde
bij mijn zonen ben ik veilig
Roel Richelieu Van Londersele (1952)
uit: Tot zij de wijn wordt (2009)
Kort commentaar:
Het gaat hier om een ouder.
Die gaat op in de vreugde van zijn/haar zonen.
Sinds ze er zijn wordt de ik toegelaten
Binnen de omheining van de vreugde.
Dit is natuurlijk een fantastische ervaring
Je moet het wel kunnen.
Stilleven met kreeft door Thanos Tsingos (1914-1965)
-----------------------------
DE GEK IN DE REGENTON
Ze zeggen dat ik gek ben en het regent;
ik drijf op 't water en vermaak me wat.
God, in zijn liefde, heeft ons wijs gezegend:
u met een woon, mij in een regenvat.
De mensen blijven soms staan kijken
en lachen dan omdat ik lach:
ik weet het doel niet dat ik moet bereiken,
maar zwaai toch reeds de overwinnaarsvlag.
Ik drijf des nachts over het water
en door de stilte valt dan soms een witte ster:
ik vind die ginds wel, in de diepte, later;
en blijf als altijd ieder doel te ver.
Frans Buyle (1913-1977)
Kort commentaar:
De ik wordt in dit vers een gek genoemd.
Hij verbeeldt zich, leeft in een waan:
hij woont in een regenton.
In zijn beleving bereikt hij nooit z'n doel.
-----------------------------
DE BLAUWE STOEL
Ik schreef een huis, ik schreef de vloeren
van rode baksteen maar met witte voegen.
Ik schreef toen planken aan elkander tot wanden.
Ook heb ik niet vergeten een venster
er in te schrijven met vier boerenruiten.
Een ogenblik keek ik voldaan naar buiten.
Wat ik toen zag dat was een dijk achter de weiden.
En had het daarbij nu maar kunnen blijven!
Maar die naar buiten kijkt is al ten halve gegaan:
wat zou ik zien achter de dijk om op te schrijven?
Het was de zee, jawel, maar laat ik nou hebben vergeten
om voor terug in 't huis een deur te schrijven.
Een venster laat wel iemand uit, maar niet er in en
nu kijk ik eenzaam door het raam naar binnen.
Gelukkig, denk ik, kan mij niet worden verweten
dat in mijn haast zonet ik heb vergeten
die blauwe armstoel op de rode vloer te schrijven.
Ach, mocht ik nu maar eenmaal even
mijn rug genoeglijk in zijn leuning wrijven!
Maar ik zal niet gemakkelijk toegang krijgen
tot 't huis dat ik toch eigenhandig heb geschreven.
Voor Wim S.
J.B. Charles (1910-1983)
Kort commentaar:
De dichter laat zijn fantasie de vrije loop.
Hij bouwt in het vers een huis dat uitkijkt op een dijk.
Wat zou er achter die dijk te zien zijn?
Door het raam klimt hij naar buiten en gaat even op de dijk kijken.
Maar wat gebeurt: hij is vergeten een deur in het huis te maken.
Via het raam kan hij niet terug naar binnen.
Zo gaat het nog even verder.
Een grappig vers.
Bloemen door Thanos Tsingos (1914-1965)
-----------------------------
DE PASSANT
Wij liepen samen, Nol en ik, over het tegelpad
op weg naar koffie in het restaurant
wij spraken over verzen en allerhand
dagelijkse dingen, ik weet niet eens meer wat.
Het regende en er stond veel wind.
Ik dacht hoor ik nu stappen achter mij?
Iemand wil stellig ons voorbij
daar hij ons tempo wat te langzaam vindt.
Ik wendde mij al naar de linkerkant
ruimte makend voor zijn sneller gaan.
Ik dacht zelfs, zal ik even blijven staan
en wenkte achterwaarts met open hand.
Toen keek ik om, niemand kwam naderbij.
Wij lachten stomverbaasd, een stap die plots verdween
alleen een windvlaag woelde langs ons heen
Vlood daar de Muze, de Dood misschien of vluchtten allebei?
Jan H. de Groot (1901-1990)
uit: De zwanen (1987)
Kort commentaar:
Je moet wel een dichter zijn om dit soort ervaringen te hebben
en vermeende voetstappen achter je te duiden als de Muze of de Dood.
-----------------------------
TE MIDDELHARNIS IS EEN KIND VERDRONKEN
Te Middelharnis is een kind verdronken.
Sober berichtje in het avondblad:
't stond bij een hooiberg die had vlam gevat
en bij een zolderschuit, die was gezonken.
Zes dagen heeft het in mij nageklonken.
Op het kantoor vroeg men: zeg, heb je wat?
Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat:
te Middelharnis is een kind verdronken.
En kranten waaien weg en zijn verouderd,
de dagen korten, nachten worden kouder,
maar over 't water komt zijn kleine stem.
-Te Middelharnis, denk ik, 'k denk aan hem
en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder,
en zing voor hem dit lichte requiem.
Er is inderdaad een krantebericht over het verdronken kind in Middelharnis.
De dichter is zo door getroffen dat hij het niet meer kan vergeten.
Z'n gedrag werd er zelfs door beïnvloed.
Hij schrijft voor deze jonge dit aangrijpende vers:
Een licht requiem.
-----------------------------
OVERGANG
Slaapkamerstilte, iedre morgen weer;
dag, die begint en niet is te ontwijken;
kleren, waarin mijn leven ligt te slijten;
lichaam, dat oud wordt, iedre hartslag meer;
gespiegeld hoofd, dat kijkt als ik mij scheer;
kamer daarachter die ook mee gaat kijken;
koude die ik dan langs mijn rug voel strijken;
wereld, waarin ik langzaam wederkeer:
gewone dingen uit mijn daagse doen:
huissleutel, zakmes, vulpen, paperassen,
die ik als een klein kind met name noem;
poeders voor als de pijn mij zou verrassen,
verzen van Achterberg en J.C. Bloem,
die als twee armen aan mijn lichaam passen.
Prachtige beschrijving van een man die zich oud voelt worden
en in zichzelf gaat praten.
Hij is kennelijk alleen.
Mooi dat Achterberg en Bloem hem in zijn ouderdom vertrouwd zijn
zoals armen aan zijn lichaam passen.
-----------------------------
HET KIND DAT WIJ WAREN
Wij leven 't heerlikst in ons vèrst verleden:
de rand van het domein van ons geheugen,
de leugen van de kindertijd, de leugen
van wat wij zouden doen en nimmer deden.
Tijd van tinnen soldaatjes en gebeden,
van moeder's nachtzoen en parfums in vleugen,
zuiverste bron van weemoed en verheugen,
verwondering en teerste vriendlikheden.
Het is het liefst portret aan onze wanden,
dit kind in diepe schoot of wijde handen,
met reeds die donkre blik van vreemd wantrouwen.
't Eenzame, kleine kind, zelf langverdwenen,
dat wij zo fel en reedloos soms bewenen,
tussen de dode heren en mevrouwen.
E. du Perron (1899-1940
Uit: Parlando (1930), opgenomen in Verzamelde Gedichten (1975)
Kort commentaar:
De dichter spreekt in de wij-vorm.
Als we op leeftijd zijn gekomen is er niets heerlijkers
dan mijmeren over de kindertijd.
In de laatste strofe kijkt de dichter naar ene foto aan de wand,
waarop hij als kind staat tussen overleden geliefden.
Herfst bij Murnau door Wassily Kandinsky (1866-1944)
-----------------------------
THUIS
Het huis is ons vreemd na de kortste vakantie,
veel vreemder dan verre hotels of paleizen.
Het glansloze vloerzeil negeert onze voetstap,
een stapel van krantenpapier ligt op tafel.
De zeep is verdroogd en gebarsten, en went maar
met weerzin aan onze voorzichtige handen.
De kamers, de trappen vergaten volkomen
ons dagelijks leven, dat nu weer bezit neemt
van stoelen en banken. Steeds sterker verstoren
wij gasten het rustige leven der dingen:
de klok, die haar tijd had gevonden, moet doorgaan
en draaien, weer stroomt het geduldige water
door buizen, zojuist nog verzadigd van stilte.
Wij zetten de eigen TV aan en kijken,
en houden ons aarzelend voor dat wij thuis zijn.
Co Woudsma (1960)
Uit: Viewmaster (1997)
Uitgever: De Bezige Bij
Kort commentaar:
Deze mensen zijn wel heel lang met vakantie geweest.
Volgens mij zijn ze maanden weggeweest.
Ja dan duurt het even voor je weer gewend bent in je eigen home.
Maar ze zeggen dat het gevoel er al is na de korste vakantie.
Misschien is dat wel zo, als je dichter bent.
Best een aardig gedicht.
-----------------------------
ADIEU
Ik ben niet meer met u alleen
en op de peluw is er geen
o lieveling, die lot en leed
zo afwendbaar zeker weet.
Geef mij uw mond en zie mij aan:
lang voor de zon, lang voor de maan
verzinken in de wereldmist
zijn onze namen uitgewist.
En wat mijn hand te strelen vond
zal liggen in de wintergrond
en wat mijn stem aan u bescheen
is weggedaan en vindt niet een.
Geen slapeling die 't wonder weet
dat uwe zachtheid aan mij deed,
de vlam die door de nachten sloeg
wordt morgenrood en 't is genoeg.
Zie, sterren reizen langs het raam,
het water stroomt, een knaap ving aan
en zong adieu - dit lied heeft uit
mijn kleine, kleine zomerbruid.
Jan Engelman
Uit: TUIN VAN EROS 1932
Kort commentaar:
Niet bepaald een vrolijk vers.
Het afscheid van je geliefde is ook niet iets om blij van te worden. Integendeel.
Het is een afscheid door de dood (strofe 3).
De dichter heeft al zoveel afstand genomen dat dit vers mogelijk was.
Het slot is ontroerend.
Bloemen water geven door Victor-Gabriël Gilbert (1847-1933)
-----------------------------
GENEALOGIE
Er wroetten landarbeiders in je grond
met aardenagels, stijf bezwete broeken
en veel drammerige regen. Er stonden
vrouwen met gedoodverfd aangezicht,
te wijd van rokken en wellevendheid,
er waren huwelijken waarin waardig
werd gezwegen, er was een god alom
van wie ze alles kregen: licht, lijden en
een boterham, er waren kinderen die
kwamen en nog zonder taal weer stierven.
Alleen hun namen gingen door en door en
door en ergens iets misschien van wat er
boog in hun gewrichten.
Joke van Leeuwen (1952)
Uit: GRIJP DE DAG AAN (2010)
Querido, Amsterdam
Kort commentaar:
Voor velen geldt: wanneer je graaft in je voorgeslacht doemen er geen kastelen op, maar landarbeidershuisjes.
De dichteres beschrijft die wereld van zwoegen, zweten, geloven en kindersterfte.
Ze schrijft god met een kleine letter. Veelzeggend?
Haar voorouders zullen God gediend hebben en geloofd.
Wat bleef van hen over? Alleen hun namen en misschien iets genetisch.
Het gedicht bepaalt ons bij wie wij zijn in de lijn der geslachten en
bij waar we vandaan komen.
-----------------------------
UITVAART
Befloersde trom
Noch rouwgebrom
Ga romm'lende om
Voor mijn gebeente;
Geen klokgebom
Uit hollen Dom
Roep 't wellekom
In 't grafgesteente;
Geen dichte drom
Volg' stroef en stom;
Festoen noch blom
Van krepgefrom
Om 't lijk, vermomm'
Mijn schaamle kleente!
Mijn jaartal klom
Tot volle som,
Mijn oog verglom;
En de ouderdom
Roept blind en krom
Ter doodsgemeente.
Wat zoude ik thands,
Beroofd der glans
Van 's hemels trans,
Op de aard begeeren?
Geen moed des mans,
Geen spies of lans,
Geen legerschans,
Kan 't sterfuur keeren.
Geen spel of dans,
Geen dobbelkans,
Geen lauwerkrans,
Of Rijkbeheeren.
Een handvol zands
Des grafkuilrands
In 't nietig gants,
Dat de asch mag eeren:
De beet des tands
Dat Aarttyrans
Des menschenstands
Zal 't lijk verteeren.
Doch wat 's dit my,
Die bandenvrij,
In 't uitzicht blij
Dat ik belij,
Op 't noodgetij '
Mag triomfeeren?
Ik juiche en strij';
Wat glippe of glij',
Hy staat me by,
Die 't af kan weeren.
Geen dwinglandy,
Geen razerny,
Geen Helharpy
Van Sofistry,
Geen nood, die wy
Aan Jezus zij'
Niet stout breveeren!
Zijne Englenrij
Verorden Hy
Tot wachters om ons hoofd.
Geen onheil kan ons deeren.
Willem Bilderdyk (1756-1831)
Kort commentaar:
UITVAART schreef Bilderdijk in 1827.
Hij dacht zijn dood nabij. Dat duurde nog 4 jaar.
Je moet het gedicht eigenlijk hardop lezen
en op de langzame tred van een staatsbegrafenis.
Let ook op de bijzondere rijmklanken. Vooral de 'o' uit strofe 1 is expressief.
Indrukwekkend wordt het dan.
Sir Stanley Spencer uit 1937. De catalogus: this painting envisages a heaven-like state of all-embracing
love.
-----------------------------
IK MIS U
Ik mis U waar ik henenvaar
of waar ik henenkeer
den morgenstond, de dagen rond
en de avonden nog meer.
Wanneer alleen ik tranen ween
't zij droevig het zij blij
ik misse U, o ik misse U zo,
ik misse U neffens mij.
G. Gezelle (1830-1899)
Kort commentaar:
Een gedichtje over gemis van een geliefde.
Het spreekt voor zichzelf.
Dat 3x 'misse' wijst op grote emotie.
Ik ging naar moeder om haar terug te zien
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien
-toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid
misschien zou 't goed zijn als nu Psalmen klonken.
Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in 't gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer
zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn belofte na te komen, haar te bewaren.
Rutger Kopland
Uit: Tot het ons loslaat,
Amsterdam, Van Oorschot, 1997.
(Variatie op De moeder de vrouw van Martinus Nijhoff.)
Kort commentaar:
Een ongelovig geworden zoon bezoekt zijn moeder.
Zij is dement en woont in een verpleeghuis.
Boven alles: ze heeft haar leven lang op God vertrouwd.
Bijzonder dat deze zoon pleit op Gods belofte voor haar.
Als je 'De moeder de vrouw' van Nijhoff naast dit vers legt,
word je getroffen door de overeenkomsten, tot in de klank toe:
Bijvoorbeeld:
"Ik ging naar Bommel om de brug te zien". (r.1)
"En wat zij zong hoorde ik, dat psalmen waren." (r.14)
Het gedicht van Kopland gaat me door merg en been.
.
-----------------------------
GENESIS
Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van plannen en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.
Het is een opengaan van vergezichten,
een bìjna van gehavendheid genezen;
een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.
Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: 'ontslapen'.
Wanneer uw naam op aarde is vergeten.
Ida Gerhardt
Uit: Het Sterreschip, 1979.
Kort commentaar:
Een vers dat voor zichzelf spreekt.
Wat een schoonheid van een gedicht!
Ook en vooral de derde strofe.
Zie ook Gedicht van de Dag 8-12-2010
-----------------------------
GIJ HEBT MIJ HET EERST BEMIND
Gij hebt mij 't eerst bemind,
o God.
De hele dag,
het hele leven door
bemint Gij mij het eerst.
Als ik in de morgen ontwaak
en mijn ziel zich tot U wendt,
zijt Gij de eerste:
Gij hebt mij 't eerst bemind.
Als in de dageraad
ik opsta van mijn bed
en op datzelfde ogenblik
mij biddend richt tot U,
zijt Gij mij voor:
Gij hebt mij 't eerst bemind.
Als in de dag ik mij onttrek
aan de verstrooiing van het leven,
mijn ziel tot inkeer breng
en denk aan U,
dan denkt Gij reeds aan mij:
Gij hebt mij 't eerst bemind.
En ik, ondankbaar mens,
die altijd denk en spreek
alsof Gij maar één keer
het eerst mij hebt bemind.
Sören Kierkegaard
Uit: Katholiek gebedenboek,
De gebedsschat van de kerk der eeuwen en de vernieuwde liturgie volgens Vaticanum II
(Brugge: Tabor, 1986), blz. 1204
Kort commentaar:
Een gebed, waarin wordt beleden hoe de Here altijd de eerste is.
Eigenlijk vind je hier Psalm 139.
Dit is nu leven in het verbond, dicht bij onze God.
Het maakt je ook dankbaar en vol eerbied.
In deze tijd van 'Ik kies voor Jezus' een verademing.
-----------------------------
OP DE OVERTOOM
Het dooit op de Overtoom
maar het vriest ook alweer op
melden mijn voeten
die mijn dag verlopen
ik blijf dicht bij huis
steeds dichter
dat is mijn leeftijd
wolken worden zwaarder van onkleur
de geur van gisteren hangt nog aan me
ik at met mijn vriend
we braken het brood
en deelden de doden
we zijn al bijna uit zicht
wij lachen nog
wat moet je anders?
omhelzen elkaar ten afscheid
misschien je weet maar nooit
Remco Campert
Uit: Nieuwe herinneringen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007
Kort commentaar:
De dichter is oud en ontmoet een oude vriend.
Ze breken samen het brood.
Dat is het avondmaal.
Hun maaltijd heeft iets sacraals.
Misschien het laatste maal.
Magnifiek, elke regel.
Wat denk je van: we deelden de doden?
Schrijnend, dat elk perspectief afwezig is.
-----------------------------
UUR U
Vader en ik, wij zijn de luidkeelse
zwijgers. Ik hoef maar moeder
te fluisteren, of daar gaan we
met zestig minuten oorverdovende
stilte. Hij was al een man van halve
woorden, maar sinds haar dood
hoeft niets meer uitgesproken.
Af en toe hoor je hem slikken,
glinstert er iets aan zijn ogen
maar zijn gezicht een masker van
papier-maché, een bedje ijskoude
asperges zijn biddende vingers.
Achter hem trouwt hij haar,
zijn vingers in de hare, zijn kop
lachend naar haar toegenegen.
Victor Vroomkoning (1938)
Uit: IJsbeerbestaan
Uitgever: De Arbeiderspers, Amsterdam 1999
Kort commentaar:
Een zoon zit bij zijn stervende vader.
Het gaat niet alleen over z'n vader, maar ook over z'n moeder.
Wanneer de zoon haar fluisterend ter sprake brengt valt er een lange stilte.
Er glinstert iets in z'n ogen: tedere herinnering aan z'n vrouw.
Treffend beeld: zijn biddende vingers een bedje ijskoude asperges.
In de laatste strofe beschrijft de zoon de trouwfoto achter hem.
Zo zijn verleden en heden met elkaar verbonden:
zijn kop lachend naar haar toegenegen.
Een aangrijpend vers.
-----------------------------
TOEN WIJ NOG JONG WAREN
Toen wij nog jong waren en de wereld nog oud was
en wij in een ver land op hoge bergen stonden
en in het dal diep beneden een lange roerloze
roestige trein zagen, onbestaanbaar alleen
in het oog van een hevige leegte, riep jij
terwijl je de hemel een kushand toewierp
ik ben een reisgids kinderen
leer mij lezen
en 's avonds op het plein onder kwijnende palmen
waren er wijn en olijven en een ritselend zwijgen
uit klagende kelen en het donker was week
op het scherp van de snede, en jij
jij kocht het ondraaglijke lot van een blinde
en riep het oor drinkt
nu is het dus later, een avond na jaren, de dood
stille trein is vertrokken, de tijd van het lot
is verstreken, je reisgids ligt open
onder eendere oudere bomen drink ik
de hese stem van je woorden, hoor ik je stilte -
Weer een vers over het verlies van een geliefde.
Er staat ontzettend veel in. Over elk woord, elke zin valt veel te zeggen.
'Wij' zijn de ik en zijn geliefde.
In de eerste 2 strofen wordt het gelukkige verleden getekend.
De laatste 2 strofen gaan over het heden, waarin de ik terug is 'onder eendere oudere bomen'.
De reisgids ligt open. Het leven is geleefd. De reis is volbracht.
De trein als teken van de toekomst is vertrokken.
Hij drinkt zijn glas, en tegelijkertijd 'de hese stem' van zijn overleden geliefde.
Nu zij afwezig is door de dood, hoort hij beter haar stilte.
Magnifiek gedicht.
-----------------------------
EPIGRAM
Mijn vriend kocht een mechanisch vogeltje
uit China ter grootte van een mus
en zette het volgens voorschrift in een kooi,
waar het voortaan zou wonen en zingen.
Het aardige, nu, van dit vogeltje was
dat het alleen zong bij lawaai.
Als je in je handen klapte begon het te
kwinkeleren, maar ook bij deuren dichtgooien,
echtelijke ruzies, en hoesten.
Vreemd vogeltje. De oorzaak kon hem niet schelen,
alsof het antwoord gaf
op vragen, niet gesteld.
Maar op een kwade dag begon mijn vriend zomaar
te hoesten, met deuren werd daardoor niet meer
geslagen, de echtelijke ruzies gingen minder ver.
Plus kwam daarbij dat in een andere kamer werd
gehoest buiten het bereik van de kooi
en mijn vriend aan een touwtje het licht aanstak,
zodat de stilte toenam en
het vogeltje begon te zwijgen.
Later, toen het stil was in het hele huis en in alle kamers,
zong het vogeltje nog wel eens
zonder tastbare reden een stukje, niet het hele liedje.
Alsof het iets vroeg.
Frank Koenegracht (1945)
uit: Lekker dood in eigen land (2011)
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam
Kort commentaar:
Koenegracht las dit geestige gedicht voor op de begrafenis van de dichter Rudy Kousbroek.
Zo kun je ook een levensgeschiedenis vertellen: via een mechanisch vogeltje.
Het is wel duidelijk dat de vriend ziek wordt en in een andere kamer het licht aandoet.
het huis verlaat, hoe dan ook.
Ik vraag me af: Hoe zou zo'n vogeltje reageren in een doorsnee gereformeerd gezin?
Ik ga even voorbij aan slaan met deuren en echtelijke ruzies.
Maar bij het zingen van psalmen of geestelijke liederen?
Of bij het beluisteren van een Bachcantate?
Of bij een orgelwerk van Reger gespeeld door Charles de Wolff?
-----------------------------
KERKGANG
Wij zijn weer opgegaan tot Gods altaren
met moeite en met haast, want het was laat.
Jeruzalem ligt in een drukke straat,
maar geen zag, dat wij bruiloftsgangers waren.
We gleden met een achteloze groet
de hoge bank in, naar ons eigen kussen,
naast onze broeder, maar één plaats ertussen:
contact, met mate, is betamelijk en goed.
En met de handen in de schoot gevouwen,
verlost van psalmboek, overjas en hoed,
zijn w' overwonnen door 't verzoenend bloed,
Voor ditmaal zonder pepermunt te kauwen.
Wij legden één moment de wapens neer,
verwonderd dat ze waren meegedragen
bij al de schamelheid, die wij van binnen zagen,
en onze broeder was geen vreemde meer.
Zo zijn wij uit Jeruzalem gekomen,
ja, meer dan overwinnaars, in ons lied,
maar zij, die buiten stonden, vroegen niet
of wij een boodschap hadden meegenomen.
Anne Schouten
Uit: Ontmoeting. Werk van Gereformeerde Dichters en Dichteressen, verzameld door P.A. Hekstra, M.J. Roorda en M. Siesling, Goes (1953), blz. 41.
Ook in Brandaan van de christelijke poëzie, samenstelling Rien van den Berg, Barneveld (2008), blz. 62.
Kort commentaar:
Het gedicht bevat een tegenstelling:
de 'wij' gingen niet bepaald goed voorbereid naar de kerk.
Het lijkt erop dat sleur een rol speelt.
Ze hebben geen missionaire uitstraling, wat dat ook zijn moge.
Maar dan gebeurt er wat in strofe 3: overwonnen door 't verzoenend bloed.
En dan wordt alles anders.
De waarde en de zin van de kerkgang springen er in de laatste 2 strofen uit:
meer dan overwinnaars in ons lied.
-----------------------------
MET GROTE LETTERS
Met grote letters wil ik schrijven:
'Liefde is het hart van het heelal.'
Onzin, iets voor Dante - liefde is
bij elkaar zitten, zwijgen,
willen zeggen wat je al lang
weet en toch niet zeggen kunt,
zuchtend opstaan, heen en weer lopen,
spelen met de voet van een glas.
Weten: ze heeft verdriet en
er niets aan kunnen doen, angst
zien, onrust, toch blijven waar
je bent, uit het raam kijken,
een hand leggen op een knie,
de klok horen tikken, gekraak
op een vreemde plek in huis,
samen opruimen iets dat viel.
Denken aan leven,dromend
van een sterfbed met je hand
in dezelfde die je nu streelt,
mijmerend lopen op een heidepad,
die zelfde vogels weer, overal
ruimte, ademhalen, in grote
ogen kijken en voor altijd weten:
liefde is het hart van het heelal.
Gabriël Smit (1910-1981)
uit: Variaties van liefde (1966)
Kort commentaar:
Dichters doen pogingen iets over liefde te zeggen.
Onze grootste dichter Martinus Nijhoff bijvoorbeeld:
Voor mij is liefde een geur door 't huis,
een stem, een stap, iemand komt thuis,
men hoort hem op 't binnenplein
neuriënd met iets bezig zijn.
Gabriël Smit heeft meer woorden nodig.
Het blijft een poging.
Onmogelijk om het in woorden te vatten.
Het blijft een door God geschapen mysterie.
-----------------------------
POP
Laat in Japan een pop van rubber en siliconen maken
zodat je hem op ware grootte terugkrijgt.
Doe alle foto's van de vader in een envelop, alle foto's die
zijn gemaakt op zijn vierenveertigste, met macht in zijn ogen, kracht in
zijn benen en stuur alles in die envelop naar Osaka.
Haal de met stro en pop gevulde kist op van Schiphol
en trek hem thuis de nieuwe kleren aan uit modehuis Jakops.
Laat hem in een stoel kijken naar een Tatort die hij niet kent
een met Schimanski, en druk hem een flesje bier in een hand.
Buig de andere boven een bakje met de juiste pinda's.
Je vertelt hem alles zonder tranen, vol overtuiging
als een acteur. Eindelijk praat je met hem, en stel je je vragen.
Maarten Moll (1966)
uit: Lichaam (2011)
Kort commentaar:
Dit vers is één pleidooi voor het gesprek tussen vaders (moeders) en kinderen.
Hier is het te laat. Het kind laat een pop van de vader vervaardigen in Osaka (Japan).
Daar kunnen ze alles kopiëren.
Eindelijk wordt er gepraat, maar er komen geen antwoorden. Er wordt zelfs niet gepraat.
Frappant is dat de pop voor de tv wordt gezet met een flesje bier en een bakje pinda's.
Is de tv inderdaad de nekslag voor het gesprek?
Een wijze, bijbelse les. (Zie Deut.6:20).
-----------------------------
HET JUBILEUM
Hier zit hij nevens zijne gemalin
die hen met 't Woord vertroostte en bezeerde,
tegen hun reglementen rebelleerde,
en veel te veel verdiende naar hun zin.
En hoeveel zegen heeft hij hier genoten!
At hij niet van hun koe en van hun kip!
Mevrouw keek altijd even zuur en sip,
schoon melk en honing haar kwam toegevloten.
Zo denken zij… het echtpaar zit heel statig
en vindt de feestcommissie heel nalatig.
Waar blijft 't cadeau?... veel is men niet gewend.
Maar eindlijk staan de meubels om hen henen.
't Tweederangs - zij zou wel kunnen wenen!
En tweedehands - de gevers zijn content.
Willem de Mérode
Uit: Verzamelde Gedichten 1987
Kort commentaar:
Zo is het gegaan.
Tenminste soms.
Er zijn ook gemeenten die hun dank ruimhartig lieten blijken.
Prachtige beschrijving van een trieste situatie.
Ik heb geen idee hoe dit vandaag gaat bij jubilea.
Zou er veel veranderd zijn?
-----------------------------
ONDER DE APPELBOOM
Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom
ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten
was, de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom
toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom
en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was
gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.
Rutger Kopland
Uit: ONDER HET VEE 1966
Kort commentaar:
De 'ik' mijmert onder de appelboom.
Herinneringen komen boven: kinderen lachen in het bad.
Vooral die laatste strofe.
Fijnzinnig, dit liefdesgedicht.
-----------------------------
AARDRIJKSKUNDE
'k Was al heel jong verzot op aardrijkskunde.
Ik vond niets mooier dan wanneer we op school
een kaartje moesten tekenen en inkleuren:
blauw voor het water, groen voor het laagveen.
En later kreeg je zelf je eigen atlas.
Nooit heb 'k een boek met zoveel zorg gekaft.
Ik kon er uren over zitten dromen,
tot 't klokje van gehoorzaamheid weer sloeg.
Heel de aarde leek één fonkelend wonderrijk:
Tibet. De Andes. Het Zuidpoolgebied.
Tasmanië. Vuurland. Afrika vooral.
Onmetelijk. Oneindig. Iedere naam
was pure poëzie. Wat ben ik blij
dat er toen nog geen televisie was.
Cees Buddingh' (1918-1985)
Kort commentaar:
Ja, die laatste regels.
Wat groeit er aan ander geslacht op dan vlak na de oorlog.
We lazen tot we er scheel van zagen.
Dit gedicht leidt gemakkelijk tot nostalgie.
Wat hebben de jongeren van nu veel om virtueel weg te dromen.
-----------------------------
DE AKKER
Ik zal die zondagmiddag met mijn vader
op wandel door het land niet licht vergeten
al is het vijftig jaar en méér geleden,
zo dicht bij hem als bijna nooit meer later.
Wij kwamen bij een akkerstuk, door bossen
die aan vier kanten stonden, ingesloten, -
door varens een verwoestend spoor gestoten
dan verend verder over vedermossen.
Wij vonden er een hof. Het hoge koren
met ritselingen rijpgestookt van boven
stond in de palle juli onbewogen
tegen mijn open ogen en mijn oren.
Ik zág niets anders, hóórde niets dan droge
verdorde zoemgeluiden van insecten
onzichtbaar kevertjes en rode plekken
papavers door veel bijen aangevlogen.
Een wereld die bestond en aan den lijve
ervaarbaar vaderlijk, een nieuwe aarde
met ademing en aanvangen van klaarte
waarin ik wilde blijven en verblijven.
Anton van Wilderode
Uit: Daar is maar één land dat mijn land kan zijn
Tielt Lannoo 1983
Kort commentaar:
Een fijnzinnig vers vol herinneringen.
We stuiten ook op 'een nieuwe aarde'.
Zo gaat dat met fijne herinneringen, ze wijzen ook vooruit.
Iemand schreef: Zo is het paradijs misschien.
Daaraan moest ik even denken.
-----------------------------
DE TV IS MIJN HERDER
De tv is mijn herder, mij ontbreekt niets;
hij doet mij nederliggen op de bank;
hij voert mij weg van het geloof;
hij verwoest mijn ziel.
Hij leidt mij in de sporen van seks en geweld
om des reclamemakers wil.
Zelfs al ga ik door het dal van verantwoordelijkheid,
ik vrees geen kwaad,
want de tv is bij mij;
zijn kabel en afstandsbediening vertroosten mij.
Hij richt voor mij een dis aan
voor de ogen van mijn wereldgezindheid;
hij zalft mijn hoofd met humanisme en consumentisme,
mijn hebzucht loopt over.
Ja, luiheid en onwetendheid zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven;
en ik zal in het huis verblijven
en tv kijken tot in lengte van dagen.
Anoniem
Kort commentaar:
Ik heb een hekel aan moralisme,
maar een enkele keer: vooruit.
Dit vers is natuurlijk overdreven,
maar zijn kern staat als een huis:
Wat een instrument in de hand van satan!
Maar het kan ook een instrument in de hand van Christus zijn.
Het is een kwestie van kiezen.
Hoe leren we dat onze kinderen?
-----------------------------
NAAR PSALM 121
Bergen en nog eens bergen,
ik zie ertegenop,
alleen maar onmogelijke dingen,
niet om overheen te komen,
blok aan m'n been,
steen op m'n maag,
kansloos ben ik.
God, waar bent u?
Bent u een arm om me heen,
schouder om op te leunen,
of bent u gewoon nergens,
dommelt u in,
ben ik slaapverwekkend voor u?
Onmogelijk,
die mogelijkheid,
dat u er niet zou zijn,
dat u niet wakker zou liggen
van mij, onafscheidelijk van mij
als m'n eigen schaduw.
Onmogelijk
dat u niet mee zou gaan,
als ik op weg ben
en naar huis kom.
Onmogelijk
dat ik niet thuiskom
met u.
PIET VAN MIDDEN
Uit: Groeibijbel 1999-2002
Kort commentaar:
Psalm 121 is een bekende troostpsalm:
'Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de HEER
die hemel en aarde gemaakt heeft. '
De ik heeft niet veel met bergen,
alleen in de uitdrukking: ergens als een berg tegenop zien.
Het eerste deel zit stikvol vragen,
maar dan de zekerheid:
onmogelijk de mogelijkheid dat u er niet zou zijn.
Het knalt eruit: wat een heerlijk vertrouwen.
Ik kom thuis met u!
-----------------------------
BIOLOGIE VOOR DE JEUGD
Hoofdhaar is een knolgewas.
Jij hebt knolletjes in je huid.
Taai en herfstachtig gras
komt daar geregeld uit.
En ieder knolletje is een knoest
van o wel duizend cellen.
Studeerde je his-to-lo-gie
dan moest je die allemaal tellen.
Ik echter zeg alleen maar dit:
dat onder haar en schedelbeen
een buidel hersencellen zit,
en dat daarvan één cel alleen
wel duizend gedachten wekt.
(Dit Vriend zij U ten teken
dat een en ander wel eens lekt;
wij spreken dan van Spreken.)
Eén haartje uit je wonderhoofd
gerukt, ware zij uit je brein ontsproten,
zou je dus van een knol ter grootte
van een miljoen gedachten
hebben ontroofd;
en kon ik je zachte hersenen strelen
zoals ik je nu je kruintje strijk,
dan stond wat je nu voelt gelijk
aan tien biljoen tafrelen.
Ontstelt U dus zulk vergezicht,
houdt dan Uw schedeldoosjen dicht.
Leo Vroman
uit: 'Gedichten 1946-1984',
Querido 1985.
Kort kommentaar:
Typisch een vers van Leo Vroman.
Hij geeft op zijn manier een biologieles.
Geestig.
-----------------------------
BOERENFEESTMAAL
Het is november en wij eten
nu van ons vetgemeste zwijn:
de grote hammen en het klein
gesneden spek, en, niet vergeten,
de lever en de fijne nieren,
de dikke kronkelige worst;
het is wat zwaar en geeft ons dorst,
die wordt geblust met donkre bieren.
Blaas even uit…, neem nu wat bonen,
of boerenkool; dán rijstebrij.
De vrouw staat klaar om op te scheppen.
Kom, ieder een paar flinke meppen.
Wij eten voort met rode konen:
een kerel laat geen beurt voorbij,
en gaan bij hoge nood naar buiten.
Om 't hoekje kan men rustig fluiten.
Willem de Mérode
Uit: Verzamelde gedichten (2001)
Kort commentaar:
Dit noemt men schransen.
Het bevestigt het beeld van de eetlust van boeren.
De medewerkers van het voedingscentrum
met hun schijf van vijf gruwen hiervan.
Nu vieren boeren niet elke dag feest.
Gelukkig maar.
-----------------------------
LOSLATEN
Mijn God,
waarom zal ik jou nog bidden?
Niet het donker
van een ongeweten lange nacht
maakt mij nog bang.
Niet het verval
van wat en wie ik was.
Maar niet te dragen is de pijn
om wie ik los moet laten.
Dit is niet te verdragen:
afscheid voorgoed
van mensen,
waarmee mijn liefde is vergroeid,
waarmee mijn leven is gevuld.
Zij zijn mijn leven zelf geweest,
en strijdig met het leven zelf,
met alles wat mij nog lief is,
is de dood.
Nog kan ik dat niet:
hen loslaten.
Als vechten niet meer kan,
het einde zichtbaar wordt,
zal ik mij dan
door dit grote verdriet heen kunnen bidden,
mijzelf loslaten in jouw handen?
Als ik niet verder
met hen mee kan gaan,
zal jij er dan zijn,
en mij tillen over deze muur van pijn?
Zal ik dán jou vinden?
Sytze de Vries
Uit: WACHTWOORDEN IN DE NACHT, 1986
Kort commentaar:
Oog in oog met je dood is vaak het moeilijkste het loslaten van je geliefden.
De dichter worstelt ermee: zal ik me door dit grote verdriet kunnen heenbidden
en mijzelf loslaten in jouw handen?
Zo menselijk en herkenbaar is deze worsteling.
Of je God nu aanspreekt met gij, u of jij maakt niet uit.
Voor elke christen is deze strijd gelijk.
Het heerlijke is dat de laatste vraag met Amen, ja Amen beantwoord wordt.
God zij dank door Christus onze Heiland.
-----------------------------
AVONDMAAL
Bij het zien
van al die brokjes
denk ik
het is vogelbrood.
Kom maar
schuwe hippe vogel,
kom maar
oude tamme kraai,
kom maar
postduif moegevlogen,
kom maar
mussen uit de goot.
Bij het zien
van al die brokjes
weet ik
het is vogelbrood.
Jaap Zijlstra
Uit: LICHTGERAAKT 1985
Kort commentaar:
De ik ziet de stukjes brood op het tinnen bord bij het avondmaal.
Waar heeft hij dat eerder gezien?
Natuurlijk, toen hij brood sneed voor de vogeltjes.
Nu is de verbinding gelegd.
De avondmaalsgangers zijn vogeltjes geworden.
Een eenvoudig en geestig vers met een glimlach.
-----------------------------
NAT EN SAP
Toe Noag strand teen Ararat,
die Ark begin in puin raak,
toe sê hy: "Aarde, maar dis nat!
Nou kan 'n mens weer tuin maak!
Het ek nie met die Ark geswoeg,
was ons ook in die pekel.
Aan water het ek nou genoeg....
'n lewenslange hekel.
Kom, Sem en Gammie, maak nou gou
vir Pa mooi reguit slootjies;
en Jaaf, my kind, kom plant jy nou
vir Pa die wingerdlootjies."
Die kromhout groei, en Noag skink
sy sap 'n bietjie later:
daarin is sedert meer verdrink
as in die Vloed se water!
A.G. Visser (1878-1921)
Uit: Noag se Ark
Het is weer lang geleden dat ik een Zuidafrikaans vers besprak.
Het Zuidafrikaans behoort tot de Nederlandse taalfamilie.
Het lijkt op het eerste gezicht wat lastig.
Maar zeker als je het hardop leest, valt het mee.
Zo'n gedicht in het Zuidafrikaans vinden we gauw grappig.
Dat is het ook.
Ik zie uw glimlach al oplichten.
De waarheid in de laatste regels allerminst grappig.
-----------------------------
GEEN METER
Je kon er je kont niet keren,
zeggen ze nu. Mijn broertje en ik
wij wisten wel beter. Tot achter
de kachel - die heette Godin -
was er nog plek. En boven
de geheimen van de zolder
was daar nog het mysterie
van de vliering. En was er
aan de straatkant zelfs
geen kamer afgezonderd
voor feestelijk of pastoraal bezoek?
Geen meter of er was iets mee.
Ik kijk vandaag discreet naar binnen
en ik zie een box die half die kamer vult.
De tussenmuur is weggebroken
zodat je kijkt tot aan de tuin,
vlakbij.
Maar wonderlijk blijkt dan dat huis
een vaste burcht te zijn gebleven
vol nooit vergeten wetenschap
van nis en hoek en wenteltrap
en tijd, die toch omkeerbaar is.
J. Eijkelboom
Uit: KIPPEVLEUGELS 1991
Kort commentaar:
Lang geleden:
tijd van kachels in de kamer.
Klein behuisd.
Maar wel een huis met een ziel.
Een huis met geheimen,
zeker voor kinderen.
Wanneer de 'ik' als volwassene
langs z'n ouderlijk huis loopt,
blijkt het mysterie nog niet verdwenen.
De oude veiligheid is er nog volop.
Hij kan het moeiteloos oproepen.
'Toen was geluk nog gewoon'.
-----------------------------
AAN EEN KLEIN MEISJE
Dit is het land, waar grote mensen
wonen. Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn
hormonen, en altijd ïs er weer wat anders loos.
En in dit land zijn alle avonturen
hetzelfde, van een man en van een vrouw.
En achter elke muur zijn and're
muren en nooit een eenhoorn of een bietebauw.
En alle dingen hebben hier twee kanten
en alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten en
dat doen boze mannen voor hun brood.
Een bos is hier alleen maar een boel
bomen en de soldaten zijn niet meer
van tin. Dit is het land waar grote
mensen wonen... Wees maar niet bang.
Je hoeft er nog niet in.
ANNIE M.G. SCHMIDT
Kort commentaar:
Ja, zo kun je met kleine kinderen spreken over de wereld van grote mensen.
Tegelijk is het een beangstigend gedicht.
Wil je als kind dan nog gauw groot worden?
Christen ouders zullen anders over de toekomst spreken:
Inderdaad een boze wereld,
maar waarin je bidden mag om Gods Vaderhand om je heen.
-----------------------------
EEN VRIEND
Het is blijkbaar nodig dat je stil en oprecht,
geregeld betaalt, en het liefst niet te slecht.
Pas als het zo is dat er aan je wordt verdiend,
pas dan mag je zeggen: 'Ik ben een vriend!'
Herman Finkers (1954)
uit: Poëzie, zo moeilijk nie (2012)
Kort commentaar:
Het kon niet uitblijven: een parodie op het bekende gedicht van Toon Hermans.
Je hebt iemand nodig stil en oprecht
die als het erop aan komt voor je bidt of voor je vecht
Pas als je iemand hebt die met je lacht en met je grient,
dan pas kun je zeggen: 'k heb een vriend.
-----------------------------
VANNACHT
Vannacht was je opnieuw dichtbij
ik was zelfs vergeten dat ik dat vergat -
had nog gedacht: vergeet dit niet
voor ik weer dieper verder sliep.
Het was een lange, lange droom
waarin ik, wang tegen jouw wang gedrukt
een diepe tederheid beleefde
die ik ook aan je uit kon spreken.
Ik nam zelfs waar dat ik je rook.
Dat dit gevoel nog in mij leeft!
Er werd een hele generatie groot
sinds ik en jij ons lichaam deelden -
maar het bestaat en steekt zijn kop
op in de nacht, als dag en ik
zijn uitgeschakeld, teruggebracht
tot wat de kern is van mijn wezen
die steeds wordt luchtgespiegeld in
de slaap, die wolk, die ring, waarrond
mijn schamele woorden zweven.
Elly de Waard
Kort commentaar:
Of het hier gaat om een gestorven geliefde of een vroegere liefde,
in ieder geval is het voor de ik als de dag van gisteren.
Zo dichtbij kan het verleden komen,
alsof het nu gebeurt: wang tegen wang.
Bijzonder, zo'n ervaring.
-----------------------------
OP MIJN OUDERDOM
Indien ik nog geruime tijd leef, word ik een oud man.
De wanhoop is nog groter geworden,
maar veelvuldiger dan ooit
word ik aangezocht inleidingen, lezingen, hallo,
voordrachten uit eigen werk
te komen houden voor inrichtingen van onderwijs.
Om mijn geitestrot hangt de te wijde boord
van het smetteloze overhemd,
waarop de das met streepjes.
Mijn gelaat is een varkenslederen masker.
Soms, als de samenkomst, wegens fraai weder,
in de tuin van de campus wordt gehouden,
ben ik de enige die het koud krijgt
en huivert in zijn boers nieuw, duur donkerblauw
en aangemeten pak:
het vuur in mij brandt nog maar laag.
Een meisje schrijft alles op, en als ik zeg:
'Die en die, die vind ik wel een groot dichter,'
dan schrijft ze neer, in groot en leesbaar schrift:
'Die en die is een groot dichter'.
Als ik mijn eigen door de Dood naar mij teruggevoerde stem hoor,
wil ik schreeuwen dat het geen zin heeft nu allen dood zijn,
en dat ik naar huis wil.
Maar wie begrijpt dat.
Plotseling staat de wind stil, en is er schaduw over alles,
en hijg ik van angst, maar voor wie of wat dan toch,
in Godsnaam?
Gerard Reve (1923-2006)
Kort commentaar:
Een typisch Reve-gedicht met archaïsmen, zelfspot en absurditeiten.
En bijna altijd valt er wat te lachen of te ergeren.
-----------------------------
TWEE VOERLUI
Een karretjen op den Zandweg reed;
De maan scheen helder, de weg was breed,
Het paardje liep met lusten
('k Wed, dat het zelf zijn weg wel vindt);
De voerman leî te rusten.
Ik wensch je wèl-thuis, mê-vrind!
Een karretje reed langs Berg en Dal;
De nacht was donker, de weg was smal,
Het paard liep als met vleugels
(De sneeuwjacht zweept zijn oogen blind);
De voerman houdt de teugels.
Ik wensch je wèl-thuis, mê-vrind!
Eén karretje keert behouden weêr;
Het ànder heeft geen voerman meer; -
Waar mag hij zijn gebleven?
'k Wed-dat je'em op den Zandweg vindt
Of mooglijk wel daarnéven.
Hij komt niet weêr thuis, die vrind!
Uit: Daar zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot, uitg DBNL
Kort commentaar:
Ik weet niet of jongeren dit aandoenlijke liedje nog kennen.
Ouderen kunnen zeker de eerste regels opzeggen.
Wist u dat het zo slecht afloopt met één van de voerlui?
-----------------------------
's NONNEKENS BIECHT
" Ik heb gedroomd, Eerwaarde,
Dat hij nog lief mij had,
En ik in 't wieglend schuitje
Weer aan zijn zijde zat. "
" Hij drukte mijn vingren, Eerwaarde,
Hij loeg zoo minzaam op mij;
Zijne oogen straalden als sterren,
En 'k was zoo gelukkig en blij! "
- " Foei, kind, aan hem nog denken
Is groote zonde nu:
Gij zijt aan God verbonden,
En hij is dood voor u. "
Zij boog het hoofd : " Eerwaarde, "
Sprak zij met stille stem,
" Ik wil aan hem niet meer denken,
Maar 'k droom nog steeds van hem. "
Virginie Loveling (1836-1923)
uit: Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling (1877)
Kort commentaar:
Er is een mooi spreekwoord:
'Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.'
Hartstocht is niet geheel te bedwingen, zegt het WNT.
Een aandoenlijk antwoord van het nonnetje.
-----------------------------
EILANDSPOLDER
Die oktobermiddag, toen ik de tuin inliep zag ik
een zestal blauwe reigers overkomen, hoger dan een enkeling
zich doorgaans wagen zou, donker afstekend
tegen de versluierde hemel - saamhorige solitairen
vier van hen vlak bij elkaar, in een vrij ordeloze
formatie, de andere twee, maar niet veraf, aan weerszijden
en eentje riep er, schor, als om de rest aan te sporen
langs het voormalige Doopsgezind Weeshuis vlogen ze
- waar de wijzer van de buitenbarometer haast
altijd, tussen STORM en SCHOON, op VERANDERLIJK staat -
naar Fort Spijkerboor, het Jisperveld wellicht
had ik er een teken in moeten zien, soms, in het wat stuntelige
en gekrenkte van hun vleugelslag en was die kreet
niet ook voor mij bestemd, van een verlangen reppend
dat pas met het sterven wordt geblust?
ik bleef achter met mijn heimwee, het ontoegeeflijke, het mij
zo vreemde nabije, het duivegeritsel in de bladeren -
er is maar weinig waar je je op kunt verlaten
Hans Tentije (1944)
uit: Als het ware (2010)
Kort commentaar:
De Eilandspolder is een natuurgebied in het midden van Noord-Holland,
zeer rijk aan weidevogels, zo ook aan blauwe reigers.
De ik verbindt zijn leven met een vlucht van zes reigers.
Was de schorre kreet ook niet voor de ik bestemd?
De reigers verdwijnen en de dichter staat daar met z'n heimwee.
En z'n sombere conclusie.
Mijn zoon Hubert schrijft me: "Prachtig gedicht, dank! Als je 'geblust' als 'vervuld' interpreteert is de slotzin ook helemaal zo somber niet."
Waarvan acte.
-----------------------------
BIJNA
Stil stil met al zijn nagels op de grond
waarin iets omging, los gerucht waarnaar
hij overboog met al zijn oren recht,
zat in de tuin een haas klaar voor vertrek:
op scherp, zo wakker dacht je als maar kon,
toch met de ingekeerdheid van wat slaapt,
tussen zijn voeten uitgespaard de vlucht,
zwart binnenin, een koffertje gepakt,
een holle vorm waarvan zijn buik de deksel,
schemer hing om zijn borstels zo voorlopig
als een kantine om een vlieg, niets woog,
hij kon rechtuit de lucht in of van aarde
worden wat hij verkoos maar hij deed geen
van deze dingen, zat tot ik wegliep
tegen zonsopgang stilte te bewaren.
Eva Gerlach (1948)
uit: Een bed van mensenvlees (2003)
Kort commentaar:
Een magnifieke beschrijving van een haas.
Op scherp, klaar voor vertrek.
Maar hij vertrok niet, zat stilte te bewaren,
bij de ik in de tuin.
-----------------------------
JAN DE LUMMEL
Jan de Lummel die kreeg zin al in het vrouwelijk geslacht.
Hij was wel oud, maar hij had veel schijven.
Hij peinsde gestadig bij dagen en bij nacht,
Hij had een hekel om alleen te blijven.
Hij had er al gevraagd zo een menig tot zijn bruid,
Maar niemand kreeg behagen in die lelijke bult.
Maar eindelijk veranderde de bochel zijne kans:
Hij raakte met een ouwe tante aan 't verkeren.
Presentjes en cadeautjes en zo meer verdiende zij,
Want waarachtig ze wist van wanten.
Zij liet zich haar zoenen op haar bavianensnoet
Dat kostte hem zijn duiten maar dat maakte hem alles goed.
Maar eindelijk toen sprak hij van trouwen te gaan.
Zij dacht: dat zou jij wel willen,
Want als ik was getrouwd en dan speel ge mij den baas
En dan zou ge mij wel kunnen villen.
Hij ging naar het stadhuis, maar wie schetst zijn verdriet:
Hij was alleen de bruidegom maar de bruid die kwam niet.
Hij liep al heen en weer, ze lachten 'm allen uit,
Hij dacht: Ze zal aanstonds wel komen.
Maar ach, hij had het mis, want zijn kostelijke bruid
Die had met geld en goed de vlucht genomen.
Dus luister oude luidjes naar mijn eenvoudig lied:
Als 't water boven peil staat trouwt dan maar niet.
Anoniem
Kort commentaar:
Het gedicht spreekt voor zichzelf.
Ook vandaag komt zoiets voor.
De wijze les blijft van waarde.
-----------------------------
OP EEN TERRAS IN KONGO
Zij is zeer blank en blond, en loopt op hoge benen,
wiegt ritmisch met de heupen, drinkt haar whiskey sec.
Zij is Amerikaans van 't hoofd tot aan de tenen,
en bergt achter haar glimlach een brutale bek.
Traag gelijk een filmdiva, daalt zij van de trappen,
Salomonschepterbloem die ademt en beweegt;
alles berekenend, haar woorden en haar stappen,
zichtbare droom die ogen vult en harten leêgt.
Want eensklaps voelen zich de mannen hol van binnen.
Hun eigen vrouwen welken in de tropenzon,
en zélf werden zij veel te moe om te beminnen,
en dronken hard, omdat het niet meer anders kon.
Er schiet een bliksemende huiver door hun vlees,
en hun zopas nog schelle stemmen klinken hees.
Marcel Coole (1913-2000)
uit: Kaluwa. Kongogedichten (1957)
Kort commentaar:
Ja wat moet ik hier nog aan toevoegen.
Fraaie regels.
Bij het aanschouwen van deze diva,
verwelken hun vrouwen in de tropenzon.
Wel arme mannen als het zo snel afwaarts gaat met hun liefde.
-----------------------------
ER ZIT EEN GIER TE WACHTEN OP MIJN SCHOUDER
Vijvers, algen, wieren, lissen,
ratten, slijm en slijk en schurft,
en de stomheid van de vissen.
En dit hart dat niets meer durft
sinds ik, moe en aangevreten,
teer op binnenwaarts kwetsuur
van de schimmels op mijn veten
en de sintels in mijn vuur.
Twijfel drukt op mij zijn grendel;
leegte zuigt mij naar omlaag,
hoop wordt vlucht, geluk wordt zwendel.
Blijft de roekeloze vraag
die wel nimmer af zal laten,
of ik -- in mijn nietig lot --
sappen opzamel in raten
en ooit honing word in God.
uit: Wij strooien zaden uit en rapen stenen (1981)
Kort commentaar:
Het gaat mij natuurlijk om de laatste strofe.
Daar staat de vraag naar de zin van het bestaan.
Prachtig geformuleerd:
"en ooit honing word in God."
Dit spreekt mij als imker bovendien zeer aan.
-----------------------------
MIJN LAATSTE HOND
Hij stond op de steiger toen ik wegvoer,
mijn enorme afghaan, vast geplant, niet gelovend
dat ik wegging, niet écht gelovend.
De avondbries streek het haar in zijn gezicht
en zijn ogen, liefhebbender, hunkrender
dan ooit mensenogen, en ook mooier,
lonkten en straalden in de ondergaande zon.
Pas toen duidelijk was dat ik werkelijk wegging,
eens en voorgoed, weerklonk zijn wanhoopsblaf.
Nooit wil ik meer een hond.
Hans Warren (1921-2001)
Kort commentaar:
Ik weet niet of u een hond hebt of hebt gehad.
Ik wel.
Dit vers geeft treffend weer wat ik heb ervaren.
Inderdaad: daarom wil ik nooit meer een hond.
En nooit meer zo'n afscheid.
-----------------------------
DAG MET EEN STERRETJE
'Kees, we gaan eten!' hoor ik Stientje roepen.
Ik klap mijn schrift dicht. Ik lust best wel wat.
Ik loop de trap af, strijk mijn haar nog even
glad voor de spiegel, ga de kamer in.
Sacha en Ellen zitten al aan tafel.
Wiebe helpt Stientje in de keuken. 'Wat
eten we? Weten jullie't?' Nee, ze weten
het ook niet. 'k Hoop dat 't yambalaya is.
Maar nee, het blijkt geen rijst. Eerst ben'k een beetje
teleurgesteld. Tot 't plotseling tot me doordringt
wat daar zo goudgeel glinstert in die schaal.
En innig tevreden vlij 'k er drie, vier naast
mijn doperwten en dominolapje. Weer
heb ik de nieuwe aardappels gehaald.
Cees Buddingh' (1918-1985)
Kort commentaar:
Een leuk, eenvoudig vers.
Een huiselijk tafereeltje.
Over nieuwe aardappels.
-----------------------------
ACHTERBALCON
Het menselijk gelaat - hoe droef mistekend,
Des morgens in de tram grauw van de nacht,
Des avonds in de tram grauw afgejacht
Van al waar men zich deerlijk in verrekent.
Retour kantoor, kliniek en magazijn
Tobt elk van wat er kan tegenvallen.
Zie in de mondhoek, onder de oogwallen
Onverwisselbaar de paraaf der pijn.
Hoe als nu plotseling de bazuinen schallen,
Het hemellicht hoog neerstraalt over allen?
Verhoord gebed, gevonden wat gij zocht!
Doch God is zuinig op zijn wonderwerken,
En vreest dat zij het zelfs niet zouden merken,
Tegen elkander schuddend in de bocht.
Anthonie Donker (1902-1965)
Uit: Orcus en Orpheus (1941)
Uitgever: Van Loghum Slaterus, Arnhem
Kort commentaar:
Wat zou er gebeuren als op een routinerit van de tram,
plotseling de Wederkomst plaats zou vinden?
En dan volgen die schitterende regels van de laatste strofe.
-----------------------------
DE PLOEGER
Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren,
ik sta in uwen dienst zonder bezit.
Maar ik ben rijk in dit:
dat ik den ploeg van uw woord mag besturen,
en dat gij mij hebt toegewezen
dit afgelegen land en deze
hoge landouwen, waar - als in het uur
der schafte bij de paarden van mijn wil
ik leun vermoeid en stil -
de zee mij zichtbaar is zover ik tuur.
Ik vraag maar een ding, kracht
te dulden dit besef, dat ik geboren ben
in 't najaar van een wereld
en daarin sterven moet.
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt,
weemoed mij talmen doet
tot ik welhaast voor u verloren ben.
Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven,
maar doe mij in den oogst geloven
waarvoor ik dien...
Opdat, nog in de laatste voor,
ik weten mag dat mij uw doel verkoor
te zijn een ernstig ploeger op de landen
van een te worden schoonheid; eenzaam tegen
der eigen liefde dalend avondrood -
die ziet beneden aan den sprong der wegen
de hoeve van zijn deemoed, en het branden
der zachte lamp van een gelaten dood.
In dit vers is geen gewone ploeger aan het woord.
Het is de dichter die zijn taak en opdracht beschrijft.
Kernwoord is dienst uit regel 2.
Zoiets heet indirecte lyriek.
Meestal worden regels uit dit vers geciteerd,
die los staan van de dienst van de dichter.
Het zijn dan ook schitterende regels
die toepasbaar zijn op veel situaties.
-----------------------------
JE ZOENEN ZIJN ZOETER DAN ...
Je zoenen zijn zoeter dan
zoeter dan honing en ik vind je
mooier en liever, liever
en aardiger nog dan de koning.
We gaan samen liggen
een eind hier vandaan
we maken van takken
van takken en blaadjes
een vloer en een dak,
dat was onze woning,
of ik was het tuintje
en jij was de tent
daar gingen wij wonen
en blijven en horen
o rep je mijn liefje
ik heb je zo graag
nu of nooit samen slapen
want we zijn er
alleen maar vandaag.
Judith Herzberg
Kort commentaar:
Een liefdesgedichtje.
Met een ernstige ondertoon.
Laten we elkaar nu beminnen,
want we kennen niet de dag van morgen.
-----------------------------
ALLES BLIJFT
Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
De muur werd afgebroken. Van het puin
werd verderop een fundament gemaakt.
Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.
Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep
Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.
Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep
Landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.
Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,
Een rots waar ik mijn naam in heb gekerfd.
Je bent een deel van alles bij je leven
En alles blijft bestaan wanneer je sterft.
Gerrit Komrij
uit:'Luchtspiegelingen', 2001
Kort commentaar:
Gerrit Komrij overleed op 6 juni 2012.
De filosofie in dit vers is samengevat in de laatste regel.
Een diepe gedachte, fraai verwoord.
Als Komrij als dichter niet lang blijft,
dan wel als bloemlezer.
Er zijn ook mensen die een nieuwe hemelaarde verwachten.
Dat is een heel ander perspectief dan dat van Komrij.
-----------------------------
VIA PILLEN
Saailustig willen de doktoren
dat wij bij alle anderen horen:
even vrolijk, even goed,
even veel calcium in het bloed,
elke handdruk even droog,
elke bloeddruk even hoog.
we zullen nog alleen verschillen
in kleur en kracht van kokhalspillen
die wij van ze moeten willen.
Zo worden wij van nek tot naakt
via de bek gelijk gemaakt.
Een witte pil bij het ontbijt
omdat ik nog aan rijmen lijd,
een zwarte bij het avondeten
om geen pillen te vergeten.
't Is of men ons tot steun of straf
klaar wil pillen voor een slager:
wat vlees hier bij, wat spek daar af,
zo kruipt een ieder even mager
met even lange jaren trager
en trager naar eender graf.
Leo Vroman
Uit: Details
Querido, Amsterdam 1999
Kort commentaar:
Als je vrouw apotheker is, mag een vers over pillen niet ontbreken.
Vroman heeft altijd een flinke dosering gekke humor,
zowel in woorden als in gedachten.
Wat denkt u van 'saailustig'?
Een leuke typering van een arts.
Aan de ene kant vaak hetzelfde gezeur van patiënten
en tegelijk scheutig met recepten.
Het vers geeft een ironische kijk op de artsenij:
via pillen iedereen aan elkaar gelijk maken.
Ik kan hier wel om lachen.
-----------------------------
HET CARILLON
Ik zag de mensen in de straten,
hun armoe en hun grauw gezicht, -
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.
Want boven in de klokketoren
na 't donker-bronzen urenslaan
ving, over heel de stad te horen,
de beiaardier te spelen aan.
Valerius: - een statig zingen
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
'Wij slaan het oog tot U omhoog.'
En één tussen de naamloos velen,
gedrongen aan de huizenkant
stond ik te luist'ren naar dit spelen
dat zong van mijn geschonden land.
Dit sprakeloze samenkomen
en Hollands licht over de stad -
Nooit heb ik wat ons werd ontnomen
zo bitter, bitter liefgehad.
Ida Gerhardt
Oorlogsjaar 1941 (De Gids)
Kort commentaar:
Jaarlijks staan we stil bij 4 en 5 mei.
Daarbij kan dit vers uit de oorlogsjaren dienst doen.
Treffend beschrijft de dichteres haar gevoelens.
Het speelt in Kampen waar ze woonde.
Het citaat van Valerius is uit 'O Heer, die daer des Hemels tente spreyt.'
Wat een emotie spreekt uit de repetitio in de laatste regel.
Ik vind dit een van de fraaiste verzen uit de oorlog.
-----------------------------
DIE HANDEN
Ik kan mijn handen niet meer herkennen,
ze zijn zoveel ouder dan ik ben.
Ik zal er toch aan moeten wennen
dat ik ze niet herken.
Als ik weer in mijn lab zou staan
waren ze vast meteen gewend
en als ik ze dan hun gang liet gaan
deden ze dadelijk een experiment
dat ik jaren geleden heb gedaan.
Ik neem ze maar mee naar bed.
Een mag het licht uitdraaien,
en kijk eens, daar gaan ze nog
bijna onopgelet
even mijn liefste aaien.
Daarvoor bestaan ze nog.
27 november 2011
Leo Vroman
Kort commentaar:
De dichter was toen hij dit vers schreef 96 jaar.
Ja, dan heb je oude handen.
In zijn werkzame leven werkte hij als hematoloog in New York.
Zijn naam werd in zijn vak vereeuwigd in het Vroman-effect:
de herkenning en opsporing van bepaalde bloedstollingverschijnselen.
Hij bracht de meeste tijd door in het lab.
Een ontroerend gedicht, ook door zijn eenvoud.
-----------------------------
EEN GEBED
Ik hoef jouw offers niet, ik zoek jouw hart -
verzekert u mij in uw evangelie.
Hoe minder ik mijzelf naar voren dring
en in de etalage zet, hoe meer,
u, Heer, behagen schept in mij en mij
uw vrijheid schenkt. Hoe zwakker ik durf zijn
en hulpelozer, hoe meer ik groei en bloei
in hoop, geloof en liefde en aan u raak.
Er is geen God als u, zo op en top
een Vader, zo barstensvol genade,
zo ongelofelijk groots en gul en gaaf.
Vergeef mijn zieligheid, mijn dom vertoon
van 'kijk mij nou weer fijn presteren'.
En fluister mij daarom nog eenmaal in:
ik hoef jouw offers niet: jij bent mijn kind…
Koos Geerds
Uit: SCHRIFTGEDICHTEN Poëzie bij het kerkelijk jaar
Ria Borkent en Jaap de Gier (Red.)
Gebonden, 248 blz., ISBN 978 90 8897 073 3, € 24,95
Uitg. Royal Jongbloed Heerenveen 2013
Kort commentaar:
Dit vers komt uit een nieuwe bundel Schriftgedichten.
Het is geschreven voor Aswoensdag. In 2014 is dat 5 maart.
Een fraaie bundel die aansluit bij het Kerkelijk jaar.
Wat wordt hier prachtig over onze hemelse Vader gesproken: Er is geen God als u, zo op en top
een Vader, zo barstensvol genade,
zo ongelofelijk groots en gul en gaaf.
Om uit het hoofd te kennen. Ontroerend!
-----------------------------
OUDERVERGADERING
Uw dochter, oogappel en doorn in het oog,
is een zes waard,
goede middelmaat, geen moeilijkheden,
niet actief, niet passief,
zij kan het halen.
Terwijl haar deugd en ontembare
leergierigheid wordt opgehemeld,
zie ik u wakker liggen
als zij om twee uur 's nachts
de sleutel omdraait;
uw sleutel op de toekomst.
Overigens, geen klachten.
Op een school, met faam,
met beproefde bakvorm
(de creativiteit van de folder)
staat uw dochter onder de hoede
én de vakkennis van
een wiskundige, een fysicus,
een bioloog, een taalkundige...
Al is het een puzzel, mevrouw,
iedere leerkracht legt
zijn stukje naadloos.
Zij wordt bedrijfsklaar
en desnoods met handleiding afgeleverd.
Slaap dus op beide oren.
Armand Van Assche
uit 'De chemie van de dauw'
1973 Orion-Brugge
Kort commentaar:
Je zult maar een puberende dochter hebben.
De school ziet geen problemen.
Die ziet ook alleen maar stukjes van haar,
maar jij kunt van haar gedrag de slaap niet vatten.
Ja, die sleutel om twee uur 's nachts.
Dat maakt je ongerust. Duidelijk.
Voor een christen is er het gebed:
"Vader, ik leg haar leven in uw hand.
Geef me daarin rust."
-----------------------------
DE ZWERVER
Door den leegen kouden akker
loopt een oude, arme stakker,
zoekend in den harden grond
of-ie geen petatters vond.
Wroetend gaan de zwarte handen,
klapperend de zwarte tanden,
gulzig glimt de grauwe mond
of-ie geen petatters vond.
In den avond nog, bedrogen,
ging de moede schim gebogen,
kroop de zwarte schaduw rond
of-ie geen petatters vond.
En alvorens te beginnen
aan het maal, zei de bazinne
hoe een groote, vreemde hond
zocht, of-ie petatters vond.
Jan Prins (1876-1946)
uit: Tochten (1911)
Kort commentaar:
Met dit vers bevinden we ons een eeuw terug in de tijd.
Ik denk dat er nog veel plekken in de wereld zijn waar dit soort zwervers voorkomen.
Hier in de polder (Flevoland) kan ik me die 'moede schim' niet voorstell
Maar voor al die zwervers: Heer, ontferm U Zich over hen!
-----------------------------
ZOLANG WIJ ADEMHALEN
Zolang wij ademhalen
schept Gij in ons de kracht
om zingend te vertalen
waartoe wij zijn gedacht:
elkaar zijn wij gegeven
tot kleur en samenklank.
De lofzang om het leven
geeft stem aan onze dank.
Al is mijn stem gebroken,
mijn adem zonder kracht,
het lied op and're lippen
draagt mij dan door de nacht.
Door ademnood bevangen
of in verdriet verstild:
het lied van Uw verlangen
heeft mij aan 't licht getild!
Het donker kan verbleken
door psalmen in de nacht.
De muren kunnen vallen:
zing dan uit alle macht!
God, laat het nooit ontbreken
aan hemelhoog gezang,
waarvan de wijs ons tekent
dit lieve leven lang.
Ons lied wordt steeds gedragen
door vleugels van de hoop.
Het stijgt de angst te boven
om leven dat verloopt.
Het zingt van vergezichten,
het ademt van Uw Geest.
In ons gezang mag lichten
het komend bruiloftsfeest.
Gezang 657 Liedboek 2013
Tekst: Sytze de Vries
Kort commentaar:
Dit keer een gezang uit het nieuwe Liedboek voor de Kerken (2013).
Ik vond het een voorrecht om lid van één van de werkgroepen te zijn.
Het staat vol met schitterende regels.
Als je het een paar keer hardop leest,
ga je ernaar verlangen het met de gemeente te zingen.
"In ons gezang mag lichten
het komend bruilofsfeest"
-----------------------------
DIE OS
Hoe rustig stap hy aan
die edel jukgediert!
hoe waggel hy die kop
met horings swaar gesierd,
en stewig ingestrop!
Hoe rustig stap hy aan
so sonder tuiggetooi,
met natte dowwe plof;
syn vel trek plooi op plooi
rondom die breë skof.
So stap hy rustig aan
vol kalme majesteit
en ongesmukte prag -
beeld van stilswyendheid
én selfbewuste krag.
Steeds stap hy rustig aan
met rustelose drang,
by kou en sonnegloed;
maar snags versnel syn gang
om dagversuim te boet.
Nog stap hy rustig aan
als dage kommervol
doen bleek en krul syn gras;
hy skeer die hardste pol
en suip die modderplas.
Stap, stap dan rustig aan
en deel die trekkerslot;
die skaarste en owervloed,
daar in die land, waar God
ook is vir osse goed!
Totius (1877-1953)
Uit: Verse van Potgieter's Trek, 1910
Kort commentaar:
Het Zuidafrikaans van Totius is prachtig.
Hier een vers over een os die een boerenkar trok
tijdens de grote Trek rond 1840. Zie Wikipedia.
In het metrum hoor je de rustige tred terug.
De os is een echte doordouwer,
getuige de herhaling in de eerste regels.
Schitterend dat slot!
-----------------------------
MOESTUIN IN JUNI
Voor Vader
De struikkristallen van de bessen,
de koningsperenboom waar elk peertje
een kroontje draagt op 't hoofd,
de knusse wormframboos,
de sprookjesaardbei; kabouterneuzen,
kaboutermutsen in 't rond gestrooid.
De lichtgeschroeide perzikroos
binnenin van hard tot zacht
zoveel verandering belooft,
en op de grondvijver
tot in de nek gespierd
de blarengrootvorst de rabarber,
de gerouchde groene boerenkool,
kool van Savoye heft in geest
op strot en keel de monstrans van Savoye,
en als vergrote gladiolen
de jonge maisplant, groenlichte duiven neergestreken
in lange reeksen,
om over d'overeenkomst in de bloei
van graaf-aardappel en baron-boon
maar niet te spreken,
d'augurk die reeds zijn valstrik zet
en straks zijn vruchtrups in de loop belet,
en tussen 't roerend kruid, croquante
hagelslag van rode zuring,
't kleinst soort klaproos kleiner dan
een speldje van een collectant
verscholen in een zee van gras
bedreigd door tienmaal groot're curieuze stenen.
Dit plekje, en het is nu zeker,
is gerekend in tafel van zoveel maal zoveel
dagen ook verdwenen,
want op dit jeugdvisioen plaveit men zo een straat.
Lydia Dalmijn (1928)
uit: Langs het blauwe glas bewegende (1955)
Kort commentaar:
Dierbare jeugdherinneringen aan de moestuin van vader.
Met rijke fantasie beschreven,
als een kind spelend met woorden.
De tuin heeft plaats gemaakt voor een straat.
Al het mooie van de jeugd bestaat alleen nog
in de rijke verbeelding als van een kind.
Een heerlijk gedicht dat bij mij van alles oproept.
-----------------------------
DE ZWARTKOPTUINFLUITER
Eigenlijk al van mijn kindertijd af
denk ik aan mijn uitvaart.
Ik zou willen dat iedereen dan
gelukkig was, dat vreemde geluk
om iets wat te mooi is, wat pijn doet.
Ik heb mij daarbij muziek voorgesteld,
een klagende hobo van Albinoni,
of dat ik op een bandje voor jullie
een stoïsch, dankbaar gedicht voorlas;
maar eigenlijk hoop ik dat het mei zal zijn
onder hoge beuken, en heel stil,
en dat dan opeens twee zwartkopjes gaan zingen
tegen elkaar in. Laat dan niemand spreken,
want iets mooiers, iets ontroerenders
bestaat er niet op aarde.
Hans Warren (1921-2001)
Uit: Verzamelde Gedichten (1941-1981)
Kort commentaar:
Ja, hoe stelt u zich uw uitvaart voor?
De dichter is daar sinds z'n kindertijd al mee bezig.
Inderdaad, wat hij beschrijft is mooi en ontroerend.
Voor een christen is er iets veel ontroerenders:
een graf werd geopend, een steen werd afgewenteld
en onze Heiland stond op uit de dood
als eersteling van de gestorvenen.
Dat maakt echt blij
en dat geloof gun je iedereen!
-----------------------------
NIEUWBOUW
Steen en stoffigheid. Betonnen blokken
worden woning. Kooi verrijst op kooi.
In de volte waar wij zullen hokken
loert de leegte nu al op haar prooi.
Krantenschrijvers fronsen. De neurosen
druipen straks als vocht de muren af.
Kroon der schepping, wilt gij hier verpozen
Op uw speurtocht tussen wieg en graf?
Sociologen, kom maar wijsheid winnen.
Psychologen, tracht gerust te spieden.
Boor uw blik in wat reeds vaag zich toont!
Woon ik er, mij schiet het lied te binnen
dat de Heer zijn zegen wil gebieden
in beton zelfs, zo er liefde woont.
A.Marja (1917-1964)
uit: 'Van de wieg tot het graf' (1963)
Kort commentaar:
De ene Vinexwijk verrijst na de andere.
Daarover gaat dit indringende vers.
Prachtige regels, zoals:
"De neurosen druipen straks als vocht de muren af"
maar ook met een schitterend slot.
-----------------------------
Veerpont
We zijn hier aan de oever van een machtige rivier
De andere oever is daarginds, en deze hier is hier
De oever waar we niet zijn noemen wij de overkant
Die wordt dan deze kant zodra we daar zijn aangeland
En dit heet dan de overkant, onthoudt u dat dus goed
Want dat is van belang voor als u oversteken moet
Dat zou nog best eens kunnen, want er is hier veel verkeer
En daarom vaar ik steeds maar vice versa heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
Ik breng de mensen heen, ik breng weer anderen terug
Mijn pont is als het ware ongeveer een soort van brug
En als de pont zo lang was als de breedte van de stroom
Dan kon hij blijven liggen, zei me laatst een econoom
Maar dat zou dan weer lastig zijn voor het rivierverkeer
Zodoende is de pont dus kort en gaat hij heen en weer
Dan vaart hij uit, dan legt hij aan, dan steekt hij weer van wal
En ondertussen klinkt langs berg en dal mijn hoorngeschal
Heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
En als de pont dan weer zijn weg zoekt door het ruime sop
Dan komen er werktuigelijk gedachten bij me op
Zo denk ik dikwijls over het geheim van het bestaan
En dat ik op de wereld ben om heen en weer te gaan
Wij zien hier voor ons oog een onverbiddelijke wet
Want als ik niet de veerman was dan was een ander het
En zulke overdenksels heb ik nu de hele dag
Soms met een zucht van weemoed, dan weer met een holle lach
Heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
Heen en weer
Drs.P
Uit: Tante Constance en Tante Mathilde:
liedteksten van Drs. P
verzameld door Ivo de Wijs (Nijgh & Van Ditmar)
Kort commentaar:
Dit is een voorbeeld van een geestig lied:
het kan bijna niet anders dan een glimlach ontlokken.
Als je het Polzer hoort zingen, kun je een lach helemaal niet inhouden.
Tenminste ik niet.
-----------------------------
KIJK NAAR DE VOGELS
Grassprieten groeien naar het licht,
huismussen eten uit zijn hand,
zonder reserve vliegen zij
van zonnebloem tot sneeuwkristal,
door lentebries en vallend blad.
En jij? Denk je nou echt dat hij
die gras bekleedt en vogels voedt
zich niet bekommert om een mens?
Lelies in het veld ploeteren
of plannen niet, maar schitteren
des te meer. Zij leven bij de dag:
geen zorgen om wat de toekomst brengt;
het is voldoende wat hij schenkt.
En jij? Denk je nou echt dat jij
door je getob een dag ook maar
met één minuut verlengen kan?
Fiet van Beek
Uit: SCHRIFTGEDICHTEN
Royal Jongbloed Heerenveen 2013
Dit gedicht is kennelijk geadresseerd
aan ieder die wel eens ligt te tobben.
En wie doet dat niet?
Het is heel direct een oproep:
stel je vertrouwen op Hem
die het gras bekleedt en vogels voedt.
Een heldere, blije boodschap.
-----------------------------
GEHOORTEST
Ik weet niet of ik al geacht word iets
te horen en begin maar vast het knopje
in te drukken, heel mijn leven is
een uitgesmeerde pieptoon,
dan komt er een verpleegster binnenvallen
een slagroomtaart, wel vijfentwintig kaarsjes
iedereen viert feest in een uitzinnige
pantomime, behalve ik, ik klamp me
vast aan wat ik heb, een knop, een pieptoon
de polonaise slingert door de zaal
de voorste krijgt de geest, klimt door het dakraam
een hoekje blauwe lucht waar iedereen
door opgeslokt wordt, hoor ik daar mijn naam?
Krijn Peter Hesselink (1976)
uit: "Als niemand vangt" (2014)
Ik weet niet hoe een gehoortest verloopt,
maar als ik af ga op dit gedicht lijkt dat nogal chaotisch.
Die pieptoon kan ik me goed voorstellen.
Die hoor ik soms als iemand aan z'n gehoorapparaat prutst.
Maar een verpleegster, oneerbiedig een slagroomtaart genoemd van wel 25 jaar,
die in de testruimte binnenkomt, waar het er vrolijk aan toegaat.
Iedereen viert feest behalve de ik. Die krijgt vreemde visioenen.
Het wordt tijd voor mij me daaraan ook eens te onderwerpen om eens te ervaren hoe het er aan toegaat bij zo'n gehoortest.
-----------------------------
DE DIEREN
De landman gaat, nu de avond is gevallen,
En de arbeid slaapt, voor 't laatst zijn hoeve rond;
Hij keurt het werk der knechts in schuur en stallen,
En als zijn schaduw volgt hem trouw de hond.
Hij toeft bij 't vee, en luistert hoe het ademt;
Rond schoft en horen hangt een warme damp,
Die met een geur van zomer hem bewademt,
En in een nimbus nevelt om de lamp.
Dan loopt hij tastend langs de ruif der paarden,
Verwelkomd door een dreunend hoefgeklop;
Hij spreekt hen aan, en streelt een ruig behaarde,
Een speels hem toegestoken manenkop.
En als hij eindlijk, rustig na 't volbrachte,
De handen boven 't vlammend houtvuur heft,
Vervult hem nog de ontroerende gedachte
Aan wat rondom hem leeft en niet beseft.
Hij peinst, en leest in 't boek met koopren sloten
Het hoofdstuk uit, dat Noachs tocht beschrijft,
Hoe de arke met haar simple reisgenoten
Lang op de oeverloze zondvloed drijft.
Gans in het wonderbaar verhaal verloren,
Terwijl hij mijmrend in de haardgloed staart,
Lijkt het hem of, door God daartoe verkoren,
Hij met zijn dieren over 't water vaart.
Aart van der Leeuw
Uit: Opvluchten(1922)
Als onderwijzer op de lagere school liet ik mijn leerlingen onder andere dit vers uit het hoofd leren.
Meer dan 50 jaar later nam een van hen afscheid als hoogleraar. Ik schreef hem dat ik hoopte dat er ook wat poëzie in zijn college zou sluipen.
Hij schreef me terug: Dat hij vaak moest denken aan "De Dieren" van Aart van der Leeuw. Als hij 's avonds ging afsluiten, gingen delen ervan nog steeds door zijn hoofd. In dat gedicht wordt zo prachtig onder woorden gebracht, hoe verbonden mensen (in dit geval de landman) zich kunnen voelen met de dieren, en het is mede dankzij dit gedicht dat hij ook die verbondenheid voelt. "Het is die verbondenheid die terugkomt in mijn pleidooi voor "planetary health".
Zo zie je hoe een onderwijzer 55 jaar later nog invloed kan hebben op zijn leerlingen." Aldus mijn hooggeleerde leerling.